20 januari 1994
sterk- van een soort pretparkachtig gebeuren van: kom nou alsjeblieft naar
ons museum, onze oudheidkamer. Ons is voorgehouden dat het allemaal heel
kleinschalig was en er eigenlijk bij wijze van spreken niemand kwam, maar het
was zo leuk voor het waterleidingbedrijf. Als ik nou kijk wat er komt, krijg
ik het gevoel dat er binnenkort een groot bord staat met: Oudheidkamer,
eerste weg rechts. Ik dacht dat dat nooit de intentie was geweest van de
rondleiding die wij daar destijds gehad hebben.
Heer BLAAUW (WD)Voorzitter, ik wil in een paar zaken mevrouw Stekelenburg
toch wel steunen. Ik zat in ieder geval wel in de commissie r.o. destijds,
toen wij een bezoek aan dit bedrijf hebben gebracht.
Mevrouw STEKELENBURG (PvdA)Ja, maar ik ook, hoor, mijnheer Blaauw.
Heer BLAAUW (WD)Oh, u ook al, prima. Dan weten we het misschien samen wel.
We hebben daar toen ter plekke en ook later nog uitvoerig gediscussieerd over
het wel opknappen van het gebouw en het uitbreiden van het gebouw met een
kantoorgebouw, dat eigenlijk nu aan de overkant van de weg gevestigd is en
door de waterleidingmaatschappij graag aan deze kant, waar nu gebouwd is
geworden, gebracht werd, ook in het kader van het museum dat ze willen gaan
inrichten. Wat mevrouw Stekelenburg zegt is waar, met heel veel verhalen, er
zou bijna niks gebeuren, maar het was allemaal zo leuk om te hebben, die oude
stoommachine was toch iets fantastisch. Wat ze er later wel bij verteld
hebben was dat er toch wel veel personeel in en uit zou moeten per dag.
Waarop wij toen hebben gezegd dat we eigenlijk alleen maar gelukkig zouden
zijn als de bouw van het nieuwe deel wat naar achteren ging, in stijl zou
zijn met het bestaande gebouw en de parkeerplaatsen niet teveel voor het
voetlicht zouden zijn, omdat we het een lelijk gezicht vonden. Het aller
belangrijkste, daarin steun ik de wethouder, die bang is voor de uitrit, dat
had de commissie ook. Ik heb de afgelopen weken, in de laatste commissie r.o.
toevallig deze vraag gesteld aan wethouder Visser en die kon hem op dat
moment niet beantwoorden. Maar als u deze zaak besproken heeft in het
college, moet hij nu wel het antwoord kunnen geven, denk ik. De commissie
heeft toen duidelijk gesteld dat we node akkoord zouden gaan met deze bouw en
alles wat er moest gaan gebeuren, mits in de stijl zoals ik zojuist heb
genoemd, maar dat we eigenlijk wel wilden eisen -voor zover we dat mogelijk
konden maken- dat de uitrit niet zou komen op de plaats waar hij nu ligt,
maar ten koste van alles moest geprobeerd worden om een overeenkomst met de
heer Taphoorn te maken om de parkeerplaatsen aan zijn zijde te leggen en de
uitrit via zijn terrein te laten gaan, via de stoplichten die er nog steeds
staan, omdat wij het een levensgevaarlijke situatie vonden. Ik heb deze vraag
gesteld in de laatste commissie r.o., de wethouder heeft toen geen antwoord
kunnen geven, misschien dat u het inmiddels wel besproken hebt in het college
en ik ben dus benieuwd of het antwoord nu wel kan wat de reden is dat hier
nooit op terug is gekomen in de commissie. Meerdere commissieleden waren met
mij verbaasd dat daar grote werkzaamheden gingen gebeuren, zonder dat wij
wisten waarom, hoe en wat. Dat was niet de afspraak.
Heer MEILOF (GPV/SGP/RPF)Voorzitter, ik wil de opmerkingen en de vraag van
de heer Blaauw volledig ondersteunen. Het is ook datgene wat ik toen heb
beleefd. Het enige is dat ik even een kanttekening wil plaatsen bij bepaalde
opmerkingen die gemaakt zijn over het museum. Men heeft toen van die zijde,
meen ik mij te herinneren, gezegd dat het museum als werkelijke publieks
trekker helemaal niet zoveel risico's loopt, dat er bussen met groepen van
een bedrijf en dergelijke komen en dat het dus nooit zo is dat daar autootje
na autootje binnen komt stromen, maar dat een grote groep eenmalig even
binnenkomt en dus ook weer weggaat. Maar wij hebben wel expliciet toen met
elkaar gevraagd: waar komt die uitrit en wij wensen die uitrit daar en daar.
Daar zou ik toch graag een beetje verduidelijking willen krijgen over hoe dit
nu tot stand is gekomen dat dat niet doorgegaan is. Op dit stukje gebied van
ruimtelijke ordening dacht ik toch dat wij zeggenschap hadden.
Heer JANSEN (D66)Voorzitter ik wil ook graag wat de heren Blaauw en Meilof
gezegd hebben, ondersteunen. Zo is het inderdaad precies gegaan. Ik kom dus
ook tot de conclusie dat, zoals ik het net gehoord heb, als ik mij niet
vergis, het antwoord op de laatste vraag in feite "nee" zou moeten zijn en