15 september 1994
- 2 -
vervelende consequenties, aangename en uiterst pijnlijke horen daarbij.
Als burger van Nederland heb ik de wet overtreden. Ik ben veroordeeld voor
het plegen van een strafbaar feit. Dat betreur ik oprecht en hoe graag ik
dat ook zou willen veranderen, het is onherstelbaar. In ons rechtssysteem
hebben we de rechtspraak gedelegeerd naar onafhankelijke rechters. De
politierechter achtte mij schuldig aan het feit dat ik ook heb bekend, het
plaatsen van valse handtekeningen. Het hoe, waar, waarom en in welke
situatie, is hier niet aan de orde, voorzitter. De rechtszitting is
geweest. Toch wil ik niet nalaten te vermelden dat noch in de dagvaarding
van de officier van justitie, noch in het vonnis van de rechter gesproken
wordt over gestolen cheques of gestolen goederen. Daarvoor ben ik niet
aangeklaagd en evenmin veroordeeld. Jammer genoeg heb ik de op waarheid
berustende verslaglegging van de rechtszitting in geen enkele publikatie
terug kunnen lezen. Ik heb, voorzitter, leden van de raad, tot nu toe ook
geen enkele poging ondernomen om verkeerde berichtgeving recht te zetten.
Daar gaat het immers in de ontstane situatie niet om. Hier dient de vraag
aan de orde te zijn: kun je en mag je als raadslid verder functioneren na
het plegen van een strafbaar feit? Ik zal deze vraag beantwoorden.
Wie er voor kiest om in de etalage van de samenleving plaats te nemen -want
dat is het vervullen van een publieke functie immers- dient er zich bewust
van te zijn een zeer kwetsbare positie in te nemen. Van die consequentie
was ik mij bewust. De pers heeft onder andere als taak het controleren van
onze democratie en de mensen die deze gestalte geven. Het zou een slechte
zaak zijn als de pers zaken die dit onderwerp aangaan, niet meer ter
discussie stelt. De media dragen evenals bestuurders van gemeenten ook bij,
voorzitter, leden van de raad, aan het vorm en inhoud geven van maatschap
pelijke normen en waarden. Als ik wat zou willen zeggen over de ethische
benadering van de pers in «de affaire Baks» besef ik monddood te zijn.
Immers, door het niet maatschappelijk zuiver handelen komt die ethische
vraag bij mij te liggen. Dat kan gelden bij meer ethische kwesties waarover
deze raad zich buigt, gaat buigen of zou moeten gaan buigen.
Het dringend advies van het seniorenoverleg om af te treden, heb ik op twee
manieren opgevat. Beide manieren heb ik voor mezelf als positief uitgelegd.
Allereerst heeft het seniorenoverleg mij de ruimte geboden «de eer aan
mezelf te houden». Dank daarvoor. Echter, van «eer» is weinig over als je
verhaal al of niet aangedikt en/of verdraaid al zo'n ruchtbaarheid heeft
gekregen. De uitspraak van wijlen dr. Drees: "Wat er ook over je in de
krant staat, over drie dagen pakken ze er weer de zoute haring mee in"
heeft me niet gerust kunnen stellen. Verhalen zullen er blijven, laster zal
verstommen. Ik troost me met de gedachte dat laster meer zegt over degene
die het verspreidt dan over degene wie het aangaat. Is het immers niet zo
dat wie met de vinger naar een ander wijst, met drie vingers naar zichzelf
wijst?
Gesteund door mijn fractie en partijbestuur, zie ik het als een erezaak
-voor zover je daar nog van kan spreken- om, ondanks de veroordeling, deze
raadsperiode te laten zien dat betrouwbaarheid en integriteit ook te maken
hebben met de manier van besluitvorming en trouw aan het verkiezings
programma waarvoor ik ben gekozen.
Ten tweede heb ik het advies gezien als een zich willen distantiëren door
de overige raads- en collegeleden, die hiermee aangaven dat mensen met een
veroordeling niet thuis horen in dit gemeentebestuur.
De Grondwet en de Kieswet, voorzitter, bepalen dat iedere Nederlander, voor
zover door de rechter niet uitgesloten, actief gebruik kan en mag maken van
zijn of haar passief kiesrecht. De geest die daaruit ademt is er één van de
diepste betekenis van het woord volksvertegenwoordiging. Iedereen die aan
de voorwaarden voldoet, kan en mag meebouwen en mee vorm geven aan onze
democratie. In mijn situatie echter was de kiezer bij de verkiezingen op
3 maart niet op de hoogte van de veroordeling, waardoor er, indien er nu
opnieuw verkiezingen zouden zijn, een andere uitslag geweest zou kunnen
zijn.
Ik neem deze raad en dit college serieus als u uitspreekt dat er sprake is
van een vertrouwensbreuk. Ik ga ervan uit dat u deze uitspraak verder vorm
en inhoud wenst te geven, anders staat üw geloofwaardigheid op het spel.
De eerste tekenen zijn al te zien. Bij het monddood maken in raad en/of
commissies zet ik de geloofwaardigheid van BAM op het spel. Immers,
eenderde van BAM monddood maken betekent dat ik het laat gebeuren dat daar