18 juli 1996 - 12 - De opmerking van de heer Witte: het gaat dus om een loods inleveren, is niet juist. Het gaat om het inleveren van een vergunning voor een kantoor in twee verdiepingen dat ook op dat perceel gebouwd mag worden. De vergun ning daarvoor is al verstrekt in 1992 en dat heeft verder met het splitsen van het perceel niks te maken, dat speelt een rol bij de beoordeling die in eerste instantie gemaakt is door een van de ambtenaren. De heer Roest had nog een vraag gesteld: hoe kun je dat verder voorkomen? Die dingen gebeuren een keer. Uiteraard betekent dat op het moment dat het gebeurt, dat je in de toekomst veel alerter bent op datgene wat er nieuw staat te gebeuren. Heer ROEST (D66)Wethouder, mijn vraag was niet: hoe kun je dat voorkomen? Ik heb gezegd dat fouten kunnen worden gemaakt. Maar mijn vraag spitste zich toe op: hoe worden wij als raad over zo'n onderwerp geïnformeerd, voordat er een bouwtekening is ontwikkeld, voordat er een welstandscommis sie is geraadpleegd? Dat was mijn vraag. Wethouder TEN HOVEHet antwoord is dat daarvoor de gebruikelijke procedure gevolgd wordt, de procedure zoals die er nu is. Heer ROEST (D66)Dus elke keer, begrijp ik, dat er een plan wordt ontwik keld dat strijdig is met het bestemmingsplan, wenst u de volgorde van de gebeurtenissen zo te laten plaatsvinden als nu gebeurd is? Wethouder TEN HOVENee, ik heb gezegd: de bouwplanprocedure wordt gevolgd. Er zijn gevallen waarin, als het gaat om een principe-uitspraak -dat zijn ook gevallen waarin aan het college wordt gevraagd een principe-uitspraak te doen over wat wel en niet kan- dan wordt de weg gevolgd van: leg de principe-uitspraak eerst aan de commissie voor voordat u energie gaat steken in de verdere ontwikkeling van het bouwplan. Maar in dit geval -ik heb dat verhaal aan het begin van mijn inleiding gehouden- heeft het college de weg gevolgd van: er wordt het een en ander ingeleverd en op basis daarvan, mede gelet op de vergissing die begaan is, vinden wij het toch acceptabel. VOORZITTERDank u wel, mijnheer Ten HoveDan is dit agendapunt hiermee afgesloten 6. Voorstel tot het vaststellen van tussentijds bericht 1996 - I. Heer VAN WUIJCKHUIJSE (GGS)Mevrouw de voorzitter, allereerst moeten we constateren dat de zich elk jaar voordoende trend dat het geprognostiseerde resultaat zich in positieve zin ontwikkelt, zich ook dit jaar lijkt te voltrekken. We zitten ondertussen al weer bijna op vier ton boven de streep. Aan de ene kant moeten we natuurlijk zeggen dat het plezierig is te constateren dat waar je begint met drie en een halve ton onder de streep en je nu ongeveer vier ton erboven zit, je toch weer een hoop hebt weten goed te maken. Aan de andere kant roept dat toch misschien enige vragen op met betrekking tot de discipline die je ook als raad moet hebben bij het opstellen van een begroting. Misschien moeten we als raad toch strakker kijken naar datgene wat u als ramingen en begrotingen voorlegt, omdat we wellicht door die jaarlijkse tendens daar beter in kunnen voorspellen. Dat als algemene' inleidende opmerking op het tussentijds bericht. Een andere is dat met name in de commissie a.b.z. door mijn fractie een aantal vragen is gesteld en dat ik tot mijn spijt moet constateren dat daar maar een matig antwoord of zelfs helemaal geen antwoord op is gekomen. Dat begint eigenlijk al met de post externe adviezen op pagina 5. Het kan vriezen en het kan dooien. Mevrouw de voorzitter, juist als wethouder financiën bent u zich er toch van bewust dat het kan vriezen en het kan dooien. Een heel belangrijk gegeven is het omgaan met de financiële middelen van de gemeente. Wat ik daarmee wil zeggen is dat op het moment dat je verwacht dat het gaat vriezen, je moet proberen om je organisatie zo in te richten dat je dat goed op kunt vangen. Ik heb begrepen dat één van de punten van de nog niet zolang geleden doorgevoerde reorganisatie is geweest dat er meer juridische capaciteit binnen het apparaat beschikbaar is gekomen. Als we nu moeten constateren dat het blijkbaar juist vanwege

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1996 | | pagina 183