21 maart 1996 - 9 -
rijden, misschien niet altijd in ons eigen dorp, maar wel in andere dorpen.
Dat is gebruikelijk, dat is niet anders, dat zit nu eenmaal in de mens.
Je moet natuurlijk wel proberen -en ik hoop dat dat ook lukt- om zoveel
mogelijk het echte doorgaande verkeer dat niet in Soest hoeft te zijn, te
weren. Met name de Koningsweg speelt een rol in dit voorstel. Uit cijfers
blijkt dat er ruimte zit, dat er capaciteit zit om hem optimaal te benut
ten. Maar bij een doorgroei van het huidige aantal autobezitters zal daar
snel een eind aan komen. En dan zitten we dus weer, als we nu de keus niet
maken, op dat moment voor de afweging: wat dan wel? En is het terecht dat
je uitsluitend en alleen de problemen naar één kant van het dorp ver
schuift, of is het misschien ook solidair om te zeggen op een moment: laten
we de pijn aan beide kanten neerleggen of wat verzachten, het is maar hoe
je het wilt bekijken.
Wat voor ons van wezenlijk belang is, is dat de Van Weedestraat als eerste
op de rol komt te staan. We hebben daar een praktische reden voor. Als je
de Koningsweg als eerste aanpakt, dan krijg je bij die hele renovatie die
daarmee gepaard gaat, ook ten aanzien van Korte Ossendam en Vondellaan, dat
alles door die enge, nauwe, smalle Van Weedestraat moet. Het lijkt dus
logisch -maar ik geef u dat mee- om te bekijken of je het traject niet om
moet draaien. Maar daarmee blijft uw voorstel voor ons overeind staan.
Wat voor ons ook wezenlijk is, is dat er gekeken gaat worden hoe men het
fietsverkeer inpast en aanpast op dit plan. Ik denk dat het goed is dat je
probeert om mensen in ons dorp op de fiets te houden en te krijgen. En als
je daaraan bijdraagt door in ieder geval een goede fietspadvoorziening te
treffen, dan zal dat misschien een klein beetje helpen. Maar enig realisme
is ons niet vreemd, we kennen het gemak om boodschappen te doen met de auto
en die noodzaak van woon- werkverkeer, want we hebben nu eenmaal te weinig
voor al onze inwoners aan werkgelegenheid binnen onze grenzen en dan zul je
soms gedwongen gebruik moeten maken van de auto.
Voorzitter, ik realiseer me dat met een achterban op de tribune en een deel
van de bevolking die dit plan niet steunt, het moeilijk is om keuzes te
maken. Daar moet je soms je rug voor rechten, daar moet je ook wat lef voor
tonen. Ik betreur het dan ook dat de overige partijen verdwenen zijn. Ik
had graag hun argumenten nog een keer gehoord, misschien hadden ze nieuwe
gehad. Soms kan overtuigen nog wel eens helpen. Nu dat niet het geval is,
kan ik gewoon mijn verhaal houden en dan is het ook niet meer aan de orde
wat anderen in te brengen hebben. Helaas.
Wethouder TEN HOVEVoorzitter, het verloop van de commissievergadering,
het werd al gememoreerd door een van de fracties, was open en er werd
driftig gediscussieerd en meningen uitgewisseld. Er werden ook een aantal
vragen gesteld. Ik heb toen in de commissie toegezegd die vragen te
beantwoorden. Ik had ook voor de strategie kunnen kiezen om die hier ter
plekke te beantwoorden. Het spijt mij dan ook zeer dat de brief met de
antwoorden, die wij verstuurd hebben, waarin alle vragen nog eens beant
woord worden, tot een dergelijke reactie bij de hier niet meer aanwezige
fracties heeft geleid.
In de voorbereiding op deze avond heb ik mij nog eens afgevraagd: wat is er
nou allemaal gebeurd in de afgelopen maanden? om me toch nog eens goed af
te vragen: hebben we nou helemaal niet geluisterd? Ik heb hier als punt
boven aan mijn lijstje staan het verwijt dat het college gemaakt wordt en
uiteraard in het bijzonder de wethouder, van: er wordt niet geluisterd. Ik
had niet kunnen vermoeden, voorzitter, dat luisteren als zijnde een
onderdeel van communicatie van de een naar de ander, op deze manier als een
proces dat toch van twee zijden met elkaar gedaan moet worden, zo abrupt
zou worden afgebroken. Ik vind dat heel, heel spijtig. Ik ben nog steeds
van mening dat wij ons uiterste best doen om steeds te luisteren. We moeten
ons echter realiseren dat de problematiek waar we hier mee te maken hebben
zo'n twintig verschillende invalshoeken heeft, waar dan twintig of meer
belanghebbenden zijn die allemaal hun eigen stukje willen invullen. Het is
uitermate gecompliceerd om dan tot een eenduidig, voor iedereen acceptabel
standpunt te komen. Maar we doen ons best en zoeken naar de best mogelijke
oplossingen. Het is onmogelijk om in dit soort problemen tot een eenduidig
beeld te komen waar iedereen zich in zou kunnen vinden.
In de commissie is ook nog eens gevraagd: kan het college nog eens motive
ren hoe ze tot het voorstel gekomen zijn? Ik zal die weg afwandelen, omdat