sJ.
xfat-
O
M? -
DE AAP, ,VAN DEN KAPITEIN»
'(Slot).
De kapitein droomde net Van Ant-
werpsche oliebollen, toen hij werd op
geschrikt door een geschreeuw aan z'n
deur.
„Jaaaaa... wat is er?" zei hij slaperig.
..Kapitein", hoorde hij de stem van
Kees, „Joko is er met je gouwe klokkie
van door. Hij zit ermee in de mast...
kom gauw, anders slaat hij het aan dig
gelen."
De Ouwe was plotseling klaar wakker.
Zijn horloge... zijn goede horloge dat
100 guldens had gekost..» allemachies!
Hij rende naar dek en stevende op een
troepje mannen af, die naar boven ston
den te kijken. En jawel... daar boven :n
de mast aat Joko met zijn mooie, dure
horloge ln zijn behaarde knuisten. Hij
zat juist te bijten op de achttienkaraats
gouden ketting
„Hoe komt dat bliksemsche beest er
aan?" schreeuwde de Ouwe.
„Hij zal 't uit het kassie gehaald heb-
be, kap", zei Kees en achter den rug
van den Ouwe knipoogde hij naar de
jongens, die reuzenschik hadden, want
ze wisten wel, dat Kees het horloge
aan... Joko gegeven had! Maar als de
kapitein om zich heen keek, waren ze
allemaal weer hoogst ernstig. De ka
pitein probeerde met zachtheid zijn uur
werk terug te krijgen. „Jokotje", zei
hij, „geef me dat klokkie terug, jongen!
Wat heb ji' er nu aan; je maakt het im
mers toch maar kapot. Geef 't maar aan
je baassie, dan krijg je een lekkere ba
naan!"
Jokotje nam nu ook het horloge in
zijn bek. Je kon hem erop hoor en sab
belen. „Je krijgt twee bananen, Joko",
zei de kapitein.
Joko nam het horloge uit zijn bek. Hij
pakte het uiteinde van de ketting beet
en begon er mee te zwaaien. Het mooie,
dure horloge van den Ouwe sloeg twee
keer venijnig tegen den mast.
Toen werd de Ouwe kwac.d. „Leelijk
monster", schreeuwde hij, „geef mij mijn
uurwerk, of...!"
Maar Joko keek minachtend vanaf zijn
verheven zitplaats naar het gedoe bene
den hem en gooide het klokje met een
sierlijke boog in zee
De kapitein dacht aan zijn honderd
gulden... en kreeg een onvervalschte
appelflauwte
's-Middags werd Joko gevangen. Ze
brachten hem voor den Ouwe die inmid
dels was bijgekomen en nu zat te treu
ren om zijn horloge.
„Zooooooo!" zei hij wraakzuchtig,
toen Joko werd binnengebracht. Toen
wendde hij zich tot den eersten stuur
man.
Bereni welk eiland is dicht in de
buurt?"
Berends keek even op de kaart.
„Wij zijn vlak bij Apakoetjepas
Kap!" zei hij, „da's een zoo goed als on
bewoond eiland."
„Joko gaat voortaan op Koetjepapa of
hoe dat bliksemsche stuk land mag hee-
ten, leven!" besliste de Ouwe en dacht
aan zijn honderd gulden. Ongeveer tien
minuten later, toen de Anna Marie voor
het eiland lag, werd er een boot uitgezet.
Vijf mannen en de kapitein namen er
in plaats, Joko werd door twee kerels
stevig vastgehouden.
De boot kwam pp het strand, de man
nen stapten uit en brachten Joko naar
den ingang van het bosch. Prachtige
boomen, vol heerlijke vruchten stonden
daar... Joko zou geen honger behoeven
te hebben in zijn toekomstig Rijk
„Joko", zei de Ouwe, „je bent een
ondankbaar knulletje. Je hebt mijn hor
loge voor de haaien gegooid en daar
voor moet je nou maar boeten. En nou
a(s de bliksem de wildernis in! Ik hoop,
dat ik je nooit meer terugzie!"
Ze lieten Joko los. Hij keek even rond,
greep toen bliksemsnel de pijp van den
Oude en rende ermee weg, het bosch in..
Jaren later kwam een ontdekkingsrei
ziger op Apakoetjepas. In zijn dagboek
stond een hoofdstuk: „Een wonderlijke
ontdekking" en in dat hoofdstuk werd
geschreven over een aap, die hij op
Apakoetjepas had ontmoet, en die een
...pijp in den mond had. „Hadden we te
doen met een halfmensch... of met een
aap? Een geheimzinnige geschiedenis..."
schreef de geleerde man.
Maar zoo geheimzinnig was het toch
niet, hoor! De aap was Joko en de pijp
was van den Ouwe.
Wnn» ttota&enu*
EEN GELUKSVOGEL»
Onlangs stierf te Kansas City een
man, die een sprookjesachtig vermogen
aan een aardbeving had te danken. Mo-
mentio heette de geluksvogel, die in
1849 uit zijn vaderland Sicilië naar Ame
rika was getrokken, om, op welke ma
nier dan ook, zijn geluk te beproeven. In
Colorado, aan den rand van het rotsge
bergte, wilde hij naar goudvelden zoe
ken, om de wereld met een sensationeel
bericht te kunnen verrassen. De mede-
deeling, dat er goud was te vinden, had
hij gehoord van iemand, die tot nu toe
onbekend is gebleven, Momentio geloof
de, dat een naburige bergketen door een
goudader was doortrokken. Het graven
men. Hevige gevechten om de goudade
ren hadden plaats tot de regeering hier
aan een einde maakte door aan Momen
tio en zijn vriend het alleenrecht om de
aderen te exploiteeren te verleenen.
DE PAARDRIJDER.
Zie het paard hier rijden in gestrekte
galop met den jockey op zijn rug, die het
aanspoort om toch vooral zijn beste been
tjes voor te zetten, opdat hij straks als
eerste de eindstreep zal voorbijgaan. De
slanke, soepele lijnen van het paarden
lijf komen bij het rennen prachtig tot
uitdrukking en het is daarom geen won
der, dat zelfs groote dichters het niet
IvAL>'ti-
'i »i 'in,, - 1
I.A\ .„rfiu Ml
was evenwel met groote moeilijkheden
verbonden, want'de gouden schat be
vond zicH diep in het inwendige van den
berg. Den goudzoeker stonden geen mid
delen ter beschikking om gravers aan
te nemen, die hem konden helpen bij zijn
moeilijk werk. Hij begon daarom alleen,
vergezeld van een vriend, zijn werk te
verrichten en groef met groote vlijt.
Zeer zeker had hij niet gehoopt, dat
zijn arbeid zoo spoedig met succes be
kroond zou worden. Momentio werd op
zekeren nacht door een donderend
geluid wakker en hevig heen-en-weer
geschud. Zijn vermoeden, dat een
aardbeving had plaatsgegrepen, bleek
juist. Hij meende, dat zijn arbeid tever
geefs was geweest en dat zijn groeve,
met zooveel moeite tot stand gebracht,
door de aardbeving was vernietigd.
Toen hij den volgenden morgen naar de
berggroep ging, om zijn werk voort te
zetten, was hij niet weinig verbaasd.
Voor hem lag een breede kloof, die tot
diep in den berg voerde.
Aan de wanden zag hij merkwaardige
kleurige teekeningen, die hem aantoon
den, dat door de aardbeving de gezochte
goudaderen waren blootgelegd. Als een
loopend vuurtje verbreidde zich het be
richt over het vinden van goud, zoodat
weldra schatgravers uit Colorado kwa-
DE GEKAAPTE WORST
De slagerswinkel op den hoek
Brengt Lili hier een kort bezoek
Een groote worst wordt er haar buitl
Ze rent ermee den winkel uit.
Maar ziet de worstin haar geheel
Wil niet ineens door Lili's keell,,*.
De kleine Lili wordt vuurrood!
Ze vreest voor den verstikkingsdood.
Maar Loet weet raad! Woef-woefl
W af - waf l
Hij bijt het stuk, dat uitsteekt, afl
Loet kreeg van Lilitje een poot:
„Jij redde mij daar van den doodl"
beneden hun waardigheid hebben geacht
de schoonheid van den slanken viervoe
ter te bezingen
Ook de schilders hebben tallooze ma
len het rossinant in kleuren vereeuwigd,
ïk geloof vast en zeker, dat er onder jul
lie ook groote schilders zijn, die met verf
of kleurkrijt dit paard zouden willen
kleuren. Is het niet? Natuurlijk, dat
dacht ik wel. Ik behoef er wel niet
bij te vertellen welke kleuren genomen
moeten worden, dat weten jullie zelf wel.
EEN, TWEE, DRIEl
Oom zat in een boom,
krak zei de boom,
weg was Oom.
Uk zat op een kruk,
knap zei de kruk
weg was Uk,
Peer zat op een veer,
floep zei de veer,
weg was Peer
Wout zat op een hout,
pats zei het hout
weg was Wout
l]s zat op een zeis
wip zei de zeis,
weg was Ijs,
Zus zat in een lus,
rrrt zei de lus
weg was Zus.
Vic zat op een blik,
tjoep zei het blik,
weg was Vic.
Roel zat op een stoel,
plof zei de stoel,
weg was Roel.
Na zat in de la,
rrrt zei de la,
weg was Na.
Mie zat op mijn knie,
hop zei de knie,
weg was Mie.
Sam zat op een kam,
rrrts zei de kam
weg was Sam.
Trui zat op een ui,
wip zei de ui,
weg was Trui.
RUP.
STRUIS V OGEL JACHT»
De Bedouïn kent een wreed genoegen:
de struisvogeljacht. De bewoners van
Noord-Afrika onderscheiden de struis
vogels nauwkeurig naar ouderdom en
geslacht. De groote, mannelijke, volwas
sen vogel heet: Erlim. De diepzwarte
(het wijfje) heet Ribena. De grauwe,
jonge struisvogel heet Ermoed. Het
hoofddoel van de jacht is het bemachti
gen van de fraaie vederen, die vooral de
Erlim bezit. Het gevolg van dit feit is
dat er hoofdzakelijk op den Erlim wordt
gejaagd, zoodat deze leelijk aan het uit
sterven is.
Op prachtige paarden, of op uitmun
tende rij-dromedarissén, rennen de jagers
over de vlakten of door de woestijn en
zoeken naar een kudde struisvogels. Een
vooruitloopende Erlim geeft echter het
teeken tot de vlucht als die kudde ein
delijk is gevonden. Nu worden de dieren
achternagezet. De mannen kennen geen
medelijden. Er wordt gerend en gejaagd,
langen tijd achtereen tot het voor hen
loopende beest teekenen van vermoeid
heid begint te vertoonen. Dat is meestal
ongeveer na een uur rijdens. De jager is
nu vlak achter den struisvogel. Het paard
of de dromedaris krijgt nog een laatste
por, een lans flikkert in de lucht, de stoot
valt en de vogel ligt op den grond. Di
rect worden de dromedarissen ingehou
den, de rijders springen van hun beesten
af en onder het uitspreken van heilige
spreuken uit den Koran als „In naam van
den Grooten Albarmhartigen God" krijgt
de vogel den genadestoot.
Zoo gebeurt het in Noord-Afrika.
In andere streken van Afrika worden
de struisvogels ook wel eens te voet
gejaagd. De mannen sluipen naderbij
gehuld in een geraamte van stroo en
veeren. In de hand houden deze jagers
een stok met een kop van een struis
vogel erop. Hun beenen zijn wit aan
gezet,
In deze „vermommina''* weet de jager
'dan zijn slachtoffer te benaderen. Is hij
vlakbij dan lost hij een schot met pijl en
boog of werpt een speet; naar een yan
de vogels»
Gelukkig raakt het dragen van struis-»
veeren in onbruik en neemt het wreedt
jachtgebruik yan de Bedouïnen af.
2N HET OERWOUD.
Hoe het vroeger wasHeel, heel
lang, geleden, toen de ontdekkingrei
zigers nog niet waren binnengedrongen
in het dichte zwarte werelddeel was het
stil en vredig in het oerwoud. De In
landers leefden er in hun hutte: gingen
ter jacht, hadden ruim genoeg eten en
drinken. Ze werden geregeerd door
oude, ervaren opperhoofden. Alcohol
kenden de inboorlingen niet. Ze leefden
rustig in hun kleine hutten en trokken
zich verder van niets of niemand iets
aan.
Als het avond werd en de zon daalde
boven de roodgekartelde bergen, dan
werd er op het kleine dorpsplein onder
den eeuwenouden boom gedanst en ge
zongen. Men zong een eentonigen zang,
klapte er bij in de handen en trommelde
op primitieve trommels.
En de vuren brandden om de roof
dieren te verdrijven. Tot diep in den
nacht soms bleef het eentonige en toch
zoo stemmige tamtam doorgaan.
Maardaar kwamen de ontdek
kingsreizigers. Ze vonden de neger*
dorpen, leerden de zeden en gewoonten
kennen, baanden zich wegen door de
ondoorgrondelijke oerwouden. De boo-.
men werden weggehakt, de wegen ge
plaveidde negerhutten kwamen
naast vierkante steenen gebouwen te
staan, waarin witte mannen in witte
pakken woonden. De inboorlingen kon*
den niet langer ongestoord op jacht
gaan of ze moesten het zoover zoeken,
dat ze kwamen op plaatsen, waar de
blanke man nog niet was geweest.
Want het wild was gevlucht. Over de
wegen, die de blanke mannen hadden
gemaakt, reden nu snerpend-toeterende
auto's. De negers kregen broeken en
jasjes aan. Ze rookten sigaretten en
leerden het vuurwater kennen.
Maar ook leerden de inboorlingen
hoe ze ziekten en kwalen op de beste
manier konden bestrijden eri hoe ze "hun
land beter en sneller konden bebouwen.
Dat is wel zooMaar de karakter
volle muziek 's avonds, wordt niet meer
gehoord. In de gebouwen der blanken
speelt wel dikwijls een gramofoon of de
radio
DE SPEELMAN.
De speelman, die in steeg en straten
Zijn opgewekte wijsjes hoor en laat.
Heeft den dag door rondgezworven.
Tot de avondschemering komen gaat.
Oje maMe-P
Dan spoeden zich de menschen huis
waarts.
Waar gezelligheid en eten wacht.
Nu geen, die naar den speelman luis
tert.
Die vergeefs wat geld verdienen
tracht
Hem wacht geen eten en een kamer,
En zelfs een bed bezit hij niet,
Op een bank slaapt hij ineengedoken.
Schamel eind van 't zwerverslied.
COSI.
Een opschepper.
De jager is aan het verteller, in gezel
schap!
„Ik stortte mij op den tijger en sneed
hem met mijn mes den staart af."
Een toehoorder: „Wel meneer, waar
om juist den staart en niet den kop?"
De jagen „Dat had een ander al ge*
daan.'
JH 50