ISSPi WAAROM DE BOVENLIP VAN EEN HAAS GESPLETEN IS. Een Zuid-Afrikaan sch dierensprookje. Naverteld door TI NE BREEBAART. Er was eens een haasje, dat alleen op een mooi eiland woonde en volop groene blaadjes vond om van te leven. Op een zonnigen morgen zat hij aan den oever van een groote rivier en genoot van het mooie weer, toen een visch zijn kop bo ven water stak en zeide: „Goeden morgen, juffrouw Haas. Hoe maak je het vandaag?" „Aha, meneer Visch, ben jij daar? Ik maak het heel goed, maar ik voel me een beetje eenzaam." „Ik heb al eenige dagen naar je uit gekeken, juffrouw Haas, want ik heb een boodschap aan je over te brengen van den overkant van de rivier", zeide meneer Visch. „Een boodschap voor mijvan den overkant? Wat zal dat wel zijn?" vroeg de nieuwsgierige hazendame. „Luister, juffrouw Haas. De koning van de hazen houdt erg veel van jou en zou heel graag willen, dat jij hazen- koningin werd." „Wat! Ikkoningin van alle ha- zen!" riep juffrouw Haas heel verbaasd. „Nu geloof ik heusch, dat je mij wat op den mouw wilt spelden." „Het zou mijn visscheneer te na ko men om iets te vertellen, wat niet waar fs. De koning heeft mij bevolen je deze ooodschap over te brengen en verlangt, dat je zoo gauw mogelijk komt om brui loft te vieren." Toen de visch dit gezegd had, ver dween hij onder water en zwom weg, zoodat juffrouw Haas, vervuld van het groote nieuws, alleen achterbleef Hoe z.# ucn overKant ooit kunnen bereiken? De rivier was zeer breed en zwemmen kon zij niet; als de visch nu maar niet zoo gauw verdwenen was, had Zij deze om raad kunnen vragen. Op eens kreeg zij een ingeving, ze sprong tusschen de biezen, die langs het water groeiden en ging in de nabijheid zitten van een krokodil, die daar lag te slapen. Juffrouw Haas ging onbedaarlijk zit- Jen lachen, waardoor de krokodil, nog half slapende, vroeg: „Waarom lach je zoo, juffrouw laas?" De haas deed, alsof zij heel erg schrok yan de krokodil en zeide:. „Hè, oom Kro- Vodil, wat laat U mij schrikken, ik krijg zr gewoon éen hartklopping van. Ik dacht, dat ik hier h^o^omaal alleen was." „Geef mij nu eens aniv/oord op mijn vraag, juffrouw Haas", hernam de kro kodil ongeduldig. „Ja", zei het haasje, „als U dit eens wist. Ik wil het U wel vertellen, maar dan moet U mij beloven het aan niemand anders te zeggen, hoor, oom Krokodil." Zij wachtte even en begon te vertel len. dat zij met een invloedrijke jakhals had gesproken, di haar in het geheim had medegedeeld, dat de eerste krokodil, die kon zeggen, hoeveel hazen er op de aarde waren, koning van alle kroko dillen zou worden. „Wel, wel, wel", riep de krokodil ten hoogste verwonderd uit. „Kan jij mij dit niet vertellen, lief nichtje?" „Natuurlijk", hernam de haas, „dit is zoo eenvoudig als iets, daarom zat ik juist te lachen „Nu, vertel het mij dan als je blieft", smeekte de krokodil. „Goed, maar dan moet jij mij vertel len, oom Krokodil, hoeveel krokodillen er noodig zijn om van hier tot aan den overkant van de rivier te reiken, als de staart van de een de neus van de vol gende zou raken." „Hoe zou ik je dat nu kunnen vertel len?", hernam de krokodil. „Roep dan alle krokodillen bij elkaar en laat ze een lange rij vormen, waarvan jij dan het dichtst bij den overkant komt. Ik loop dan over jelui heen en zal tellen hoeveel krokodillen er achter elkander liggen en daarna zal ik je vertellen hoe veel hazen er in de wereld zijn." De krokodil vond dit een uitstekend denkbeeld en zwom dadelijk de rivier op, om zooveel mogelijk krokodillen bij elkander te krijgen, die hij in een lange rij opstelde van den eenen oever naar den anderen, zooaat zij als het ware een brug vormden. Het was op deze wijze heel gemakke lijk voor de haas om over deze levende brug te springen en in korten tijd was zij behouden aan de overzijde en wilde zich met groote sprongen verwijderen. ."da, nichtje riep de krokodil, „dat gaat zoo maar niet. Je vergeet onze af spraak; wij hebben afgesproken, dat jij mij zou vertellen, hoeveel hazen er op de wereld zijn." „Tracht ze zelf maar te tellen, oom Krokodil", riep het haasje heel brutaal. De krokodil bemerkte nu eerst hoe het overmoedige hazenjuffertje hem voor den gek had gehouden en woedend sloeg hij met zijn staart in het water, zoodat het naar alle kanten rondspatte en hief een vervaarlijk gehuil aan. Het haasje, dat zag, dat de krokodil zich zoo vreeselijk boos maakte, begon heel erg hard te lachen, ja onbedaarlijk zelfs hetgeen heelemaal niet aardig van haar was waardoor haar boven lip in tweeën barstte. Van dien dag af hebben alle haasjes een gespleten bovenlip. DE GRAPPIGE ZWARTJES. Hier zie je nu het resultaat van de koppenverwisseling, het is maar goed, dat menschen en dieren in werkelijkheid zoo niet rondloopen. Dat zou een al te dwaas gezicht zijn, niet waar! HET SPOOK IN HET BOSCH. De vrachtrijder, die bang was voor niemand. Klaas en Piet waren samen van plan een grapje uit te halen met Frederiks, den vrachtrijder. Deze had altijd erg veel praats en zeide, dat hij nooit bang was, zelfs niet als hij een spook zag in het donkere bosch, waardoor hij 's avonds uit de stad terug reed naar huis. De beide jongens hadden in hun tuin een grooten pompoen en mochten deze van hun moeder plukken. Ze begonnen met hem uit te hollen en gaatjes uit te snijden op de plaats van oogen, neus en mond, terwijl zij binnen in den pompoen een kaars plaatsten. Toen hun kunststuk gereed was, zijn de jongens 's avonds naar het bosch ge gaan en hebben den pompoen aan een boom opgehangen, die aan den kant van HOE MANUEL VISSCHEN VING MET BLOEMEN Pedro was een, kleine jongen, toen hij met zijn ouders naar Mexico trok en heette vroeger heel eenvoudig „Peter". In dat verre land was alles natuurlijk heel anders, dan in Holland en als hij uitging werd hij altijd vergezeld door Manuel, een kleine inlandsche bediende, die hem tevens allerlei kunstjes leerde. Het aardigst vond hij het om met Ma nuel te gaan visschen, temeer, daar deze hierin heel handig was. Hij nam heele maal geen hengels of ander vischgerei mede, doch slechts een kluwentje dun koord en een doosje spelden en een hengselmandje met deksel. Langs den stroom, waar zij gingen visschen. groeide een overvloed van hel- roode bloemen en deze werden door Manuel als „aas gebruikt. Eerst sneed hij een paar rechte stok ken, die als hengels voor Pedro en Ma nuel dienst moesten doen en bond hier aan een stuk koord, dat ongeveer één meter lang was; aan het einde maakte hij een knoopje en stak hier een speld door, die hij omboog tot een haakje. Dit laatste nu diende om het „aas" aan te bevestigen in den vorm van een helroode bloem. In deze tropische stroomen, zijn ont zettend veel visschen te vinden, die heel erg dankbaar zijn, als zij eens een extra hapje kunnen bemachtigen en in minder dan geen tijd weet de handige kleine in lander dan ook met zijn zeer bijzonder „aas" een heel mandje visch te vangen, wat hij dan vol trotsch bij Pedro's moe der brengt. den rijweg stond. Zijzelf hadden zich, nadat zij de kaars aangestoken hebben, waarvan het licht door de aangebrachte openingeit in het donker duidelijk te zien was, in het struikgewas verstopt. Op eenigen afstand geleek het, alsof tr een groot verlicht hoofd aan den boom hing. Na eenig wachten hooren de jongens in de verte het aanrollen van een wagen en zij begrepen, dat het Frederiks moest zijn. Het geluid kwam nader en nader en de jongens moesten de hand voor den mond houden om hun lachen te tempe ren, want andere zou de geheele grap bedorven zijn. De voerman kwam dichter en dichter bij en het knallen van de zweep was duidelijk te hooren. Nu was het oogen- blik gekomen, dat Klaas zich naar den rijweg zou begeven met den uitroep: „Een spook! een spook!" Voerman Frederiks keek eens om zich heen, maar had den verlichten pompoen nog niet gezien en begreep niet. wat Klaas met het spook bedoelde. Deze bleef echter maar steeds roepen: „Een spook! Een spook!" totdat Frederiks het verlichte gezicht eindelijk in de gaten kreeg, van zijn kar klom en hard weg liep, luidkeels schreeuwende: „Help! Help!" met het gevolg, dat hij languit op den grond viel en niet durfde op staan. Ook Piet kwam nu uit zijn schuilplaats te voorschijn en beide jongens liepen naar den langen Frederiks toe. „Wel, Frederiks, wat is er aan de hand?" vroeg Piet „O, Piet, ik heb een spook gezien, ik heb het nooit kunnen denken, dat mij zooiets zou overkomen! Kijk maar, ginds in den boom. O, help help! een spook!" Toen de jongens den grooten man daar zoo hulpeloos en angstig hoorden roepen, konden zij hun lachen niet meer inhouden en zeiden tegen hem: „Nu, Frederiks, wij dachten, dat jij nooit bang was; je hebt altijd gezegd: ik ben nu iemand, die bang is voor niemand, en waar blijf je nu met je praats? Wat jij voor een spook aangezien hebt, was niets anders dan een pompoen met een bran dende kaars er in!" Beschaamd stond Frederiks op, hij had een lesje gehad, dat hij niet licht vergeten zou en zonder verder veel te zeggen, stond hij op en maakte zich gereed om huiswaarts te rijden. Wie kent het verhaaltje van DEN VERKOUDEN VOS? De leeuw, de koning der dieren, vroeg eens aan den ezel, den wolf en den vos of zij hem een bezoek kwamen brengen. Hij liet hen zijn hol zien, waarin vele kostbaarheden verzameld waren, die door de gasten bewonderd werden. Een ding was er, dat zij ondragelijk vonden, en wel de resten van vleesch en beenderen, die op den grond lagen te rotten en een vreeselijke lucht om zich verspreidden. Het avondmaal was klaar en allen zetten zich aan den rijk voorzienen disch. Toen zij goed en wel zaten te eten zeide de leeuw tot den 'ezel: „Nu heb ik je mijn geheele woning laten zien, en ik wil naar waarheid van je weten, hoe je alles vond." De ezel zag den leeuw met zijn eer lijke oogen aan en zeide: „Heer Leeuw, Uw woning is bijzonder mooi, maar ver geef mij, het stinkt er vreeselijk!" „Ellendige kwaadspreker schreeuw de de, leeuw, wierp zich op den ezel en verscheurde hem. Hierop wendde hij zich tot den wolf en zeide: „Je ziet hoe ik met dergelijke lui handel. Ik verlang van jou, dat je mij de waarheid zegt. Hoe vindt je mijn woning?" „Groote koning", stotterde de wolf, „ik moet eerlijk zeggen, dat ik nooit iets mooiers gezien heb dan dit vorstelijke slot en de geur, die in deze zalen hangt, is verrukkelijk!" „Ellendige huichelaar", brulde de leeuw en verscheurde den wolf. „Zoo handelt men met kwaadsprekers en huichelaars", zeide de leeuw tot den vos. „Ik hoop, dat jij mij tenminste de waarheid zult zeggen." „Edele koning der dieren", zeide de vos bescheiden, „dat gij de kroondrager der dieren zijt en Uw kasteel het schoon ste van alle kasteelen is, daarover zijn alle dieren het volkomen eens, dat be hoef ik U wellicht niet meer te vertellen. En wat de reuk betreft... daarover kan ik tot mijn spijt niets zeggen, want ik ben erg verkouden!" HET GAT IN Dit is een goochelkunstje, waarmee je op een verjaar-avondje veel succes kunt beleven. Je vraagt aan een van de gas-» ten een zakdoek ter leen, die je voor dit goochelkunstje noodig hebt. De gast zal weinig verheugd zijn, als hij bemerkt, dat de toovenaar plotseling met een schaar er een stuk uit knipt en om deze vernie tiging beter te laten zien den zakdoek op zijn mouw uitspreidt. Maar even snel als de zakdoek stuk geknipt was, is deze weer heel. Eén keer met de hand over het gat gestreken en de schade is her steld. Een wit lapje en een rond stukje goed in de kleur van het pak, dat je draagt, is alles wat je noodig hebt om de goochel toer te doen slagen. Het witte lapje en het stukje goed in de kleur van het pak verbergt men in de linkerhand. Het witte lapje haalt men te voorschijn als men den zakdoek in de hand heeft; de zak doek frommelt men in de vuist en laat het kleine lapje er uit steken. Van het laatste knip men nu een stuk af. Daarna spreidt men den zakdoek op de mouw uit en legt er ongezien het ronde stukje: in de kleur van het pak op, dat nader hand, als men den zakdoek „herstelt"# weer even ongemerkt moet worden weg genomen. Een goocheltoer, waarmee j€' veel succes kunt beleven. GEVULDE DADELS EN TRUFFELS, Snoeperijen# die meibjes ^elf kunnen maken. Het is niet zoo heel moeilijk om zelf lekkernijtjes te maken. Hier volgen eenige t&akkelijke recepten. Eerj maken we gevulde dadels. W hebben noodig: 1 half pond droge dadef 1 half ons amandelen, 1 half ons poedersuiker. 1 eiwit. We beginnen voorzichtig de pitten uit de dadels te nemen door een snede in de lengte te geven en buigen ze daarna een weinig open. Je leent moeders amandelmolentje en maalt hierdoor de amandelen, waar van je eerst het bruine schilletje hebt af genomen. Dit gaat heel gemakkelijk, in dien je ze eerst een minuut of vijf in kokend water hebt gelegd. Heb je de amandelen gemalen, dan herhaal je dit nogmaals, doch nu met de suiker er bij. het mengsel, dat je nu gekregen hebt, vermeng je goed met eiwit en maak er daarna kleine rolletjes van, die je in de gemaakte openingen der dadels legt; daarna moet alles tot den volgenden dag worden weggezet om te drogen. Truffels. 1 ons hazelnoten worden in den oven geroosterd en gemalen of heel fijn ge hikt. van 1 ons, dat is een gewoon thee kopje vol suiker, kook je met een klein beetje water een stroopje. dat zoo dik moet zijn, dat een paar druppels in koud water een zacht balletje vormen; nu roer je de noten er door, laat het afkoelen en vormt er ongelijke balletjes van. die als ze koud zijn door poederchocolade gerold moeten worden. Deze truffels moeten een dag drogen voor je hen kunt presenteeren. JH 33-3

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1933 | | pagina 6