LUW*
m -OlSJE MET DEN STOI.ZEEN
«TAART
door
L. d Wilt yai Itaveraes.
„Vaaikopje te verkleiU Kijk, daar
staat hij weer ia een hoek. En nu broer
Koos juist mot kmderea aankom r
artten z'n haren wee-r vol sco^, het is
qs>ch wat met die kinderen tege-n-woor-
dig**» a«i mevrouw Grauwstaart tegen
haar man. soen aéj het pad voor. haar
TTociiig afkeek.
„Maar vrouw, fe weet toch. dat het
ktod zich 200 ongelukkig voelt om zijn
korten staart. D« kinderen van oom
Koos zijn ook 100 ongemanierd? zij heb
ben hem laatst zoo geplaagd, dat hij in
den tuin achter een boom is weggekro
pen en heeft gehuild", antwoordde mijn
heer Grauwstaart, terwijl hij zijn oogen
gevestigd hield op de zes muisjes, die
hard kwamen aanloopen.
„Het is door zijn eigen ongehoorzaam
heid. Ik heb hem gezegd uit het kippen
hok weg te blijven, omdat de kippenbaas
daar altijd een val zet, maar hij wilde
met alle geweld van het kippenvoer eten.
Maar wat zou er met broer Koos en zijn
familie gebeurd zijn? Kijk eens hoe hard
sj hollen om hierheen te komen."
Voordat mijnheer en mevrouw Grauw
staart nog verder konden spreken kwam
een heele muizenfamilie hun woning bin
nengestormd. Hun oogen waren wijd
open en stonden verwilderd.
,,Ik geloof niet, dat ik ooit weer naar
jullie toekom, dat wordt me te gevaar
lijk", hijgde broer Koos. terwijl hij be
nauwd rondkeek of zijn familie in veilig
heid was. „Net toen wij op het paadje
hepen, kwam daar een groote. zwarte kat
naar ons toegesprongen en als wij niet
op onze hoede waren geweest, zouden
er zeker een paar van ons door haar zijn
9pgegeten."
Mevrouw Grauwstaart veegde een
paar stoelen met haar voorpoot af en
noodde haar gasten om te gaan zitten,
want haar hartje bonsde zelf nog van
schrik. Hier onder den boomwortel, waar
zij woonden was het gevaar minder erg
dan tusschen de balken van de zolder
van boer Klaassen. Mevrouw Grauw
staart had altijd gezegd, dat zij haar
eenvoudige leven hier niet gaarne zou
willen verruilen voor al de weelde in
het huis van broer Koos.
..Vandaag kun je je buikje nog"
lekker vol eten aan de geurige kaas
maar morgen is je kop misschien tot
moes gedrukt in een klem", zei zij altijd
tegen haar man.
Maar muizen zijn niet lang ontsteld
over de verschijning van een zwarte kat.
Neen, want daarvoor zijn ze te veel ge
wend aan het dagelij ksche gevaar. En
toen broer Koos en zijn familie een beetje
»p adem waren gekomen, waren ze al
ipoedig genegen om samen met mevrouw
Grauwstaart naar de meioen in den tuin
te gaan, waar ze den vorig en dag al
een gat in hadden gebeten en de pitten
voor oom en zijn familie hadden mee
genomen.
Al dien tijd had Vaalkopje met zijn
rug tegen den muur aan gestaan. Hij had
het ongeluk gehad om bij boer Klaassen
zijn staart in het kippenhok te verliezen.
Als ze alleen waren gaf hij daar niet
zoo veel om. want zijn broers en zusjes
waren er aan gewend. Maar als oom
Koos met de kinderen kwam. voelde hij
zich erg ongelukkig en stond hij altijd met
zijn achterlijf tegen den muur. Die klein
tjes spotten altijd met hem en Streep
rugje. zijn jongste neef. wilde altijd we
ten of zijn stompje hem zeer deed.
Hun ouders waren nauwelijks buiten
de deur of daar begon de plagerij al.
„Vaalkopje. is jouw staartje nog altijd
zoo kort?", vroeg de oudste der kinderen
van oom Koos.
„Vaaltje, ligt het andere stukje van
je staart nog in het kippenhok?", wilde
een ander weten.
„Vaalkop, mijn moeder zegt altijd, een
muis zonder staart is als een leeuw zon
der tanden", piepte Streeprugje met zijn
hoog stemmetje.
..Jullie bent slechte, ongemanierde ben
gels", schreeuwde Vaalkopje woedend,
„ik wil nooit meer met jullie wandelen
of spelen.'* Daarna liep hij hard weg
onder het spottend gelach van de an
deren.
„Die gemeen er iks, die gemeeneriks",
riep hij snikkend uit toen hij naar zijn
speelplekje onder den grooten eikeboom
vluchtte.
Dit plekje had hij geheim gehouden
als een verrassing voor zijn neefjes en
wel twaalf heerlijke rijpe eikels had hij
voor hen bewaard.
„Maar nu zal ik ze allemaal alleen
opeten en zal geen stukje voor hen over
laten", zei hij boos, terwijl hij smakelijk
begon te knabbelen.
Vaalkopje liet zich dien dag niet meer
zien. maar ging met de salamanders en
de sprinkhanen spelen. Hier voelde hij
zich wat op zijn gemak, want zij hadden
hem nog nooit om zijn stompe staartje
uitgelachen. Eerst toen het avond was
geworden en oom met de kinderen hun
buikjes dik gegeten hadden aan den me
loen, kwam hij weer te voorschijn.
..Vaaltje toch, waar heb je den heelen
dag gezeten?" vroeg zijn moeder. „Oom
heeft nog naar je gevraagd, voordat hij
wegging."
„Ik wil die nare kinderen van Oom
Koos niet meer zien", gilde Vaalkopje
driftig.
„Wat heb je het toch weer op je heu
pen. Wij gaan morgen met ons allen voor
een weekje bij oom logeer en en dan zal
je je toch beter moeten gedragen", zei pa
Grauwstaart.
Voor het gewone muizeneten trok hij
zijn spitse neus op. Hij wist wel aan lek
kernijen te komen.
En zoo zei hij op een avond: „Van
nacht zal ik jullie eens laten zien wat
lekker eten is", terwijl hij zijn kopje bo
ven een gat in de vloer uitstak.
„Pas maar op, Streeprugje, er is mis
schien wel een val neergezet", waar
schuwde Vaalkopje, die zijn pijnlijk
avontuur In het kippenhok, waarbij hij
zijn staart .verloren had, niet vergeten
was.
„Als jij bang bent, Vaalkopje, moet je
maar thuis blijven", smaalde de ander.
Voor Vaalkopje nog verder kon spre
ken, was Streeprugje door het gat ver
dwenen, gevolgd door de andere, kleine
HET GEDEUKTE POTJE
'dooi
Tïna Breebaart*
In de groote. lichte keuken, mëï de
glimmende tegeltjes aan den wand, hin
gen de blinkende potten en pannen alle
maal op een rijtje naast elkaar en boven
op een plank stond de oude, koperen
ketel, die zijn tuit parmantig in de lucht
stak.
Het pannetje, waarin de worstjes wer
den gebraden, dacht dat zijn plat, blin
kend gezicht het mooiste was en den
heelen dag spiegelde het zich in de diepe
vleeschpan.
..En ik ga niet mee' .""zei VaaIXople
boos.
..Dan zal jij alleen hier achter moeten
blijven en in de handen van den boer
vallen. Ik heb vanmorgen gehoord, hoe
de boer tegen zijn knechts zei, morgen
te gaan oogsten. Als we hier blijven,
zullen zijn knechts ons allemaal uitroei
en", waarschuwde pa Grauwstaart.
Vaaltje antwoordde niet. Maar hij
besloot niet mee te gaan. want de pla
gerij van zijn neefjes zou hij niet kunnen
verdragen.
's Nachts om twaalf uur, toen zijn
moeder 'hem riep, twijfelde hij nog of
hij al dan niet mee zou gaan. Maar nadat
zijn moeder verteld had hoe de boer de
muizenfamilie Langsnoet. die aan den
anderen kant had gewoond, had uitge
roeid, besloot hij. ofschoon met tegen
zin, toch maar mee te gaan.
Bij 2ijn oom trachtte hij steeds zijn
stompe staartje verborgen te houden en
zoo min mogelijk aanleiding tot plage
rijtjes te geven. Maar dat hielp mets.
Eindelijk, toen hij voor zichzelf een klein
kamertje had gegraven, kreeg hij rust.
Zoo gingen de dagen voorbij en zijn
ouders maakten zich klaar om naar hun
eigen woning terug te gaan. waar de
boerenknechts nu zeker wel vertrokken
zouden zijn. Toen gebeurde er een on
geluk, dat zeker het leven van Streep
rugje zou gekost hebben, als Vaalkopje
niet tusschenbeide was gekomen.
Streeprugje was een brutaal muisje en
had verschrikkelijk veel verbeelding.
muisjes. Vaalkopje besloot tenslotte het
gezelschap achterna te gaan, want de
heele week had hij zich al zoo eenzaam
gevoeld en hij voelde wel wat voor een
pretje voor zij weer naar huis gingen.
-TciSZl zij'bij de provisiekast waren ge
komen. was Vaalkppje er opk bij. want
Streeprugje had den heelen dag al ge
sproken over de heerlijke koek, die het
meisje had gebakken, en op een rek had
weggezet.
Het was een gepiep van je welste bij
de taart, toen plotseling boven alles uit
een vreeseiijk gekerm klonk. Ineens wa
ren de muisjes stil, om te zien wat er
gebeurd was. Flauw klonk hulpgeroep
uit Streeprugje's snuitje, waarna de hee
le troep begon te huilen.
„Wees toch stil, straks hooren de meid
en de kat ons nog en dan is het gedaan
met ons. Als jullie nu allemaal kalm bent.
kunnen we Streeprugje's staart misschien
nog wel loskrijgen", troostte Vaalkopje.
Streeprugje's staart zat vastgekleefd
op een stuk papier, dat dik met vogellijm
was besmeerd en hoe hij zich ook wend
de of keerde? hij zag geen kans los te
komen. Nu was Streeprugje niet meer zoo
uitgelaten als enkele minuten geleden,
toen hij Vaalkopje nog had uitgelachen,
omdat die eerst niet wilde meegaan. Nu
smeekte hij met schuldige oogen zijn
neefje aankijkend, of Vaalkopje zijn
staart wilde losmaken.
„Natuurlijk zal ik je heipen", ant
woordde deze. „En ik weet ook al hoe.
Met zijn allen pakken we het papier aan
de rand vast. Streeprugje moet in het
gat kruipen en dan houden wij het papier
stevig vast."
Zoo gezegd, zoo gedaan. Toen Streep
rugje in het gat was. rukten de anderen
aan het papier, zóó dat de snippers eraf
vlogen en er nog maar een klein stukje
aan Streeprugje's staart bleef vastzitten,
dat ze er met geen mogelijkheid af kon
den krijgen.
Het gezelschap was heel wat minder
vroolijk toen het naar huis ging en nu
was het Streeprugje. die met zijn staart
tegen den muur ging staan, want dat
stukje papier wekte de lachlust bij de
anderen op.
Den volgenden dag, toen de familie
Grauwstaart naar huis ging. kwam
Streeprugje ongemerkt bij Vaalkopje
staan.
„Vaalkopje, ik zal nooit meer met je
spotten hoor, want als jij me niet had
geholpen, zou de kat me misschien al
lang hebben opgegeten", zei hij zachtjes.
En dien dag was er geen gelukkiger
muisje dan Vaalkopje,
De vleeschpan zei weer: „Ik heb twee
oore" en ik word eiken dag gebruikt."
Maar zijn tweelingbroer, die naast hem
hing, antwoordde daarop: „Jij hebt een
deuk in je zij en ik bezit nog geen enkel
schrammetje."
De oude, koperen ketel boven op de
plank trok zijn neus voor allemaal op
en dacht: „Niets dan blikken rommel.
Ik ben van mooi, glimmend koper en wil
niet eens met hen praten.'1
In een hoekje hing, onopgemerkt
haast, een klein potje. Het moest zich in
het donker schuil houden, want ze had
den het allemaal uitgelachen en verstoe
ten, omdat het scheef en vol deuken was
en niet eens een deksel bezat.
Frankje, het kleine driejarige krulle-
kopje, speelde graag met de potten en
pannen en dat vonden 2e wat fijn. Maar
het arme, scheeve potje kreeg nooit de
kans met Frankje te spelen en daarom
werd hij nog meer bespot en uitgelachen.
Wat een verdriet had ons gedeukte
potje.
Op een kouden winternacht was ieder
een in het huis angstig en treurig, want
onze kleine krullekop was erg ziek.
De dokter werd geroepen en die gaf
medicijnen, welke moeder moest koken
met honing en azijn.
Alle potten en pannen wisten van de
ziekte van den kleinen Frank en toen
moeder binnenkwam om de medicijn
klaar te maken stootten zij elkaar aan
en zeiden: „Zij zal zeker en vast mij
uitkiezen om de medicijn te koken". Het
gedeukte potje in het donkere hoekje
mompelde met tranen in zijn oogen:
„Nooit zal ze mij ervoor uitkiezen, ik ben
scheef en krom en bezit zelfs geen
deksel."
Maar plotseling wordt het door een
zachte hand aangeraakt en voor de
oogen van alle andere pannen van de
haak genomen en schoon gemaakt.
..Dit is toch maar een handig potje"
zei ze. ..dat is mij eigenlijk nooit eerder
opgevallen, anders had ik het zeker al
eens eerder gebruikt,"
Het scheeve, oude pannetje was nu
Voortdurend in de slaapkamer van
Frankje en hield dag en nacht bij hem
de wacht, tot hij beter was. Toen ging
het terug naar de keuken, waar het aan
voorste haak werd gehangen en een
Siooi, rood dekseltje opgezet kreeg.
Toen zei de oude, koperen ketel langs
lijs tuit weg; „Hoe mooi is dat kind
Vóór mij geworden, men kan wel zien.
dat het van goede familie is." En de pot
met de twee ooren stootte veelzeggend
zijn buurman aan: „Heb je gezien, dat
ze dat leelijke mormel naast mij hebben
gehangen, maar ik bezit toch lekker twee
ooren."
Het gedeukte potje hield zijn mond,
want zijn hartje was vol geluk en blijd
schap, omdat het toch iets goeds in de
wereld verricht had.
VERBORGEN MEISJESNAMEN.
Dit feit zal zeer zeker in de annalen
der geschiedenis worden vermeld.
Ma riep de kinderen om aan tafel te
komen, het was etenstijd.
Wil je dit wollen goed eerst wasschen^
'dit sop hier is niet te warm.
Deze firma staat te goeder naam be
kend en is zeer aan te bevelen.
Je kunt in de maand Maart je wollen
ondergoed nog best dragen; het is er
koud genoeg voor.
Koopt nu eerst die roode wol, ga dan
je andere boodschappen doen.
DE PLANK MET SPIJKERS.
Dit- is een bijzonder aardig spelletje,
waarbij echter veel geduld vereischt
wordt. Als jullie dit met een troepje
speelt, dan zul je eens zien, wat een
plezier je daarmee kunt hebben.
Van tevoren moet een van jullie de
plank met spijkers maken. In het midden
van de plank dient een gat te worden ge
boord, en daarna moeten er rijen spijkers
in worden geslagen. (Maar pas op. dat
je niet op je vingers slaat, hoor!). Dit is
alles wat je te doen hebt. Nu moet je
nog een celluloid balletje of knikker heb
ben, die we op den kant van de plank
leggen.
De groote kunst is nu om bij het spe
len, de plank zoo te bewegen, dat het
balletje in het gat terecht komt. Dat valt
niet mee, hoor, want het balletje zal
steeds om de spijkers heen rollen, en wil
juist niet in de richting, waar je het graag
zou willen hebben. Jullie moet echter vol
houden en je zult eens zien, wat een ge
noegen je ermee beleeft!
LEUKE SCHADUWBEELDEN.
De man met de muts.
De muts van den man. die jullie op
de afbeelding hieronder kunt zien. wordt
van karton gemaakt. Als jullie nu
precies zoo doet als op het plaatje is
aangegeven en de muts vasthoudt tus
schen de wijs- en middelvinger van je
rechterhand, dan zullen juilig het scha
duwbeeld op den muur zien verse1"'5 nen.
De blazende padvinder.
Het voorwerp, dat tusschen de vingers
wordt gehouden, moet van karton wor
den gemaakt. Aan de kartonnen trompet,
die jullie hier afgebeeld ziet. kunnen jul
lie een draadje maken, zoodat je er je
duim door kunt steken. Jullie kunt den
padvinder, die je met je vingers te voor
schijn hebt getooverd. laten blazen, op
zijn trompet, als jullie deze naar zijn
schaduwmond brengt.
JH 33-5