m Het rail weren van den trek. P. Do Goed volgehouden. DE GROOTE BELOONING. AF m MOPPEN. Dikkie deelt koekjes uit. EI-REBUS. HET KNIPPEN VAN SILHOUETTEN. ONZE INDIAAN. MANS. BoOREBflCi JU II I fi^Msga Moeder was juist druk bezig in de keuken, toen Wim hevig opgewonden Vit school kwam. Moeder ontdekte dade lijk, dat er iets bijzonders was, want te gen zijn gewoonte in kwam Wim met zijn jas nog aan en met zijn pet in de hand, de gang door draven naar de keu ken. „Moeder", riep hij, „Moeder, hoor eens, meneer Hendriks, de kruidenier, 'die op de hoek van de Voorstraat woont, heeft werk voor me; ik mag hem eiken Zaterdag, als ik toch geen school heb, in den winkel komen helpen. En hij heeft me beloofd, dat hij mij er wat voor geven zal in mijn spaarpot. Hè toe. Moe der, het mag toch wel, hè?" Vleiend 'drukte hij zich tegen zijn moeder aan; deze glimlachte en zei: „Weet je wel wat 'je vraagt, Wim? Weet je, dat je dan geen enkelen Zaterdag kunt gaan spe len met de andere jongens, als zij gaan schaatsenrijden of sneeuwballen gooien, dan moet jij werken. Bovendien zul je 'a morgens vroeg op moeten en 's avonds als je thuis komt, te moe zijn om dan nog \vaf ^'Hen." jc in cle wereld veel helpen, Wim, als je ervoor bekend staat keurig en altijd zorgzaam te werken. Maar wanneer men van je zegt, dat je lui bent, en slor dig, zal je nooit vooruit komen in het leven. Je moet door den zuren appel weten heen te bijten." Den volgenden Zaterdag dacht Wim aan wat zijn moeder gezegd had, en hij probeerde ernstig om slechts aan zijn werk te denken, en het meneer Hen driks naar den .zin te maken. Dit lukte hem zoo goed, dat toen het tijd was om naar huis te gaan, hij van meneer Hen driks een klopje op zijn schouder kreeg, en hij geprezen werd voor zijn ijver. Met een opgewekt gezicht keerde daarop Wim huiswaarts, en hij had begrepen, dat opgewekt werken veel gemakkelijker is dan werken met tegenzin. Maar Wim hield vol: „Dat geeft niets. Moeder, ik heb 't er graag voor over, U ""mciérdenken: ik verdien er toch mee!" Ten slotte gaf Wims Moeder toe en met een opgewekt gemoed begaf Wim zich den eerstvolgenden Zaterdag op weg naar den winkel van meneer Hen driks. Glimlachend zag zijn moeder hem na. De eerste paar uren genoot Wim yan al het nieuwe, dat hij in den winkel ontdekte, maar toen twee vriendjes van hem even in den winkel een boodschap kwamen, doen en hem vertelden, dat ze piet sneeuwballen gingen gooien, had Wim al even een spijtig gevoel, dat hij niet mee kon. Evenwel hij liet er niets van merken, maar hij blufte tegen de jongens over alles dat hij in den winkel meemaakte. Toen evenwel tegen twaalf Uur aantal jongens vlak voor den winkel een sneeuwfort maakten, stond hij zoo lang voor het raam te kijken, dat mijnheer Hendriks hem moest aanma nen met zijn werk door te gaan. Hij moest uit een groote kist een aantal busjes netjes op een rij op een plank zetten, en toen dat gedaan was, stuurde meneer Hendriks hem om een bood schap. Onderweg kwam hij zijn vriendje Bob tegen, die zijn schaatsen om zijn hals droeg en uitriep: „Ga je mee schaat sen rijden, Wim?" Wim echter zeide. dat hij erge haast had, want dat zijn baas boos zou zijn, als hij te laat terug kwam. Maar toen Bob hem groette en wegging, stonden de tranen Wim in zijn oogen. Hij wenschte dat het maar vast zes uur was, en dat hij dan naar huis zon mogen gaan. Bij zijn werk was ,Wim erg onnauwkeurig, en voor de tweede maal dien eersten dag, kreeg hij van meneer Hendriks een standje, waar in deze hem zeide, dat als hij niet beter zijn best deed, hij een andere jongen zou zoeken. Eindelijk was het zes uur en Wim was dolblij, nu naar huis terug te kun nen keeren. Thuis vroeg zijn moeder hem hoe of het geweest was. „O, aardig," zei Wim en verder zei hij niets. Zijn moeder echter begreep dat de eerste dag hem niet meegevallen was. „Je weet Wim," zei zij, „dat wanneer je volhoudt met eiken Zaterdag te wer ken, aan het einde van de maand vier gulden in je spaarpot zult hebben. Dat is wel waard om voor te werken, maar er is nog iets veel belangrijkers. Als me neer Hendriks je zou wegsturen, omdat je je werk niet goed doet, zouden je vrienden kunnen zeggen, dat jou een werkkring niet toevertrouwd was, daar je altijd maar denkt aan de klok en aan den tijd om naar huis te gaan. Het zal Een, die het wist. Stadsjongen naar een hooiberg wij zend): „Is dat een huis?" Boerenjongen: „Nee, dat is hooi." Stadsjongen: „O, zeg je kunt mij niets wijsmaken, hoor, het hooi groeit nooit op zoo'n hoop." Onmogelijk. A. De hoeveelste is het vandaag? B. Dat weet ik niet, waarom kijk je het niet na in de courant, die op tafel ligt? A. Daar heb ik toch niets aan, die is van gisteren. Het Alfabet. Moeder: (die kleine Toosje het alfabet leert): Nu, welke letter komt er achter de O? Toosje: Jal Dikkie woonde in een huis op de der de en hoogste verdieping. Het huis stond in een gewone straat en natuurlijk was er geen lift. Wilde Dikkie dus naar beneden om met de kinderen op straat te spelen, dan moest hij drie trappen af- loopen en als hij alleen op straat was, omdat Liesje het buurmeisje, dat in 't benedenhuis woonde, of Ton, die naast hem woonde, toevallig niet buiten speel den, dan kon Dikkie wel eenigen tijd spelen met wat hij had meegenomen voor speelgoed, maar meestal ging hij na een half uurtje weer al de trappen op om ander speelgoed te halen en wil de hij weer gaan spelen, dan liep hij al le treden natuurlijk weer af. Dikkie deed dit nog al eens, zooals je zult begrijpen. Eens op een morgen, dat het erg mooi weer was en moeder het erg druk had, zei ze: „Dikkie, ga maar buiten spelen, en neem dan voldoende speelgoed mee." Dikkie kwam buiten en zag tot zijn blijdschap, dat zoowel Liesje als Ton buiten speelden. Ton was bezig een huis te bouwen van stukjes hout, die den timmerman had achter gelaten, toen hij een hok in den tuin van Liesje had ge bouwd om de kolen voor den winter te bewaren, terwijl Liesje met haar pop pen buiten speelde en keek naar de vor deringen van het huis, dat Ton bouwde, omdat de poppen daar zouden mogen slapen. Dikkie ging natuurlijk dadelijk aan het helpen en al spoedig hadden zij drie van de muren van het huis klaar. Opeens zei Liesje: „Ach, mijn lieve kinderen hebben zoo'n honger, als zij niet dadelijk iets te eten krijgen, gaan zij vast huilen." Ton wist, dat dit beteekende, dat zij nu naar haar moeder zou gaan en een paar koekjes vragen, maar zij trof het niet, want er was geen enkel'koekje of kaakje meer in huis. Op een spoorlijn, die enkele plaatsen van het platteland verbond, lag maar een enkel spoor. Bij een van de stations echter was een kleine zijlijn ingelegd, zooals de teekening jullie duidelijk laat zien. Die zijlijn kon bevatten zeven wa gons en een locomotief of acht wagons, zonder locomotief. Tot nu toe was de trein met een locomotief en zeven wa gons altijd ruim voldoende geweest om de waren van de verschillende plaatsen naar de markt te vervoeren. Op zekeren dag ging dat plotseling niet langer en het kleine zijspoor met de ronde lijn was een doorn in het oog van de spoorweg maatschappij, omdat de treinen niet lang genoeg konden gemaakt worden. Op zekeren dag, waardoor het kwam, konden de machinisten later niet zeg gen, kwamen er twee treinen aan, die- ieder bestonden uit de locomotief en zes tien wagons. Aan terugrijden van een der treinen naar het station waar zij het laatst vandaan kwamen, was niet te den ken, omdat de treinen weer aansloten aan de groote treinen, die weer met de booten naar andere landen in verbin ding stonden. De eene trein kwam met de locomotief en zeven van zijn wagons op de kromme lijn te staan en de andere trein met de locomotief en zeven wagons reden recht door, doch nu werden zij gedwongen halt te houden. Een paar ingenieurs, die toevallig in den trein za ten, vonden het een hopeloos geval en tenslotte werd besloten dat een van de treinen toch maar terug zou rijden en negen wagons zou afkoppelen bij het eerste station, terwijl de andere trein dan .zoo lang moest wachten. Maar een jongen van de Hoogere Burgerschool die ook in den trein had gezeten en uit gestapt was, toen de treinen stopten, be keek de beide treinen eens, dacht na en vond een oplossing, zoodat de treinen elkaar wel konden passeeren, zonder dat oen van de twee terug behoefte te rijden. De ingenieurs luisterden naar hem en zagen toen in, dat er werkelijk een mo gelijkheid was. En wat nog het aardigste was, hij vond de oplossing met zoo wei nig mogelijk keeren rangeeren, van de locomotieven, zoowel voor- als achteruit Zouden jullie misschien de oplossing ook kunnen vinden? Je mag er geen kunstjes bij uithalen door b.v. de wagons op elkaar te zetten. Er mag niets anders gedaan worden, dan rechtmatig heen en weer rijden, door trekken of duwen van de locomotief, en niet meer dan acht wagons of zeven wagons en een locomo tief mag tegelijkertijd rijden op de krom me lijn of op liet rechte tusschenstuk van de rails. Als je nu eerst goed gezocht hebt, en jo kunt het niet vinden, dan vindt je elders op deze pagina de oplossing. Dikkie bedacht zich niet lang en on danks moeder het erg druk had, liep hij alle drie de trappen op, en vroeg aan zijn moeder om een paar koekjes. Moeder liep naar het trommeltje en opende het: „Met z'n koevelen zijn jullie, Dikkie?" vroeg zij. „Liesje, Ton en ik", zei hij. Moeder gaf hem nu drie koekjes en zei: „Hier Dikkie, heb je voor ieder een koekje, je treft het, nu zijn ze juist op." Dikkie liep naar beneden en hield de koekjes voorzichtig vast. Maar o, hemel, toen hij beneden aan kwam, was Flip, het jongetje, dat in een ander beneden huis woonde, er bij gekomen. Dikkie gaf Liesje een koekje en Ton ook, want dat had moeder gezegd, maar zij had niet op Flipje gerekend en Dikkie, die niet rekenen kon, want hij was nog niet op school, stond besluiteloos met dat koekje in zijn hand en wist niet, dat hij het kon doorbreken, of misschien dacht hij er niet aan. Tenslotte won zijn goede hartje het van zijn zin om het koekje zelf op te eten en hij gaf zijn eigen koekje aan Flip. De kinderen speelden nu verder en eindelijk werd het tijd dat Dikkie weer naar boven moest gaan. Hij wist echter niet, dat zijn moeder uit het raam had gekeken en dus had gezien, wat hij met zijn drie koekjes had gedaan. Zij was natuurlijk blij, dat haar zoontje zoo'n goed hartje had, dat hij ook wat voor een ander kind kon mis sen en ondanks a.1 het werk, dat zij nog had te doen, had zij vlug een heel blik nieuwe koekjes gebakken, zoodat Dikkie een groote belooning kreeg, toen hij weer hoven kwam. VtMUlïÜi Hier zien jullie drie eieren, twee staan er netjes rechtop en een ligt er naast. Welke zin kun je hieruit lezen? Als je het niet vinden kunt, kijk je maar eens elders op deze pagina. OPLOSSING: Het rangeeren van den trein. In het diagram op de teekening gaat de witte trein van A naar D en de zwar te trein van D naar A. Het best is dat je cle wagons van de zwarte trein num mert. De zwarte trein, zooals hier te zien is,- zal steeds in tact blijven en dus steeds bestaan uit een locomotief en zestien wagons. De witte trein wordt verdeeld in drie deelen, de locomotief en zevert wagons, een stuk van acht wagons en een stuk van een wagon. De treinen staan dus zooals de teekening laat zden, bij het begin, de eerste bewerking is dus liet afkoppelen van de drie stukken van den witten trein. De zwarte trein duwt nu negen van de witte wagens in da richting van A, terwijl de rest van dd witte Trein naar D rijdt. Nu rijdt de zwarte trein terug, nadat eerst de acht witte wagons er aan gekoppeld waren en laat deze acht witte wagons in da kromme lijn staan. Dan gaat de zwarte trein de laatst overgebleven witte wagon; halen, gaat terug en duwt nu de acht' witte wagons voorbij de kromming de rechte rails naar D op, daarop gaat de zwarte trein, na de witte op de krom ming te hebben achtergelaten,- wees langs de rechte rails in de richting vaiï A. De witte trein komt nu terugrijden^ koppelt eerst de acht wagons aan en rijdt dan verder achteruit tot zij de laat" ste witte wagon heeft bereikt en aange. koppeld. In zes maal rangeeren waren de treinen elkaar dus gepasseerd. Op lossin g: Ei-rebus: Ei, ei, daar ligt een ei! Hier is een figuur om te teekenen en uit te knippen om te gebruiken ter ver siering van een doos of kistje, waar jo' allerlei snuisterijen in bewaart. Ook kan je de figuren op glad, wit karton plak ken ter versiering van Kerstmis of Nieuwjaarskaarten. Je neemt een stuk glimmend gekleurd papier. Aan den achterkant daarvan' teeken je eerst b.v. een kat. Dan neem' je voorbeeld No. 2, de maan. Hierbij wordt alle3 wat licht is op de teekening uitgeknipt. Het papier moet geel zijn. Voor de kat neem je zwart papier, dat' komt hét mooist uit. En ten slotte No. 3' de muis. Papierkleur donkergrijs. Jo kunt deze figuren ook gebruiken voor je lieger, maar dan moeten ze natuurlijk sterk worden vergroot. Hier zien jullie Winnetou, jullie kent hem toch alle maal? Hij is het opper hoofd van de Indianen ge weest. Welnu dan weet je ook wel wat voor mooi ge kleurde veeren hij op zijn hoofd heeft gedragen en dat zijn gezicht zoo mooi rood was. Probeer hem eens te kleuren, maar net jes hoor, want hij is niet voor niets een Indianen- Opperhoofd geweest. Vrijdag 3 onze geliejc Córneli

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1933 | | pagina 10