2
lillllllllUIIMIII
s?
TOCH EEN LEUKE MIDDAG!
Het was nog winter, de boomen waren
nog kaal en het geheele landschap bood
een troostelozoen aanblik. Het was Woens
dagmiddag en Marietje, Pim en Piet had
den vrij van school. Zij verveelden zich
eerlijk gezegd een beetje, want sneeuw
was er niet en warm was het toch ook niet
en zij hadden toch ook geen zin om thuis
te blijven en om buiten te spelen was het
weer te koud. „Kijk eens", riep Marietje
opeens: Pim en Piet keken natuurlijk da
delijk om en daar zagen ze drie vogels
achter elkaar aan vliegen, doch niet in een
bepaalde richting, maar de voorste vogel
maakte telkens een paar prachtige bogen
•is de vogel, welke achter hem vloog deed
wichtig voelde, nu hij dat wist te vertel
len. „O, die arme vogeltjes", riep kleine
Piet vol medelijden. Opeens kreeg Pim
een reuzenidee. „Zeg, Marietje, laten wy
een stukje brood bij Moeder gaan halen".
„Ja...." riepen de andere twee in koor.
Pietje was de eerste, die naar huis rende,
een allerleukst gezicht dat kleine ventje te
zien hollen in zijn wit pakje met die korte
beentjes. Moeder was natuurlijk dadelijk
bereid om aan het verzoek van haar kin
deren te voldoen en vol vreugde stapten
zij even later weer naar buiten met een
wit zakje vol kleine stukjes brood. Pim als
oudste had de leiding en eerlijk werd de
inhoud van het zakje verdeeld, zoodat
ieder wat aan de vogeltjes mocht gooien.
Deze hadden het dadelijk in de gaten en
hetzelfde als de voorste. De drie kinderen
waren opeens vergeten, dat zij zich één
minuut te voren nog verveelden, maar
volgden nu met groote aandacht de vlucht
van de gevleugelde diertjes. Zij wilden al
naar buiten hollen, om het meer van nabij
te kunnen zien, maar Moeder verhinderde
dit. „Eerst mantel en jassen aantrekken,
zoo mogen jullie niet naar buiten". Nu dat
was al erg gauw gedaan en dadelijk daar
op waren zij al op straat. Eindelijk hiel
den de vogels op om zoo eigenaardig heen
en weer te cirkelen en zetten zich neer op
een tak van een kalen boom vlak in de na
bijheid van de kinderen. „Ach, de vogel
tjes zijn heelemaal niet bang" riep Marie
tje. „Ja, dat komt omdat zij honger heb
ben, dat heeft de meester op school ge
zegd", antwoordde Pim, die zich heel ge-
sjilpend van blijdschap vlogen zij er op af.
De kinderen hadden de grootste pret en
hun gezichtjes straalden van genoegen.
Moeder en groote zus keken van achter
het glasvenster naar het alleraardigste ta
fereeltje en hadden schik in de pret van
de drie kleintjes. Nu was het al bijna don
ker en de kinderen werden naar binnen
geroepen, hetgeen zij heelemaal niet graag
deden, maar zij moesten natuurlijk gehoor
zamen, want wat moeder zeide, was voor
hun bestwil. Toen Vader thuiskwam en de
heele familie aan tafel zat, stonden de
mondjes van Marietje, Pim en Pietje niet
stil en Vader luisterde aandachtig naar
het verhaal van het wedervaren van het
drietal. Zoo hadden de kinderen toch nog
een leuken middag gehad en hadden zij
tegelijkertijd een goede daad verricht.
ZOO GAAT HET.
Mies en Jan moesten voor hun moeder
een boodschap bij Grootmoeder doen. Om
daar te komen, moesten zij door een groot
bosch. Het was Zaterdagmiddag toen zij
naar haar toe gingen. Zij hadden dien weg
al zoo vaak geloopen, zóodat het een beetje
begon te vervélen en zij besloten een an
deren weg te nemen. Toen zij echter een
uoosje gelocpen hadden, konden zij den
weg niet meer vinden. In de verte zagen zij
een klein huisje staan, daar, zouden zij den
weg vragen. Eindelijk waren zij er. Zij
klopten aan, want er was geen bel aan de
deur, er kwam een oud vrouwtje te voor
schijn, die met een schelle stem vroeg, wat
of zij wilden hebben. Jan en Mies schrok
ken van haar stem, het klonk als een trom
petter. Toen zij haar vertelden dat zij ver
dwaald waren, dacht zij: „Die kinderen
kan ik wel gebruiken". Zij moesten binnen
komen, en de heks (want dat was zij) gaf
hun een kopje thee, met een slaappoeder
er in, zoodat de beide kinderen binnen een
half uurtje sliepen. Toen zij weer wakker
werden, was het reeds avond. Zij schrok
ken, want nu zou moeder in angst zitten.
Tegen 7 uur kregen zij ieder een boter
ham en moesten op een zak stroo slapen.
Toen Jan den volgenden dag met een
groote zak hout, dat hij gesprokkeld had,
kwam aanzetten, keek de vrouw niet zoo
boos als anders, en toen Jan met de vrouw
gemoedelijk zat te praten, vroeg hij haar
of zij kon tooveren. Jan vroeg haar hem
en Mies in een kat te tooveren en haar zelf
in een muis. De vrouw, die geen argwaan
had, deed dit, en de katten sprongen op haar
af en aten haar op. Toen 's avonds de man
thuis kwam en twee katten zag zitten,
dacht hij, dat het zijn vrouw en Mies zou
zijn. Hij nam het tooverstokje, sloeg er
mee op den grond en de katten versche
nen weer in hun gewone doen. Jan pakte
vlug het stokje, deed precies eender als
den man en tooverde hem in een muis, en
sloeg hem met het stokje dood. Zij gingen
vlug op zoek naar huis en eindelijk had
den zij den hoofdweg gevonden. Toen zij
thuis kwamen zaten vader en moeder in de
kamer te huilen, want zij dachten natuur
lijk, dat Jan en Mies door het een of andere
beest zouden zijn verslonden. Zij keken
daarom verwonderd op, toen hun beide kin
deren voor hun stonden. Jan en Mies moes
ten direct vertellen, waar zij waren -ge
weest, want zij waren 3 volle dagen weg
geweest. Toen vader en moeder de geheele
geschiedenis vernomen hadden, gingen zij
met Jan en Mies op zoek naar het huisje
van de heks. Toen vader het zag, stond hij
er verbaasd over, want het was een mooi
huisje. Hij zocht in de kasten, of hij een
sleutel kon vinden, en toen hij er een ge
vonden had, deed hij de deur op slot en
nam de sleutel mede. Toen het na een
paar maanden zomer begon te worden, ging
moeder op een Woensdagmiddag met Jan
en Mies naar het huisje toe en ruimde het
een beetje op. Voortaan gingen zij er iede-
ren Woensdagmiddag en Zaterdagmiddag
heen, want achter het huisje was een groo
te schuur, waarin vader een schommel en
een wip had laten maken, zoodat de kin
deren vrij konden spelen. Zij gebruikten
het huisje als zomerverblijf. Dat was eeni-
ge jaren goed gegaan, totdat het op een
nacht vreeselijk had gestormd en verschei
dene boomen in het bosch waren omge
waaid. Toen Jan en Mies 's middags naar
het huisje wilden gaan, was het bijna ge
heel door den wind omgegooid. Zij haalden
er een timmerman bij, die het huisje op
moest knappen. Nu konden zij 's zomers
weer fijn spelen. Toen Jan en Mies grooter
werden en vader en moeder stierven gin
gen zij voorgoed in het huisje wonen, want
dat was hun eigendom. Mies zorgde voor
het huishouden en Jan was timmerman ge
worden en werkte in het dorp. Omdat zij
zoo afgezonderd van het dorp woonden, en
Mies haast niet meer in het dorp kwam,
keken de menschen niet meer naar hen om,
zoodat niemand weet, wat er van Jan en
Mies geworden is.
HET MUS SCHENP AARTJE.
In de drukte van de groote stad had een
musschenpaartje onder de dakpannen van
een hoog huis een nestje gebouwd. Ze
leefden heel vredig en genoegelijk met
hun beidjes, die twee lieve eenvoudige
vogeltjes en toen op een dag vier aardige
musschen-kindertjes uit de eitjes te voor
schijn kwamen, waren zij overgelukkig en
deden zij hun uiterst best om de kleine
hulpbehoevende diertjes te verplegen en
te voeden. Vader musch vloog den gehee-
len dag af en aan en bracht allerlei heer
lijke hanies r^ar v^ouw en kroost, want
voor de musschen is er in zoo'n groote
stad altijd wel wat op te pikken. De jon
gen groeiden dan ook buitengewoon en
over enkele daagjes hoopten de ouders
hun kinderen eens een lesje in het vliegen
te geven. Zoo ging alles in het musschen-
huishoudentje prettig en geregeld, net als
dat bij ons menschen het geval is, totdat
er wat heel treurigs gebeurde. Op een
middag vloog vader musch zooals gewoon
lijk uit om voedsel te zoeken, maar hij
keerde niet in het nestje terug. Eerst dacht
moeder dat hij opgehouden zou zijn, mis
schien had hij wel een bevriende musch
ontmoet, en daar wat te lang mee gepraat,
wellicht was hij wel ergens heen gevlo
gen, waar hij wist iets bijzonders goeds te
vinden. Maar de tijd verliep en vader
musch kwam niet terug. De kleintjes
sperden de bekjes open en piepten van
honger, toen vloog moeder uit op onder
zoek. Zij vroeg een paar musschen, die bij
haar in de buurt woonden, of zij haar man
misschien ook gezien hadden, maar toen
hun antwoord ontkennend was, vloog zij
met een angstig hartje naar het pleintje
waar hij vaak heen ging, omdat goede
menschen wel eens brood voor de vogels
strooiden. In de verte zag zij een troepje
kinderen sommige met nieuwsgierige, an
dere met meewarige gezichtjes. Moeder
musch kreeg een angstig gevoel en nader
bij komende zag zij een jongen met een
dooden musch in zijn hand, en nog iets,
wat de jongens „kattepult" noemen. Zij
gebruiken dit, om op de arme vogeltjes te
schieten. Het doode diertje lag daar met
stuk geschoten pootjes en bloedende veer
tjes, de knaap scheen het niet onaardig te
vinden, ook eens echt een vogel geraakt
te hebben. De arme moeder musch vloog
bedroefd naar haar kleintjes terug en ver
telde hun welk ongeluk hun overkomen
was, en de muschjes piepten treurig en
knikten toestemmend met hun kopjes toen
moeder beweerde, dat de menschen heel
slecht en wreed waren. Het jongetje, dat
het muschje gedood had, en dat ik uit de
verte had gadegeslagen, keek verwonderd
op, toen ik hem tot mij riep en hem vroeg
of hij nu geen medelijden had met het
doode beestje, en of hij zoo'n spel nu wer
kelijk zoo prettig vond? Toen ik hem ech
ter wees op de wreedheid, die er in ligt
om zoo'n diertje te dooden, terwijl het
daar argeloos rondloopt, om wat voedsel
voor zijn kleintjes te zoeken, zag ik aan
zijn gezicht, dat hij daar niet aan gedacht
had. Hij had er vreeselijke spijt van, en
was ineens erg verdrietig. Hij begon te
huilen en vleidde zich tegen mij aan. Op
eens heft hij zijn blonde krullekopje naar
mij op, en met zijn heldere blauwe kijkers,
welke op het oogenblik vol tranen stonden,
kijkt hij mij aan, terwijl hij mij vraagt:
„Kan ik niets voor de kleintjes van dit vo
geltje doen?" Nu zij geen vadertje meer
hebben, krijgen zij ook zeker geen eten
meer?" Hij was vreeselijk teleurgesteld,
toen ik hem zei: „Nee, lieve jongen, want
wij weten immers geen van tweeën, waar
de kleintjes van dien musch zitten. Daarbij
zou hun moedertje nog meer schrikken,
als er nu nog iemand bij het nestje kwam".
„Maar je kunt toch wel iets goed maken,
n.1. door te beloven dat je nooit meer naar
vogeltjes zult schieten". Hij weifelde geen
oogenblik om dat te beloven, hij zei er
zelfs nog bij, dat hij als hij het anderen
zag doen, ze een pak slaag zou geven". Ik
zei hem, dat hij dit ook niet mocht doen,
want dat het heel leelijk is, als jongens
elkaar slaan. Maar het zou wel heel mooi
van hem zijn, als hij zag dat de jongens
op een vogeltje wilden schieten, om ze
dan daar vanaf te houden, door te zeggen,
dat ze eens even moesten denken, wat een
verdriet ze er de andere vogeltjes mee zou
den doen.
EEN REGENACHTIGE MIDDAG.
Van alle kanten klonken vroolijke stem
men. De school was uit en het was Woens
dag, dus vrij! 'n Klein troepje stond bij el
kaar om plannen te maken hoe dezen mid
dag gezellig door te brengen„Afge
sproken, riep Netty, we komen om half
drie samen op het pleintje"Ale ande
ren vonden het voorstel.Ze zouden dan
DE AVONTUREN
Des morgens na het ontbijt gingen
Bichard en Grauwtje altijd eerst aan sport
doen. Den eenen dag hockey, dan weer
eens voetbal of tennis al naar de bui van
Ricbard. Als ze gingen golfspelen, een spel,
wat Bichard heerlijk vond, keek Grauw
VAN RICHARD.
een beetje ontevreden, want dan moest hij
altijd erg veel loopen en sjouwen met de
speelbenoodigdheden. Richard keek daar
echter niet naar, dus vroolijk lachend, in
het vooruitzicht van een heerlijke partij,
begaven zij zich naar het veld.
jtasiwacr1."
WüyiJr
"Vvu.(
touwtje springen, nalooperte en verstop
pertje spelen, en zoo. Om half vier kwa
men er nog 'n paar jongens uit hun klas
en die zouden dan roovertje met elkaar
spelen. En later gingen ze allen gezamen
lijk 'n spel doen. Hé ja, best leuk met z'n
allen.... Albert Huysen kontoch zoo leuk
spelenPlannen waren dus al gemaakt
en nu vervolgde ieder zijn weg naar huis.
PPrompt half drie was het clubje weer bij
een. De meisjes gingen alvast met de tou
wen springen, die ze hadden meegebracht,
maar ze waren nog geen half uur aan het
spelen, of groote regendruppels vielen op
de straatsteenenWat 'n teleurstelling
Op 'n holletje liepen ze naar portiekhuis
om te gaan schuilen in de hoop, dat de
regen maar van korten duur zou zijn, maar
nee. 't leek er niet veel op. Steeds harder
en dikker vielen de druppels neer en vorm
den groote plassen, 't Regende nu heel
hard en van ophouden scheen geen sprake
te zijn. De meisjes gingen mopperen en
sommigen maakten aanstalten om haar
huis te gaan toen Puk Martens op 'n idee
kwam. Ze stelde voor, dat de meisjes met
haar mee naar huis gingen. Enkelen waren
niet zoo verbazend ingenomen met het
voorstel. Verbeeld je, als zij zelf 'ns met
zes vriendinnen bij hun moeder kwamen
aanzetten. Maar toch vonden de kinderen
't wel weer leuk.... „Vooruit dan maar",
riep Puk ineens, allemaal met mij mee.
Moeder vindt 't best wel goedToen zij
de straat overstaken, zagen ze enkele jon
gens voor het raam van hun huis zitten.
De neuzen drukten ze plat om te zien of
er nog geen zonnetje doorkwam.... De
meisjes lachten de jongens 'ns flink uit.
en holden toen naar Puk's woning. Puk
stelde kinderen aan haar moeder voor, die
wel wat beduusd keek naar 't joelend
troepje, maar toch wel begreep, dat die
regenmiddag 'n teleurstelling voor de
meisjes was. Ze bood Puk aan haar te hel
pen met het klaarmaken van haar „winkel"
dan konden zij winkeltje gaan spelen. De
meisjes kregen allen een rol te spelen. De
één was winkeljuffrouw, de ander een
koopster, die heel lastig was en van alles
wou zien voor ze iets kocht, enz. enz. 't
Was echt knus op dat kamertje van Puk
en gezellig ook met dat kleine kacheltje,
dat zoo hee rlijk brandde. De middag was
om voor ze 't wisten en niemand had er
spijt van met Puk mee naar huis te zijn
gegaan.
DE AVONTUREN VAN KRAALOOGJE.
Kraaloogje was een klein ondeugend
muisje. Eens op een dag, toen haar moe
der niet keek wipte zij uit haar huisje de
keuken in. Maar, o schrik. Daaar zag zij
opeens dat de groote zwarte poes vlak ach
ter haar liep. Zij sloop naar een plank,
sprong in de sauspan, en trok de deksel
over zich heen. „Gered!" piepte zij bijna
ademloos van schrik. Toen zij even later
probeerde de deksel er weer van af te
krijgen, bemerkte zij, dat er geen bewe
ging in te krijgen was. Kraaloogje begon le
schreeuwen. Ongeveer een half uur nader
hand hoorde zij voetstappen, en de deksel
was nu vlug van den pan. Het kleine muisje
piepte verheugd. Maar de dame, die de
deksel er af had genomen, liet hem ver
schrikt vallen en sprong boven op een stoel
van angst. Vlug klauterde Kraaloogje uit dö
pan en rende zoo vlug als zij maar kon
naar haar huisje. Toen zij thuis aankwam
hoorde zij haar moeder'met haar broertjes
en zusjes praten. „Jullie moeten nooit in
de keuken gaan, kinderen", zei ze. Toen zi.i
KKraaloogje zag, riep zij dat zij eens bij
haar moest komen. Bang ging het stoute
muisje naar haar toe. Moeder nam haar
over de knie, gaf haar een flink pak slaag
en stuurde haar naar bed. Na dien tijd was
Kraaloogje er van overtuigd, dat de keu
ken geen plaats was voor kleine muisjes, en
zij is ook nooit meer stilletjes van haar
moeder, broertjes en zusjes weggeloopen.