Wat de Woestijn verbergt.... door Nina Arkina. I IK vertel U 'dit absoluut,ware verbaal.. Donder eenig commentaar, zooals Ik het in Ket hartje van de woestijn vernam. (Van critiek of beschouwing onthoud ik mijde vrouw van den Pascha werd fcwaar genoeg gestraft. Zóó is de woes tijn... c'est le desertl Eigenlijk was zij een vreemde in de [Woestijn, maar wat doet dat er aan toe? Is de woestijn niet de eeuwen door tel kens weer opnieuw veroverd door vree in kten, die er zich' vestigden, genietend van hun overwinnaasroes En heeft de lust in heeften je past wel goed op haar, Hamed," zeide de Pascha tenslotte en dan zag hij mij aan met een blik, die dwars door mij heen ging. Die oogen van mijn Pascha had ge moeten zien! Want, begrijpt ge,, nimmer kon de ouder wor dende Pascha genoeg krijgen van haar liefde en nimmer lieten jalouzie en ach terdocht hern met rust. Hij was als een opgejaagd dier, steeds moest hij verder en verder. Daarom trokken wij ten laat ste de woestijn m en woonden in tenten, trekkend van oase naar oase; doch meest verbleven wij in de woestijn, want daar gevoelde de Pascha zich het veiligst. Gedurende het eerste jaar, dat wij nog in Kaïro woonden, moest de Pascha iets bedenken om haar bezig te houden. Van kleeren en siraden had zij spoedig ge noeg. j,Wat meet ik met dit alles, als ik achter het traliewerk zit en niemand anders dan jou, Hamed, heb om mee te praten," zeide zij; „want voor jou maakt het wel geen verschil, of ik mooi ben of kelijk," zeide zij; „voor jou mijn arme eunuch.'' „Eunuchen zijn ook menschen," antwoordde ik, „en Allah heeft hun oogen geschonken om mee te zien.'' Maar toen lachte zij en weende tegelijk, en zij klop te mij op den schouder. Dat gelooft gij misschien niet, maar zij klopte mij op den schouder met haar kleinen, blanke hand; haar hand, die des Pascha's eigen kleinood was en zij zeide, zoo innig weemoedig: „Wij hebben het beiden slecht en moei lijk, Hamed, ik ben een gevangene en jij bent mijn oppaser, maar het leven is even treurig voor ons allebei.'' Op een keer vroeg zij mij hoe oud de Pascha eigenlijk i was. Ge begrijpt wel, dat ik gevoelde, wat zij bedoelde, doch ik antwoordde, zoo-1 als dat den dienaar van mijn meester be-| taamde, want Pascha was immer mijn woest.jn hen niet tenslotte allen tot ach Dat weet AUah de Alwete'n, genomen, hun lichamen veroergend in haar d dk e''„ mensch z00veel lwnsdag£n 'f jfA1 schenkt, ais hij verdient." Dikwijls zag ik haar aan en dacht, dat zij nooit zou kun- Met een blik, die Misschien meent ge, dat de naam niets heeft te beteekenen, doch een oud-Egyp tische spreuk zegt terecht: „Wanneer de naam vergeten is, is de mensch voor im mer vergeten''. Wie zal zich zijn daden en heldenfeiten herinneren? Hij is ver dwenen van de aarde, alsof hij nimmer had geleefd, zoo zijn naam verloren is gegaan. Aldus zegt het een wijze, oud- T' 'y'ii:» -c^eeuk van vele nen blijven wachten; de jeugd verstaat de kunst van wachten niet en zal die nim mer keren. „Gij vroegt me laatst, hoe gedeelte van wat zij zelf wist. Alleen als zij dacht, dat het iets was, wat ik kon begrijpen of wat ik grappig zou vinden, vertelde zij het mij. Meestal ging het over Ramses, weet ge. Neen, misschien weet gij niet eens, wie Ram&es is? Gij denkt misschien, dat Ramses een pape gaai is of een schoothondje, maar Ram ses, die was een machtig Farao en zijn naam Ra.msess, zooals de Grieken dien uitspraken of Raa-mossis, gelijk de oud-Egyptenaren gezegd moeten hebben, die naam beteekent zooveel als door God geschapene. Maar weet ge, waarom zij met mij lachte over Farao Ramses? Dat was, ,omdat hij 211 zoons en meer dan 100 dochters moet hebben nagelaten! Ik weet niet zeker, hoe de Pascha haar had leeren kennen. Ieder jaar, als de zomer zijn intrede deed, met zijn schorpioenen, slangen en muskieten, reisde de Pascha, mijn meester, naar groenere, vriendelijker landen. Ik geloof, dat hij haar meebracht uit Engeland; zij sprak er tenminste tegen mij over hoe frisch en verkoelend de zeelucht daar was, hoe die het haar doeti krullen, en de huid zacht maakt als zijde, doordat deze de heerlijke vochtigheid als' het ware opzuigt, gelijk dorstige lippen iederen druppel maja begeerig opnemen. Ja, ge weet misschien niet eens, hoe water in het Arabisch heet- Dat heet „Maja", en ik herinner mij zoo goed haar stem, als zij des morgens wakker werd en mij riep: „Hamed, maja, maja bard" (koud water), en zij drok gelijk een jong paard, en nooit kon zij genoeg krijgen van de gezegende maja. Zij vertelde, dat het in haar vaderland gebruikelijk was, dat iederen herfst de geestelijken in processie langs de kust trokken en een mis lazen voor degenen, die op zee waren omgekomen en bloemen in de golven wierpen. „Herinner je je ook, of ze misschien heeft gezegd, dat zij van Cornwall kwam?'' vroeg de vreem deling eensklaps. De oude eunuch dacht lang na, voor hij antwoordde. „Nu u het zegt, geloof ik, dat het er wel op leek." „Hoe gebeurde het dan, dat de woestijn van vele eeuwen ge leden, en juist omdat de woestijn allen opneemt en alles verbergt, wat zij in haar macht heeft kunnen krijgen, is zij, ge lijk zij is De eunuch, haar oude eunuch, deed een nieuwen trek aan de nargiten en boog zich nog verder over tot den blonden, zwijgenden man, die recht voor hem zat. Langzaam, in bloemrijke beeldspraak, ver volgde hij op den uitvoerigen verhaal trant, den Arabier eigen: „De woestijn nam ten laatste ook haar; het was wel Alla's wil, maar wat weet gij, vreemde ling, van de woestijn? Het heeft geen nut, met woorden te beschrijven, hoe de woestijn is; het worden eindeloos vele woorden, steeds woordenneen, men moet de woestijn beleven in haar diepen, zij had geleefd gedurende al deze jaren, vredigen slaap, wanneer de angst voor Ja, ik zeide U reeds, dat de Pascha tel de eeuwigheid de ziel der menschen ver- kens weer iets nieuws bedacht, om haar brijzelt, en in den regenloozen storm bezig te houden. Zij had 'n anderen man „Chamsin", als het voortjagende roode moeten hebben, een jongen, blonden man, De Pascha begon een machtige vervolging. zand vijftig dagen aaneen de ruimte tus schen hemel en aarde vervult, zoodat beiden worden tot een hel. Men moet de woestijn beleven in de lichte, klare nach ten van rust, wanner Allah zijn sterren ontsteekt voor zijn geliefde kinderen en de droge lucht den woestijn wandelaar Zij verveelde zich zoeter fs dan de welkomstwijn in Ket va. der!and. De wet der woestijn is macht, en haar koning is de leeuw. Zij ging op in leeuwenjacht... zij had haar zevende leeuw geschoten, toen het gebeurde, en weet ge, wat de Pascha zeideHij zeide tot mij„Laat haar slechts leeuwen •d.i-ven, laat haar alles doen, waar zij zooals gij zijt bijvoorbeeld; maar dat was ook het eenigste, wat de Pascha, en niet reden, niet bedachtVerder hielden wij er een heele menagerie op na, apen en papegaaien, gazellen en flamingo's maar neen, het hielp niets zij verveelde zich en zij verlangdeMaar toen vond zij dat van de egyptologie uit; zij las en studeerde, en de Pascha zeide tegen mij: „Laat haar lezen en studeeren, Hamed, voor de Farao's ben ik niet bang, die zijn nu allemaal mummies." Ik had niet veel verstand van Farao's of van mum mies, dat begrijpt ge, maar zij legde mij van alles uit, ja zoo zeker, dat ik een dienaar van Allah ben, zoo leerde zij me di2 wonderlijke teekens verstaan, die zij hiërogliefen noemde. Zij leerde mij wat beteekenden en zei telkens weer: „Als men een olifant kan leeren te dansen op flesschen, dan moet het voor ons toch mogelijk zijn, dit te leeren Wij hielden dit vele jaren vol en de Pascha was blij en tevreden. „Het is net alsof er een weinig rust over mij is ge komen, sedert zij met de Farao's is be gonnen, zeide de Pascha tot mij; houdt vol, Hamed." Geen mensch weet, wat hem op deze wereld te wachten staat, anders zou de Pascha niet zoo blij zijn geweest met dit nieuwe speelgoed van haar. Wij leerden jntusschen verder en hadden het heel prettig samen. Ziet ge, ik was reeds vele jaren de eunuch van den Pascha geweest en ik had ook op zijn derde vrouw gepast, zij was een Syrische, blond en ook met blauwe oogen, maar zjj haatte mij met geheel haar hart, terwijl deze mij behandelde als een vriend, een kameraad in het ongeluk; en daar mede stal zij mijn hart, zoodat ik ten laatste den Pascha, mijn meester, verried, en haar hielp... Een eunuch is ook een mensch... Ik vertelde u, dat zij mij veel wondelijke dingen leerde, veel van wat zij zelf te weten kwam uit haar zonderling tijdverdrijf, doch dit was slechts een klein liet hen samen praten, Ik Keerde mij om en deed aïsof ik niets zag, toen zij haar sluier afrukte en voor den vreemden man uen ganschen gouden rijkdom harer blon de vlechten ontblootte. En ik, haar oude eunuch en dienaar van mijn meester, ging rond en zag uit over de woestijn om hen een teeken tot vluchten te geven, zoo in de verte de Pascha te paard zou ver. schijnen; ik verried den Pascha, mijn heer, opdat zijn vrouw voor éénmaal het ge luk zou smaken in de armen van een man, zooals dit in de liefdes-zangen heet, en dat zij nooit had gekend in den harem van den Pascha dat wist ik, haar eunuch. En toen zij zich ten laatste los maakte uit zijn armen en naar mij toe kwam, waar ik op haar zat te wachten, toen straalde haar gelaat en haar oogen waren gelijk twee lieflijke sterren, lich tend voor den altaar. En zij zeide: „Ik wil vluchten, Hamed, ik wil met hem vluchten; je moet mij helpen als je van mij houdt. Ik heb hem gekend voor ik de vrouw van den Pascha werd; ik heb hem liefgehad, Hamed, van toen ik nog bijna een kind was. Je moet mij helpen vluchten, Hamed!" „Wat zal de Pascha, mijn meester, daarvan zeggen?" vroeg ik. Maar ook zij vroeg. Als antwoord vroeg zij: „Heeft hij niet mijn jeugd gekregen, de jeugd van een vrouw, die niet wist, wat het leven hier is en die meeging met den vreemdeling, dien zij meende als man te kunnen liefhebben, en die slechts haar meester was? Die sterft als zij blijft in dit ontzettende land? Ik vlucht met hem, Haibed, ik vlucht en als je het niet wilt, zoo neem dan je krommen, Turk- schen dolk en steek mij dien in het hart. Maar doet het dan nu, nu dadelijk..- en wach'f geen oogenblik', maar baasf Je en doet liet..." Zij kwam tot vlak voor mij, sloot haar oogen en wachtte op den dolksteek; zij fluisterde: „Haast je, Ha* med..- maak het kort!" Doch ik wierp den krommen dolk van mij, zoover ik kon en ik kuste haar gesloten oogen en zeidei „Vlucht, mijn kind. Allah zal oordeelen tusschen u en den PachaEn ik liet mij binden en slaan en zelf brak ik mijn dolk en ik vertelde den Pascha, die spoe dig na de anderen kwam, dat wij waren overvallen en dat men zijn vrouw had geroofd. Doch' de Pascha opende een machtige vervolging. Dag en nacht werd er jacht gemaakt op de twee zij werden de woestijn in gejaagd, steeds dieper en dieper..- en daar vonden zij den doodde woestijn nam hen tot zich... De woestijn heeft hun bruilofts zang gezongen en hun doodszang en heeft hen verborgen in haar roode zand en slechts ik denk nog aan haar; ik, haar oude eunuch, ben de eenige, die haar niet heeft vergeten Maar waarom weent gij, vreemdeling?" De oude eunuch legde zijn dorre, bruine hand op den schouder van den man tegenover hem en herhaalde met een stem, zwaar van medelijden, dat zijn gansche verhaal had vervuld: „Waarom weent gij, vreemdeling Van tusschen de opeengeklemde lippen van den blanken jongeman kwamen moeizaam de vier woor den: „Zij was mijn zuster..." In de sti't?, die volgde, klonken de woorden van den ouden eunuch, plechtig in hun weemo:d: „Uw zuster, Allah zij haar genadig, s gelukkig geweest vóór zij stierf; het z:'n niet vele menschen, en zeker slechts wei nig vrouwen, wien dit bij hun leven was beschoren BURGERLIJKE STAND. haar tot zich nam?" vroeg de vreemde ling, voor het eerst ongeduldig- Doch dit had geenerlei uitwerking op den verteller. „Hoe het gebeurde?" herhaalde hij de vraag. „Het geschiedde volgens Allah's wil, want geen haaf wordt op 't hoofd van den mensch gekrenkt buiten den wil van Allah. Wij kwamen van Soedan en wij sloegen onze tenten op in de buurt van Assuan. Nooit bouwde de Pascha zijn kamp dichtbij de toeristenplaatsen, maar daar in de woestijn liggen de geweldige steengroeven der Farao's, die vele duizen den jaren geleden werden verlaten; die wilde zij zien en de Pascha gaf zijn toe stemming; het was tot haar ongeluk, doch zoo met blindheid geslagen als een mensch is, waar het de toekomst betreft, zoo ver moedde de Pascha geen onheil. Eeuwen oude granietblokken liggen hier in de woestijn. De toeristen komen op hun ezels, bezichtigen de steenen en staren niet-be- grijpend naar het onvoltooide beeld van Ramses. Zwarte slavenhanden begonnen vóór circa 3000 jaar geleden de steen blokken los te bouwen, maar een oorlog onderbrak hun arbeid, die nimmer werd hervat. Nu sluimeren de gelaatstrekken van den machtigen Farao in het gesteente onder de verwonderde blikken van toeris, t€n- Ja> ge begrijpt wel, dat het daar was, tusschen de eeuwenoude granietblok ken, dat zij haar hart verloor aan een blonden man van haar eigen ras; dat zij hem daar ontmoette. Of ik het zag? Ja, zeker zag ik het, vanaf het eerste oogen blik. Maar nooit heb ik haar zoo stralend van geluk gezien, als sedert zij hem had ontmoet. Veel tijd hadden zij niet, dat begrijpt ge. Eén keer zagen zij elkaar. Wij twee waren samen, zij en ik, haar eunuch. En de Engelschman, hij was ge heel alleen. En zij spraken samen. Zij kreeg toestemming van mij. Ik las in Haar oogen, dat het een geluk voor haar zou zijn, om met hem te mogen spreken, en ik wist, beter dan wie ook, dat geluk niet haar deel was in den harem van den Pascha. Wel is waar gevoelt een eunuch niets voor een vrouw, ^naar wel voor kin deren; en zij was als 't ware mijn kind geworden in die lange, lange jaren. Ik GEBOREN: Antonie, z. v. A- v. Vark en O. Groenevelt, Amersfoortschestr. 42; Klasina Cornelia, d. v. C- v. d. Breemer en H. v. d- Heuvel, F. Huijcklaan 2; Jan, z. v. O N. v. d. Flier en Ch. B. Vee- nendaal, Spoorstraat 13; Nicolaas, z. v- J- Apeldoorn en V. Bakker, Dijkhuisstr. 16; Theodorus Cornelis, z. v. Th- v. d. Tweel en N. v. Hamersveld, Isseltscheweg 1; Wulfert, z. v. W- Tolboom en J. de Rijke, Klaarwaterweg 27; Oijsbertus Petrus, z- v. M. de Jong en P. de Ruijgt, Den Bliek- laan 41; Johannes Hendrikus, z. v. J- Hui gen en E. M. J- Staring, Birkstraat 7a; Louise, d. v. J- Wiss en B. J. v. Vliet, Wiekslootervveg O.Z. 35; Albertus, z- v. A. Schaap en J. M- Roest, Kerkstr. 12. ONDERTROUWD: P. J. v- d. Griend en G. Sterk; A. A- C. Visser en C- Spelt; J. Wiegers en M. C- Onwezen. GEHUWD: J. Geijtenbbeek en M. F- Nowak: J. Pasker en M. v- d. Broek; A. C. Veldhuizen en W. C- Kersten; A. v. Steenwijk en F. Schudel; B. J- Berkenvel- der en H. G. v- d. Toorn. OVERLEDEN: Rozina Schröder, 83 j., wed. van J. v- Riel, Kerkpad N.Z. 41. GEVESTIGD: W. v. d- Graaff—De Boer, Beetzlaan 30; A. J. v- d. Graaff, Amersf.straat 128; N. Wuister, Beetzl- 50; W. J. v- d. Brink m. g., Verl. Postweg 94; J. J. J- M. Schretlen, Kampweg 46; H. Biegler, Postweg 40; M. D. Broerze, Kerk straat 44; M. B. M- Egberts, Kon.laan 47; D. Strookman, P. Potterlaan 26; A< J. de Vries, Amersf.straat 108; A. L- J. v. Laar, Rembrandlaan 13; A. Popp, Dijk huisstraat 20; A. v. d- Valk en H. Lensink, Lt. Koppenlaan 12; C. G- Verhoeff, Becke- ringhstraat 25; A. A. H. Hofmeister m. g-, Heuveiweg 36; N. J. Muller m- g„ Talma- laan 8; S. Dukstra m. g-, v-Lenneplaan 66; H. de Lange, Dijkhuisstraat 22; A. Tj- de Boer, Luchtv. afd.; G- E. v. d. Beek, O. Tempellaan 4; C. Rettek, O. Utrechtsche, weg 17. VERTROKKEN: J. Mourick m. v- van Dijkhuisstr. 11 naar Amsterdam, Bonton straat 291; J. A. Rebergen van Soesterb. straat 5 naar Rhenen, Rijksstraatweg mo. 2;| K- C. Keus van Beethovenl. 20 naar Zand. voort, Langel. 4 Bentveld; L. Ritska van Soesterb.str. 79 naar Den Haag, Leuven- schestraat 106; W. J. v- d. Stoep van Stadh.Iaan 66 naar Baarn, Torenlaan 108; J. Smit m. g. van Bartolittilaan 3 naar Dor drecht, Joh. Spaanstr. 17 rd-M. Nieder- meijer van Amersf-str. 116 naar Amster dam, Oosterpark 84 hs.; Wed. F- F. P. Wethrnar van Banningstr. 56 naar Drie bergen, P. Hendrikl. 4; M- P. Slootweg van Bosstr. 181 naar Haarlem, Zaanen- laan 119; J. Bos van Hellingweg 8 naar Rotterdam, v- d. Poel str- 3b; M. J. v. Lemel van Laanstr. 31 naar Bussum, Nw. 's-Gravel.weg 102; E. Wienecke van Verl- Postw. 83 naar Amsterdam, le Helmer straat 76II; A. M. Duckers van Kerkstr. 18 naar Amersfoort, Zandbergen; F. Schu del van Soesterb.str. 109 naar Utrecht, Nobelstraat 30; H- H. v- d. Toorn van Stadh.Iaan 46 naar Baarn, Nw. Doml- 7. VERHUISD: J- Mourick van Dijkhuis straat 11 naar Amersf.str. 12a; F- Oos- terbaan m. g. van Banningstr- 60 naaf Postweg 111; K. E. Strumpel van Juli- anastr. 65 naar Pr. Hendrikl- 15; J. D. Stuitje m. g. van Braamw- 58 naar Birk straat 18 B; M. E. Bochholz van Verl- Talmalaan 11 naar Middelwijkstraat 72; H. F. Nieveen—v- Dijkum van Rembrandt. laan 23 naar Soesterb.str. 87; H- v. d- Broek m. g. van Klaarwaterweg 40 naar Nieuweg 15; B. v. Laar van Luchtv- afd. naar Dijkhuisstr. 20; J. A- Hoving m. g. van Sinnemaplein 34 naar ScHooldwars- wegA. v. Neste m- g. van Schooldw.- weg 8 naar Schoold.weg 2; A. Lam m. g. van v- Lentieplaan 10a naar Nieuw- straat 32; J. Pasker van Wiekl. O Z. 41 naar F. Huijklaan 11; M. v- d. Broek van Schoolstr. 38 naar F. Huijcklaan II, J. Geijtenbeek en M. Nowak van B- Gro. thestraat 4 naar Soesterb.str. 10; A- Fre riks m. g. van Heuveiweg 23 naar Bel vedèreweg 3; Wed. C. Ossebaar van Pel- vedèreweg 3 naar Heuveiweg 1J. va» Rossum v. Akkervveg 10 n. Kerkpad N-Z. 2 PLAATSELIJK NIEUWS DE LOOP <?ofst. De door A.D.o- lcop door Soest is volkomen geslaagd. Alles ten allen hebben daartoe medegewerkt; het schitterende weer, de politie, de deel-, nemers, het publiek, de leden van E.H.BG met ziekenauto, alsmede de leden dér gym- nastiekver. A.D-O. Voor het begin van oen loop werden de deelnemers in hotel „Eemland" gekeurd door dr. P. Donker. De start had plaats op de Spoorstraat, waar nogal belangstelling was. De politie bijgestaan door A-D.O.-leden, die met een green-witte vlag het parcours aangaven zorgde voor goede regeling. Om 4.25 viel het startschot en gingen de snelwandelaars op stap over een af stand van 3800 M. Achterblijvenden waren de heeren Van Leeuwen en Zwaan. De uitslag was als volgt: 1. P. Engelman, „Pro Patria", Rotterdam, 17.36.6 min. 2. F. v- d. Vijver, „A.V..A.C.", Amster dam, 18.44 min. 3. J. Lanting, „A- A. C-", Amsterdam, 19.42.3 min. 4. H. A- Tol, „A.V-A.C.", Amsterdam. 5. J. Kattouw, „A-V.A-C", Amsterdam. 6. J. Stolk, „A-V.A-C.", Amsterdam. Te 4.45 uur had op dezelfde plaats de start plaats voor de hardloopers, waar onder 2 Soesters, n.1. B- F. W- Derks en H. de Vries. Spoedig had de grootste koppel zich losgemaakt, B. F. W- Derks kreeg pijn in de linkerknie en kwam daardoor als laatste aan; H. de Vries kon in de Nieu- werhoekstraat niet verder en ging per zie kenauto verder. De uitslag van de K-N.AU.Jeden was: 1- J. F- Lodewijk, „A.V.A.C.", Amster dam, 12-0.1 min. 2. T. Goos&en, „A-A.C-", Amsterdam, 12.17 min. 3. J. C- Toorenburg, „A.A-C.", A'dam. 4. D. E- Elfrink, „Excelsior", A'foort. 5. L. J- Lodewijk, „A.V-A.C.", A'dam. 6. T. J- Gaarenstroom, „Volewykers", Amsterdaam. 7. J. Poelgeest, „A V.A-C.A'da.i.. 8. H. Mels, A'foortsche Athletiekdub- 9- N. Kuyer, „A-V.A.C.", Amsterdam. 10. T. Meyer, „Volewykers", A'da.n. 2e afd. Hardloopen geen K-NA.U-leden: 1. J. Krijnen, D-W.S., Bussum, 13-21.5 m. 2. N. Hilhorst, Bussum- 3. J. E- Raven, Bussum. 4. H. v- Putten, Zaandam. 5- B. F. W. Derks, Soest. Na terugkomst in „Eemland" sprak allereerst de voorzitter van A.D.O- een woord van hartelijken dank tot de K-N. A.U., de pers. en proppaganda-commissic, den wedstrijdbeider, den heer D. J. Wil link, den inspecteur van politie voor zijn hulp, aan Dr. Doker, aan E.HB.O- voor de verleende hulp, aan verschillende in gezetenen voor het afstaan van auto's cn motoren en ten slotte aan het Soester publiek, dat zich' uitnemend heeft gedra gen en de loopers niet heeft gehinderd. Ook werd dank gebracht aan de dames voor den verkoop van het N-O.C-.speldje. Na een langdurig applaus sprak de heer D. J. Willink zijn groote voldoening uit over de organisatie. Het geheel was een aansporing om op dien weg voort te gaan- Gaarne zag hij in den vervolge meer deel nemers ook uit Soest- Hierna reikte spr. met een leuke speech de prijzen uit. De eerst aangekomen snelwandelaar verkreeg de zilveren A.D.O .beker.

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1934 | | pagina 6