Wat de Woestijn verbergt....
door Nina Arkina.
I
IK vertel U 'dit absoluut,ware verbaal..
Donder eenig commentaar, zooals Ik het
in Ket hartje van de woestijn vernam.
(Van critiek of beschouwing onthoud ik
mijde vrouw van den Pascha werd
fcwaar genoeg gestraft. Zóó is de woes
tijn... c'est le desertl
Eigenlijk was zij een vreemde in de
[Woestijn, maar wat doet dat er aan toe?
Is de woestijn niet de eeuwen door tel
kens weer opnieuw veroverd door vree in
kten, die er zich' vestigden, genietend
van hun overwinnaasroes En heeft de
lust in heeften je past wel goed op
haar, Hamed," zeide de Pascha tenslotte
en dan zag hij mij aan met een blik, die
dwars door mij heen ging. Die oogen van
mijn Pascha had ge moeten zien! Want,
begrijpt ge,, nimmer kon de ouder wor
dende Pascha genoeg krijgen van haar
liefde en nimmer lieten jalouzie en ach
terdocht hern met rust. Hij was als een
opgejaagd dier, steeds moest hij verder
en verder. Daarom trokken wij ten laat
ste de woestijn m en woonden in tenten,
trekkend van oase naar oase; doch meest
verbleven wij in de woestijn, want daar
gevoelde de Pascha zich het veiligst.
Gedurende het eerste jaar, dat wij nog
in Kaïro woonden, moest de Pascha iets
bedenken om haar bezig te houden. Van
kleeren en siraden had zij spoedig ge
noeg. j,Wat meet ik met dit alles, als
ik achter het traliewerk zit en niemand
anders dan jou, Hamed, heb om mee te
praten," zeide zij; „want voor jou maakt
het wel geen verschil, of ik mooi ben
of kelijk," zeide zij; „voor jou mijn arme
eunuch.'' „Eunuchen zijn ook menschen,"
antwoordde ik, „en Allah heeft hun oogen
geschonken om mee te zien.'' Maar toen
lachte zij en weende tegelijk, en zij klop
te mij op den schouder. Dat gelooft gij
misschien niet, maar zij klopte mij op den
schouder met haar kleinen, blanke hand;
haar hand, die des Pascha's eigen kleinood
was en zij zeide, zoo innig weemoedig:
„Wij hebben het beiden slecht en moei
lijk, Hamed, ik ben een gevangene en jij
bent mijn oppaser, maar het leven is even
treurig voor ons allebei.'' Op een keer
vroeg zij mij hoe oud de Pascha eigenlijk i
was. Ge begrijpt wel, dat ik gevoelde,
wat zij bedoelde, doch ik antwoordde, zoo-1
als dat den dienaar van mijn meester be-|
taamde, want Pascha was immer mijn
woest.jn hen niet tenslotte allen tot ach Dat weet AUah de Alwete'n,
genomen, hun lichamen veroergend in haar d dk e''„ mensch z00veel lwnsdag£n
'f jfA1 schenkt, ais hij verdient." Dikwijls zag ik
haar aan en dacht, dat zij nooit zou kun-
Met een blik, die
Misschien meent ge, dat de naam niets
heeft te beteekenen, doch een oud-Egyp
tische spreuk zegt terecht: „Wanneer de
naam vergeten is, is de mensch voor im
mer vergeten''. Wie zal zich zijn daden
en heldenfeiten herinneren? Hij is ver
dwenen van de aarde, alsof hij nimmer
had geleefd, zoo zijn naam verloren is
gegaan. Aldus zegt het een wijze, oud-
T' 'y'ii:» -c^eeuk van vele
nen blijven wachten; de jeugd verstaat de
kunst van wachten niet en zal die nim
mer keren. „Gij vroegt me laatst, hoe
gedeelte van wat zij zelf wist. Alleen als
zij dacht, dat het iets was, wat ik kon
begrijpen of wat ik grappig zou vinden,
vertelde zij het mij. Meestal ging het
over Ramses, weet ge. Neen, misschien
weet gij niet eens, wie Ram&es is? Gij
denkt misschien, dat Ramses een pape
gaai is of een schoothondje, maar Ram
ses, die was een machtig Farao en
zijn naam Ra.msess, zooals de Grieken
dien uitspraken of Raa-mossis, gelijk de
oud-Egyptenaren gezegd moeten hebben,
die naam beteekent zooveel als door God
geschapene. Maar weet ge, waarom zij met
mij lachte over Farao Ramses? Dat was,
,omdat hij 211 zoons en meer dan 100
dochters moet hebben nagelaten!
Ik weet niet zeker, hoe de Pascha haar
had leeren kennen. Ieder jaar, als de zomer
zijn intrede deed, met zijn schorpioenen,
slangen en muskieten, reisde de Pascha,
mijn meester, naar groenere, vriendelijker
landen. Ik geloof, dat hij haar meebracht
uit Engeland; zij sprak er tenminste tegen
mij over hoe frisch en verkoelend de
zeelucht daar was, hoe die het haar doeti
krullen, en de huid zacht maakt als zijde,
doordat deze de heerlijke vochtigheid als'
het ware opzuigt, gelijk dorstige lippen
iederen druppel maja begeerig opnemen.
Ja, ge weet misschien niet eens, hoe water
in het Arabisch heet- Dat heet „Maja",
en ik herinner mij zoo goed haar stem,
als zij des morgens wakker werd en
mij riep: „Hamed, maja, maja bard"
(koud water), en zij drok gelijk
een jong paard, en nooit kon zij
genoeg krijgen van de gezegende maja.
Zij vertelde, dat het in haar vaderland
gebruikelijk was, dat iederen herfst de
geestelijken in processie langs de kust
trokken en een mis lazen voor degenen,
die op zee waren omgekomen en bloemen
in de golven wierpen. „Herinner je je
ook, of ze misschien heeft gezegd, dat
zij van Cornwall kwam?'' vroeg de vreem
deling eensklaps. De oude eunuch dacht
lang na, voor hij antwoordde. „Nu u het
zegt, geloof ik, dat het er wel op leek."
„Hoe gebeurde het dan, dat de woestijn
van vele eeuwen ge
leden, en juist omdat de woestijn allen
opneemt en alles verbergt, wat zij in haar
macht heeft kunnen krijgen, is zij, ge
lijk zij is
De eunuch, haar oude eunuch, deed een
nieuwen trek aan de nargiten en boog
zich nog verder over tot den blonden,
zwijgenden man, die recht voor hem zat.
Langzaam, in bloemrijke beeldspraak, ver
volgde hij op den uitvoerigen verhaal
trant, den Arabier eigen: „De woestijn
nam ten laatste ook haar; het was wel
Alla's wil, maar wat weet gij, vreemde
ling, van de woestijn? Het heeft geen
nut, met woorden te beschrijven, hoe de
woestijn is; het worden eindeloos vele
woorden, steeds woordenneen, men
moet de woestijn beleven in haar diepen, zij had geleefd gedurende al deze jaren,
vredigen slaap, wanneer de angst voor Ja, ik zeide U reeds, dat de Pascha tel
de eeuwigheid de ziel der menschen ver- kens weer iets nieuws bedacht, om haar
brijzelt, en in den regenloozen storm bezig te houden. Zij had 'n anderen man
„Chamsin", als het voortjagende roode moeten hebben, een jongen, blonden man,
De Pascha begon een machtige vervolging.
zand vijftig dagen aaneen de ruimte tus
schen hemel en aarde vervult, zoodat
beiden worden tot een hel. Men moet de
woestijn beleven in de lichte, klare nach
ten van rust, wanner Allah zijn sterren
ontsteekt voor zijn geliefde kinderen en
de droge lucht den woestijn wandelaar
Zij verveelde zich
zoeter fs dan de welkomstwijn in Ket va.
der!and. De wet der woestijn is macht,
en haar koning is de leeuw. Zij ging op
in leeuwenjacht... zij had haar zevende
leeuw geschoten, toen het gebeurde, en
weet ge, wat de Pascha zeideHij zeide
tot mij„Laat haar slechts leeuwen
•d.i-ven, laat haar alles doen, waar zij
zooals gij zijt bijvoorbeeld; maar dat was
ook het eenigste, wat de Pascha, en niet
reden, niet bedachtVerder hielden wij
er een heele menagerie op na, apen en
papegaaien, gazellen en flamingo's maar
neen, het hielp niets zij verveelde zich
en zij verlangdeMaar toen vond zij
dat van de egyptologie uit; zij las en
studeerde, en de Pascha zeide tegen mij:
„Laat haar lezen en studeeren, Hamed,
voor de Farao's ben ik niet bang, die
zijn nu allemaal mummies." Ik had niet
veel verstand van Farao's of van mum
mies, dat begrijpt ge, maar zij legde mij
van alles uit, ja zoo zeker, dat ik een
dienaar van Allah ben, zoo leerde zij me
di2 wonderlijke teekens verstaan, die zij
hiërogliefen noemde. Zij leerde mij wat
beteekenden en zei telkens weer: „Als
men een olifant kan leeren te dansen op
flesschen, dan moet het voor ons toch
mogelijk zijn, dit te leeren
Wij hielden dit vele jaren vol en de
Pascha was blij en tevreden. „Het is net
alsof er een weinig rust over mij is ge
komen, sedert zij met de Farao's is be
gonnen, zeide de Pascha tot mij; houdt
vol, Hamed." Geen mensch weet, wat
hem op deze wereld te wachten staat,
anders zou de Pascha niet zoo blij zijn
geweest met dit nieuwe speelgoed van
haar. Wij leerden jntusschen verder en
hadden het heel prettig samen. Ziet ge,
ik was reeds vele jaren de eunuch van
den Pascha geweest en ik had ook op
zijn derde vrouw gepast, zij was een
Syrische, blond en ook met blauwe oogen,
maar zjj haatte mij met geheel haar hart,
terwijl deze mij behandelde als een vriend,
een kameraad in het ongeluk; en daar
mede stal zij mijn hart, zoodat ik ten
laatste den Pascha, mijn meester, verried,
en haar hielp... Een eunuch is ook een
mensch... Ik vertelde u, dat zij mij veel
wondelijke dingen leerde, veel van wat zij
zelf te weten kwam uit haar zonderling
tijdverdrijf, doch dit was slechts een klein
liet hen samen praten, Ik Keerde mij om
en deed aïsof ik niets zag, toen zij haar
sluier afrukte en voor den vreemden man
uen ganschen gouden rijkdom harer blon
de vlechten ontblootte. En ik, haar oude
eunuch en dienaar van mijn meester, ging
rond en zag uit over de woestijn om
hen een teeken tot vluchten te geven, zoo
in de verte de Pascha te paard zou ver.
schijnen; ik verried den Pascha, mijn heer,
opdat zijn vrouw voor éénmaal het ge
luk zou smaken in de armen van een
man, zooals dit in de liefdes-zangen heet,
en dat zij nooit had gekend in den harem
van den Pascha dat wist ik, haar
eunuch. En toen zij zich ten laatste los
maakte uit zijn armen en naar mij toe
kwam, waar ik op haar zat te wachten,
toen straalde haar gelaat en haar oogen
waren gelijk twee lieflijke sterren, lich
tend voor den altaar. En zij zeide: „Ik
wil vluchten, Hamed, ik wil met hem
vluchten; je moet mij helpen als je van
mij houdt. Ik heb hem gekend voor ik
de vrouw van den Pascha werd; ik heb
hem liefgehad, Hamed, van toen ik nog
bijna een kind was. Je moet mij helpen
vluchten, Hamed!" „Wat zal de Pascha,
mijn meester, daarvan zeggen?" vroeg ik.
Maar ook zij vroeg. Als antwoord vroeg
zij: „Heeft hij niet mijn jeugd gekregen,
de jeugd van een vrouw, die niet wist,
wat het leven hier is en die meeging met
den vreemdeling, dien zij meende als man
te kunnen liefhebben, en die slechts haar
meester was? Die sterft als zij blijft in
dit ontzettende land? Ik vlucht met hem,
Haibed, ik vlucht en als je het niet
wilt, zoo neem dan je krommen, Turk-
schen dolk en steek mij dien in het hart.
Maar doet het dan nu, nu dadelijk..-
en wach'f geen oogenblik', maar baasf Je
en doet liet..." Zij kwam tot vlak voor
mij, sloot haar oogen en wachtte op den
dolksteek; zij fluisterde: „Haast je, Ha*
med..- maak het kort!" Doch ik wierp
den krommen dolk van mij, zoover ik kon
en ik kuste haar gesloten oogen en zeidei
„Vlucht, mijn kind. Allah zal oordeelen
tusschen u en den PachaEn ik liet
mij binden en slaan en zelf brak ik mijn
dolk en ik vertelde den Pascha, die spoe
dig na de anderen kwam, dat wij waren
overvallen en dat men zijn vrouw had
geroofd. Doch' de Pascha opende een
machtige vervolging. Dag en nacht
werd er jacht gemaakt op de twee
zij werden de woestijn in gejaagd, steeds
dieper en dieper..- en daar vonden zij
den doodde woestijn nam hen tot
zich... De woestijn heeft hun bruilofts
zang gezongen en hun doodszang en
heeft hen verborgen in haar roode zand
en slechts ik denk nog aan haar; ik, haar
oude eunuch, ben de eenige, die haar niet
heeft vergeten Maar waarom weent gij,
vreemdeling?" De oude eunuch legde zijn
dorre, bruine hand op den schouder van
den man tegenover hem en herhaalde met
een stem, zwaar van medelijden, dat zijn
gansche verhaal had vervuld: „Waarom
weent gij, vreemdeling Van tusschen de
opeengeklemde lippen van den blanken
jongeman kwamen moeizaam de vier woor
den: „Zij was mijn zuster..." In de sti't?,
die volgde, klonken de woorden van den
ouden eunuch, plechtig in hun weemo:d:
„Uw zuster, Allah zij haar genadig, s
gelukkig geweest vóór zij stierf; het z:'n
niet vele menschen, en zeker slechts wei
nig vrouwen, wien dit bij hun leven was
beschoren
BURGERLIJKE STAND.
haar tot zich nam?" vroeg de vreemde
ling, voor het eerst ongeduldig- Doch dit
had geenerlei uitwerking op den verteller.
„Hoe het gebeurde?" herhaalde hij de
vraag. „Het geschiedde volgens Allah's
wil, want geen haaf wordt op 't hoofd
van den mensch gekrenkt buiten den wil
van Allah. Wij kwamen van Soedan en
wij sloegen onze tenten op in de buurt
van Assuan. Nooit bouwde de Pascha zijn
kamp dichtbij de toeristenplaatsen, maar
daar in de woestijn liggen de geweldige
steengroeven der Farao's, die vele duizen
den jaren geleden werden verlaten; die
wilde zij zien en de Pascha gaf zijn toe
stemming; het was tot haar ongeluk, doch
zoo met blindheid geslagen als een mensch
is, waar het de toekomst betreft, zoo ver
moedde de Pascha geen onheil. Eeuwen
oude granietblokken liggen hier in de
woestijn. De toeristen komen op hun ezels,
bezichtigen de steenen en staren niet-be-
grijpend naar het onvoltooide beeld van
Ramses. Zwarte slavenhanden begonnen
vóór circa 3000 jaar geleden de steen
blokken los te bouwen, maar een oorlog
onderbrak hun arbeid, die nimmer werd
hervat. Nu sluimeren de gelaatstrekken
van den machtigen Farao in het gesteente
onder de verwonderde blikken van toeris,
t€n- Ja> ge begrijpt wel, dat het daar
was, tusschen de eeuwenoude granietblok
ken, dat zij haar hart verloor aan een
blonden man van haar eigen ras; dat zij
hem daar ontmoette. Of ik het zag? Ja,
zeker zag ik het, vanaf het eerste oogen
blik. Maar nooit heb ik haar zoo stralend
van geluk gezien, als sedert zij hem had
ontmoet. Veel tijd hadden zij niet, dat
begrijpt ge. Eén keer zagen zij elkaar.
Wij twee waren samen, zij en ik, haar
eunuch. En de Engelschman, hij was ge
heel alleen. En zij spraken samen. Zij
kreeg toestemming van mij. Ik las in Haar
oogen, dat het een geluk voor haar zou
zijn, om met hem te mogen spreken, en
ik wist, beter dan wie ook, dat geluk
niet haar deel was in den harem van den
Pascha. Wel is waar gevoelt een eunuch
niets voor een vrouw, ^naar wel voor kin
deren; en zij was als 't ware mijn kind
geworden in die lange, lange jaren. Ik
GEBOREN: Antonie, z. v. A- v. Vark
en O. Groenevelt, Amersfoortschestr. 42;
Klasina Cornelia, d. v. C- v. d. Breemer
en H. v. d- Heuvel, F. Huijcklaan 2; Jan,
z. v. O N. v. d. Flier en Ch. B. Vee-
nendaal, Spoorstraat 13; Nicolaas, z. v- J-
Apeldoorn en V. Bakker, Dijkhuisstr. 16;
Theodorus Cornelis, z. v. Th- v. d. Tweel
en N. v. Hamersveld, Isseltscheweg 1;
Wulfert, z. v. W- Tolboom en J. de Rijke,
Klaarwaterweg 27; Oijsbertus Petrus, z- v.
M. de Jong en P. de Ruijgt, Den Bliek-
laan 41; Johannes Hendrikus, z. v. J- Hui
gen en E. M. J- Staring, Birkstraat 7a;
Louise, d. v. J- Wiss en B. J. v. Vliet,
Wiekslootervveg O.Z. 35; Albertus, z- v.
A. Schaap en J. M- Roest, Kerkstr. 12.
ONDERTROUWD: P. J. v- d. Griend
en G. Sterk; A. A- C. Visser en C- Spelt;
J. Wiegers en M. C- Onwezen.
GEHUWD: J. Geijtenbbeek en M. F-
Nowak: J. Pasker en M. v- d. Broek; A.
C. Veldhuizen en W. C- Kersten; A. v.
Steenwijk en F. Schudel; B. J- Berkenvel-
der en H. G. v- d. Toorn.
OVERLEDEN: Rozina Schröder, 83 j.,
wed. van J. v- Riel, Kerkpad N.Z. 41.
GEVESTIGD: W. v. d- Graaff—De
Boer, Beetzlaan 30; A. J. v- d. Graaff,
Amersf.straat 128; N. Wuister, Beetzl- 50;
W. J. v- d. Brink m. g., Verl. Postweg 94;
J. J. J- M. Schretlen, Kampweg 46; H.
Biegler, Postweg 40; M. D. Broerze, Kerk
straat 44; M. B. M- Egberts, Kon.laan 47;
D. Strookman, P. Potterlaan 26; A< J.
de Vries, Amersf.straat 108; A. L- J. v.
Laar, Rembrandlaan 13; A. Popp, Dijk
huisstraat 20; A. v. d- Valk en H. Lensink,
Lt. Koppenlaan 12; C. G- Verhoeff, Becke-
ringhstraat 25; A. A. H. Hofmeister m. g-,
Heuveiweg 36; N. J. Muller m- g„ Talma-
laan 8; S. Dukstra m. g-, v-Lenneplaan 66;
H. de Lange, Dijkhuisstraat 22; A. Tj- de
Boer, Luchtv. afd.; G- E. v. d. Beek, O.
Tempellaan 4; C. Rettek, O. Utrechtsche,
weg 17.
VERTROKKEN: J. Mourick m. v- van
Dijkhuisstr. 11 naar Amsterdam, Bonton
straat 291; J. A. Rebergen van Soesterb.
straat 5 naar Rhenen, Rijksstraatweg mo. 2;|
K- C. Keus van Beethovenl. 20 naar Zand.
voort, Langel. 4 Bentveld; L. Ritska van
Soesterb.str. 79 naar Den Haag, Leuven-
schestraat 106; W. J. v- d. Stoep van
Stadh.Iaan 66 naar Baarn, Torenlaan 108;
J. Smit m. g. van Bartolittilaan 3 naar Dor
drecht, Joh. Spaanstr. 17 rd-M. Nieder-
meijer van Amersf-str. 116 naar Amster
dam, Oosterpark 84 hs.; Wed. F- F. P.
Wethrnar van Banningstr. 56 naar Drie
bergen, P. Hendrikl. 4; M- P. Slootweg
van Bosstr. 181 naar Haarlem, Zaanen-
laan 119; J. Bos van Hellingweg 8 naar
Rotterdam, v- d. Poel str- 3b; M. J. v.
Lemel van Laanstr. 31 naar Bussum, Nw.
's-Gravel.weg 102; E. Wienecke van Verl-
Postw. 83 naar Amsterdam, le Helmer
straat 76II; A. M. Duckers van Kerkstr.
18 naar Amersfoort, Zandbergen; F. Schu
del van Soesterb.str. 109 naar Utrecht,
Nobelstraat 30; H- H. v- d. Toorn van
Stadh.Iaan 46 naar Baarn, Nw. Doml- 7.
VERHUISD: J- Mourick van Dijkhuis
straat 11 naar Amersf.str. 12a; F- Oos-
terbaan m. g. van Banningstr- 60 naaf
Postweg 111; K. E. Strumpel van Juli-
anastr. 65 naar Pr. Hendrikl- 15; J. D.
Stuitje m. g. van Braamw- 58 naar Birk
straat 18 B; M. E. Bochholz van Verl-
Talmalaan 11 naar Middelwijkstraat 72;
H. F. Nieveen—v- Dijkum van Rembrandt.
laan 23 naar Soesterb.str. 87; H- v. d-
Broek m. g. van Klaarwaterweg 40 naar
Nieuweg 15; B. v. Laar van Luchtv- afd.
naar Dijkhuisstr. 20; J. A- Hoving m. g.
van Sinnemaplein 34 naar ScHooldwars-
wegA. v. Neste m- g. van Schooldw.-
weg 8 naar Schoold.weg 2; A. Lam
m. g. van v- Lentieplaan 10a naar Nieuw-
straat 32; J. Pasker van Wiekl. O Z. 41
naar F. Huijklaan 11; M. v- d. Broek
van Schoolstr. 38 naar F. Huijcklaan II,
J. Geijtenbeek en M. Nowak van B- Gro.
thestraat 4 naar Soesterb.str. 10; A- Fre
riks m. g. van Heuveiweg 23 naar Bel
vedèreweg 3; Wed. C. Ossebaar van Pel-
vedèreweg 3 naar Heuveiweg 1J. va»
Rossum v. Akkervveg 10 n. Kerkpad N-Z. 2
PLAATSELIJK NIEUWS
DE LOOP
<?ofst.
De door A.D.o- lcop
door Soest is volkomen geslaagd. Alles
ten allen hebben daartoe medegewerkt;
het schitterende weer, de politie, de deel-,
nemers, het publiek, de leden van E.H.BG
met ziekenauto, alsmede de leden dér gym-
nastiekver. A.D-O. Voor het begin van
oen loop werden de deelnemers in hotel
„Eemland" gekeurd door dr. P. Donker.
De start had plaats op de Spoorstraat,
waar nogal belangstelling was. De politie
bijgestaan door A-D.O.-leden, die met een
green-witte vlag het parcours aangaven
zorgde voor goede regeling.
Om 4.25 viel het startschot en gingen
de snelwandelaars op stap over een af
stand van 3800 M. Achterblijvenden waren
de heeren Van Leeuwen en Zwaan.
De uitslag was als volgt:
1. P. Engelman, „Pro Patria", Rotterdam,
17.36.6 min.
2. F. v- d. Vijver, „A.V..A.C.", Amster
dam, 18.44 min.
3. J. Lanting, „A- A. C-", Amsterdam,
19.42.3 min.
4. H. A- Tol, „A.V-A.C.", Amsterdam.
5. J. Kattouw, „A-V.A-C", Amsterdam.
6. J. Stolk, „A-V.A-C.", Amsterdam.
Te 4.45 uur had op dezelfde plaats de
start plaats voor de hardloopers, waar
onder 2 Soesters, n.1. B- F. W- Derks
en H. de Vries.
Spoedig had de grootste koppel zich
losgemaakt, B. F. W- Derks kreeg pijn
in de linkerknie en kwam daardoor als
laatste aan; H. de Vries kon in de Nieu-
werhoekstraat niet verder en ging per zie
kenauto verder.
De uitslag van de K-N.AU.Jeden was:
1- J. F- Lodewijk, „A.V.A.C.", Amster
dam, 12-0.1 min.
2. T. Goos&en, „A-A.C-", Amsterdam,
12.17 min.
3. J. C- Toorenburg, „A.A-C.", A'dam.
4. D. E- Elfrink, „Excelsior", A'foort.
5. L. J- Lodewijk, „A.V-A.C.", A'dam.
6. T. J- Gaarenstroom, „Volewykers",
Amsterdaam.
7. J. Poelgeest, „A V.A-C.A'da.i..
8. H. Mels, A'foortsche Athletiekdub-
9- N. Kuyer, „A-V.A.C.", Amsterdam.
10. T. Meyer, „Volewykers", A'da.n.
2e afd. Hardloopen geen K-NA.U-leden:
1. J. Krijnen, D-W.S., Bussum, 13-21.5 m.
2. N. Hilhorst, Bussum-
3. J. E- Raven, Bussum.
4. H. v- Putten, Zaandam.
5- B. F. W. Derks, Soest.
Na terugkomst in „Eemland" sprak
allereerst de voorzitter van A.D.O- een
woord van hartelijken dank tot de K-N.
A.U., de pers. en proppaganda-commissic,
den wedstrijdbeider, den heer D. J. Wil
link, den inspecteur van politie voor zijn
hulp, aan Dr. Doker, aan E.HB.O- voor
de verleende hulp, aan verschillende in
gezetenen voor het afstaan van auto's cn
motoren en ten slotte aan het Soester
publiek, dat zich' uitnemend heeft gedra
gen en de loopers niet heeft gehinderd.
Ook werd dank gebracht aan de dames
voor den verkoop van het N-O.C-.speldje.
Na een langdurig applaus sprak de heer
D. J. Willink zijn groote voldoening uit
over de organisatie. Het geheel was een
aansporing om op dien weg voort te gaan-
Gaarne zag hij in den vervolge meer deel
nemers ook uit Soest- Hierna reikte spr.
met een leuke speech de prijzen uit. De
eerst aangekomen snelwandelaar verkreeg
de zilveren A.D.O .beker.