I TD/A-® 1 MIMI KAT, MENEER MOP, EN JOKO. Op een avond was er eens een heel groote maan aan den hemel, toen Mimi Kat over het grindpad van het huis, waar in zij woonde, kwam wandelen. Zij liep heelemaal op haar aohterpooten en zwaaide parmantig met haar wandelstokje. Toen zij buiten het hek was, stond zij een oogenblik stil, streek met haar poot haar snor op en keek vergenoegd naar de groote ronde maan. „Nu denken ze allemaal, dat ik in mijn mandje lig te slapen", zei Mimi tot zioh zelf, „en hier ben ik nu fijn aan het wandelen en verheug me over de groote ronde maan. Wat grappig! Wat grappig!", en toen ze haar snorretje weer had opge streken en besloten had welken weg zij zou inslaan, liep Mimi Kat op haar achter- pooten de straat in en met haar eigen scha duw achter zich aan. Een paar maal stond Mimi Kat stil, streek haar snor weer op, zwaaide parmantig met haar wandelstokje en danste op de achterpooten in het maan licht, omdat zij pret had om het idee, dat de mensohen, waar zij woonde, dachten, dat zij, Mimi Kat, sliep in haar mandje achter de kachel. En haar schaduw danste maar steeds mee. De weg van Mimi Kat leidde naar het huis, waar de slager woon de en daar ontmoette zij zoo waar Mop, den hond van den slager, die ook al aan het wandelen was. „Goeien avond, Mop", zei Mimi Kat. „Wat een heerlijke nacht eri wat een prachtige maan! Zullen wij samen wat gaan wandelen?" „Mét genoegen", zei Mop, „we zullen wat gaan babbelen en wandelen; ja, ja, zooals je zei, wat 'n naeh, en wat een maan!".... Na een oogenblik zwijgend te hebben gekuierd, waarbij Mimi Kat maar steeds naar de volle maan had loopen te kijken, begon Mop: „Ik verbaas me altijd, dat dat ding van gele kaas ge maakt is". „Dat is niet van gele kaas ge maakt", antwoordde Mimi Kat. „O neen, ik dacht toch van wel, ik heb 't altijd ge dacht, want hoe zou er anders een mannetje in kunnen zitten?" „Allemaal praatjes van menschen", glimlachte Mimi Kat wijsneu zig. „Iedereen, die verstand heeft van astro nomie, weet, dat er geen mannetje in de maan kan zijn en bovendien, de maan is niet geel, maar.... wat hoor ik. Begint 't te regenen?" Op dat oogenblik waren Mi mi Kat en Mop bij het huis, waar de heer Pannekoek woonde en toen de dieren even stonden te luisteren, hoorden ze een geluid als van vallend water. „Het is geen regen", zei Mimi Kat, „anders zouden wij wel nat worden en daar houd ik niet van". „Het is toch water", hield Mop vol. „Ik weet het al", zei Mimi opeens, „het is in den tuin van de Pannekoeken, daar hebben zij de bloemen water gegeven en vergeten de kraan dicht te doen. Zullen wij haar dicht doen?" voegde zij erachter. „Ja, dat zullen we doen", stemde Mop toe, „denk eens hoe veel water er zou wegloopen den geheelen nacht!" „Ja, Mop, we gaan hem dicht draaien", zei Mimi Kat. „Ik laat mijn wan delstokje hier bij het hek staan".... Tege lijk liepen ze op alle^ier pooten het grind pad op en den tuin in van de Pannekoeken, waar de kraan nog steeds liep.... Daar tüHQTeu. „Opa, mag ik nou alstublieft op m'n step. De nieuwsgierige hotelklerk! zagen zij al een heelen grooten plas water. „Dat is een werkje voor mij, Mimi Kat", zei hondje Mop. „Ik ben niet bang voor natte pooten, zooals jij"Mop ging op zijn achterpooten in den plas staan en pro beerde met zijn bek den kraan dicht te draaien, maar neen hoor, het ging niet. „Ik zal op je rug gaan staan, Mop en hem dan dicht draaien met mijn klauwtjes". Fluks sprong dus Mimi Kat op Mop's rug, ging op haar achterpootjes staan en greep de kraan. Zij haalde eens diep adem en probeerde toen zoo hard mogelijk aan de kraan te draaien, zoo hard, dat zij bijna van Mop's rug in de plas water viel! Maar alles tevergeefs; hoe ze ook haar best deed, de kraan bleef loopen en de plas werd hoe langer hoe grooter. „Ik kan de kraan niet vastpakken", zuchtte Mimi Kat. „Ik ga Jolco halen, Mop, die heeft vingers en ondertus- schen houdt jij hier de wacht. Goed?" Mimi maakte een grooten sprong van Mop's rug en holde weg. Ze liep dwars door den tuin, sprong over een hek en liep door een an deren tuin, sprong over een ander hek en liep dwars door nog meer tuinen, totdat hij uitgeput van het loopen en springen bij het huis kwam, waar Joko woonde. Ze liep rondom de keuken, klom tegen de pijp van de goot op, tot bij het raam, dat een klein kiertje openstond. „Miauw, miauw, miauw", zei Mimi Kat, „ben je daar Joko?" „Goeden avond, juffrouw Kat", zei Joko, de aap van meneer Japiks, en gaapte nog na, want Mimi had hem moeten wekken. Hij geleek wel een klein, oud mannetje, toen hij naar het raam kwam. „Wel, wat is er aan de hand, Mimi Kat", vroeg Joko. „Och Joko, help jij ons even de kraan dicht te doen bij de Pannekoeken. Die loopt maar steeds en ze hebben 'm vergeten te sluiten!".... Joko, altijd bereid een ander te helpen, trok zijn jasje aan, zette zijn steekmutsje op en klauterde met Mimi Kat de goot af. Rutsch, over het hek, ritschover den haag. Hup, hup, sprongen poes en aap over de tuinen en in een oogenblik waren ze bij de plaats des onheils. Nu, voor Joko was het een klein kunstje de kraan te sluiten en dit deed hij dan ook handig. Mimi Kat en Mop waren Joko heel dank baar en beloofde ook hem te helpen, als hij hun hulp eens noodig had. En tevreden ging eenieder slapenDe ronde maan glimlachte en keek het drietal na,... Arme onderwijzeres. Roosje hield veel van de juffrouw uit de eerste klas, waar Roosje zat. Na de'groote vacantie was Roos overgegaan naar de tweede klas, waar de juffrouw niet naar toe ging. Zij huilde tranen met tuiten en toen juf tegen haar zei: „Hè, Roosje, ben je nu niet blij, dat je bent overgegaan en dat je daar al knap genoeg voor bent?" antwoordde zij snikkend: „Ja, juffrouw, dat wel, maar ik huil, omdat u nog niet knap genoeg bent om met ons mee te DE VERHUIZING. Eindelijk waren vader en moeder dan toch besloten. Het had heel wat tijd ge duurd, voor zij er toe overgingen. Het plan om te verhuizen was al zoo lang geopperd, maar moeder zag er vreeselijk tegen op. Geen wonder ook. Zij moest nu het huis, waar zij zoo lange jaren had gewoond, ver laten, het kosttte haar dubbel zooveel als de anderen, daar dit nog het huis van haar ouders was geweest. Voor de kinderen evenwel was het een aardige variatie, die vonden het. fijn! Zij gingen van een klein dorpje naar een groote stad, en dan nog wel naar een heele groote! Jan vond het echt gewichtig en schepte op school op bij zijn kameraadjes en vertelde, dat hij nu „een meneer" ging worden omdat hij in de stad giing wonen. Vandaag zou de ver huiswagen voorkomen. Het was een rom mel om niet door te komen! Overal ston den kisten, welke tot aan den rand toe gevuld waren met glaswerk en zoo. Jan vond het eenig. Nu kon je eens echt ra votten hier. Hij maakte van de volgepakte kisten een dankbaar gebruik om er bokje- over mee te springen, wat hem nu niet direct een vriendelijk compliment van de verhuismannen bezorgde. Eindelijk ging het laatste in de verhuiswagens. Jan mócht met de wagens meerijden. In de stad aangekomen, klom hij van den wagen óf eri hielp, tenminste probeerde mee te helpen, om 'de rommel er uit te halen. Het begon hem echter al gauw te vervelen en hij zou maar eens op inspectie uit gaan. Hij liep het huis van boven tot ónder door. Waar ls de Saraceen gebleven? Heelemaal er mee ingenomen scheen hij niet; hij vond het een beetje klein. Niet tegenstaande het toch 'n heel huis was. Hij ging naar moeder en klaagde zijn nood. „Ja Jan, dat dacht ik wel, je kunt nu eenmaal in een stad niet zulke groote huizen krijgen als je op een dorp gewend bent.^.. „Het naarst vond Jan nog, dat de tuin zoo klein was. Stel je voor, waar moest hij zijn konijnen en kippen plaatsen? Ge lukkig wist vader raad. Op het huis was een plat dak, daar kon hij de duiven op zetten. Voor de kippen en zijn twee ko nijnen was plaats in den tuin. Jan was blij dat vader hem hierbij hielp, en dacht bij zichzelf: „Als ik van m'n diertjes afstand had moeten doen, was ik maar liever niet naar de stad gekomenwant voor zijn dieren vriendjes had Jan alles over, zelfs het prettige leventje in de „groote stad". ZOO'N ONDEUGENDE POES! „Miep, wil jij moeder even helpen met de tafel af te ruimen? Je weet, ik sta nu voor alles alleen, nu Mina weg is". Veel zin had Miep er niet in, ze was juist zoo fijn aan het lezen en zij had nog maar een kleine twintig minuten, dan moest ze weer naar school. Maar ze moest wel helpen, anders moest moeder zoo vaak op en neer loopen. Als het nu vlug ging, kon ze mis schien toch wel lezen. Het was of de kleine poes hierop gerekend had. Haar kleine poesenneusje had de fijne biefstuk gero ken, en in stilte had zij al gehoopt, dat er voor haar ook een klein stukje over zou schipten. Maar iedereen was van tafel ge gaan, en niemand had er aan gedacht om het kleine poesje wat mee te laten eten, want hiervoor zorgde altijd Mina, de meid en nu Mina er niet was, voelde poes zich verongelijkt. Maar ze wist raad, zij zou zichzelf wel bedienen.Nu zat zij te loe ren, maar het was veel te rumoerig. Miep en haar moeder liepen den heelen tijd op en neer. O hemel, daar nam Miep de schaal weg. Waar zou zij hem neerzetten? Als de schaal nu maar niet in de kast werd gezet, dan kon poes er niet meer bij. Wacht, ze zette hem op het buffet neer. Het was wel wat hoog, vond poes, maar ze zou toch wel pre' ér bij te komen. Miep, die blij was, dat alles in de keuken was, nam haar boekje weer op en was even. later zoo in de lectuuif verdiept, t at zij niet meer dacht aan- de schaal op het buffet. Miep zit te lezen,- poes zit te loe ren! Zij durft nog niet. Plotseling schrikt Miep op en ziet op de klok, aat het al twee uur is! Ze loopt naar de keuken, groet moeder en holt de deur uit naar'school. Ziezoo denkt poes, nu heb ik het rijk al leen. De kamer is leeg en moe wascht de borden af, dus niemand komt voorloopig in de kamer. Zou zij het wagen? Even overal nog eens goed rondkijken of zij niemand vindt, die haar zou bespieden. Nee, alles veilig. Zou zij nu de kans wt r- nemen?.... Vooruit, nu de gelegenheid niet voorbij laten gaan. Met een sprongetje is zy op het buffet en ritst er het vleesch van af. Dan loopt zij naar het uiterste gestolen buit verorberen. Zij wist heel goed, dat zij deed, wat niet mag. De moeder van Miep komt nu binnen met de afgewasschen schalen. Zij ziet de ledige vleeschschaal staan. Hè, denkt zij, die slordige Miep, nu laat ze hier de vleesch schaal staan. Maar, waar is dat stuk vleesch gebleven? Er lag toch nog 'n groote plak op?".... Dadelijk wordt poes van den diefstal bedacht, moeder roept de poes, maar deze verschijnt niet. „Roep maar", denkt poes, „ik weet wel, waarom ik ko men moet...." En behagelijk zet zij zich neer in het zonnig tuintje en likt haar bekje nog af na den fijnen maaltijd.... VOOR GOED GENEZEN. Kees was een echte kwajongen. Hij had een paar stevige knuisten, bol-roode wan gen, in zijn broekzakken allerlei rommel zooals touwtjes, spijkers, een zak knikkers, een priktol, enz. enz. De zakken van Kees puilden altijd uit van de onnoodige rommel. Gewoonlijk loopt Kees met een scheur in zijn jasje of broekje en hij heeft niet altijd wat men noemt schoone handen. Kees is een leuke rakker, maar vaak ook de plaag voor zijn vader en moeder, die heel wat met de kwajongen te stellen hebben. Kees kwam meestal met verwarde haren thuis en met stuk gevallen knieën. Als er maar ergens kattekwaad viel uit te halen, dan was Kees er bij! Hij was zoo vlug als'een kaf, 'Overal kroop hij iriet gemak door en langs. Vader en moeder kregen bijna iede- ren dag klachten van hem. Moeder schud de het hoofd en zei dan voor de zooveelste maal, dat hij toch wat kalmer moest wor den. „Heusch, jongen, je zult op een goe den dag nog eens flink worden gestraft voor al je ondeugd!" Maar dan lachte Kees en liep fluitend weg.... Hij geloofde het wel en daoht alweer aan de volgende pret, die hij zou hebben van een of andere streek. Het was werkelijk jammer, dat Kees zoo was, want de pret van zijn streken was er al gauw af. Eens op een dag had hij weer zoo'n wil- verzonnen, maar nu begon hy zich toch wel wat te vervelen. Wat zou hij gaan doen? Wacht, daar schoot hem iets te bin nen! Keitjes schieten, hè ja, dat was een idee! V/at stom, d«t hij daar niet eerder aan gedacht had.Uit zijn zak haalt hij een kattepult, en legt er een steentje in Maar na? Nu moest hij eerst nog een mik punt hebben. Wat zou daarvoor kunnaï; dienen? Stil, hij wist het al. Hij had ge zien, dat het kleine kabinetje van vrouw Smit open stond, tenminste het raampje. Daarin zou hij de steentjes schieten. Wat zou zij schrikken als er ineens zoo'n steen tje naar binnen kwam vliegen! Hij mikt. het steentje vlieg weg, maar o schrik! In- plaats dat het keitje in het open raampji vliegt, ketst het tegen het ruitje en ringe- lingelingü daar lagen de scherven.... Op hetzelfde oogenblik hoort Kees een zwam bromstem achter zich: „Zeg ventje, daas heb ik je meteen te pakken hè! Ga jij man 'ns met me mee...." Kees kijkt om en ziet tot zijn groote schrik een vreeselijk boos kijkende politieagent.... Tegen wil en dank ging hij mee, hij werd naar hel politiebureau gebracht, en moest daar is 'n muffig kamertje zitten wachten, totdal vader hem kwam halen en hij een geducht! uitbrander had gehad van de politieagenten, die hem gezelschap hielden. En bovendien kreeg hij ook thuis nog van vader, die hee( boos was en hem voorspelde, dat er nooil iets goeds van hem terecht zou komen, m< dien hij zoo doorging en meermalen in aan. raking met de politie zou komen. Maar he( ergste vond Kees nog, dat vader hem in hel bijzijn van alle groote, boos kijkende agen« ten hem een fiksohe draai om zijn oore< had gegeven.... Vernederend vond Keesji dat!En uit zijn eigen spaarpot moesf hij een nieuwe ruit betalen en de juffrouw vergiffenis gaan vragen. Het was wel eei zware straf voor Kees, maar hij had. hel dan ook zeker wel verdiend ditmaal. Hierbij zien jullie de oplossing van d« „Denkopgave" van vorige week. Degenen, die haar hebben opgelost, kunnen het re« sultaat vergelijken. Plaatselijke vaderlandsliefde. Toerist: „Prachtig weertje, niet?" Inwoner: „Zeker, 't is hier prachtig weer maar ik verzeker u, dat het ergens andecv regent!" EEN HAAI REIST DE WERELD ROND Te Dfflrban in Zuid-Afrika, is een haa •gevangen met een ring om zijn. staar! waarop gegraveerd was, dat het dier .dril maanden tevoren op Samoa (Stille Zuid zee) van dien ring voófzien was en vrij gelaten was! EEN GESLAAGDE MUIZENTENTOON STELLING. Dezer dagen wend in de EngeLsche staf St. Albama een tentoonstelling gehouden waarop men uitsluitend muizen exposeerde Er waren niet minder dan 1150 muizen soorten vertegenwoordigd, w.o. enkele, di 25 pond sterling (200 gulden) per stuk ko( ten. En diat het publiek voor deze tentooB stelling belangstelling had, blijkt wel Ut

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1934 | | pagina 8