Oorlogsherinneringen»
Dc Overweldiging van België»
De verleiding.
De vuurdoop,
Pluimveeteelt.
Bont Allerlei.
Eventjes Lachen.
Herinneringen aan de omzwervingen van een oud-
oorlogscorrespondent tusschen de strijdende partijen.
Voor mij rde oorlog van 1914 nog
hls een feit uit den dag van gisteren-
Andere belangrijke gebeurtenissen van veel
meer recenten aard zijn weggezonken in
een. nevelig verleden, maar om de oor
logsmaanden van 1914 te herleven, be
hoef ik de oogen maar te sluiten en me
in gedachten te verplaatsen naar Luik,
Visé, Leuven en den Yser... Dan trilt
m'n wezen nog na en moet ik nog schud
den met de schouders, gelijk men dat
Öoet wanneer men versch leed niet kwijt
kan raken en het poogt af te stooten.
Als oorlogscorrespondent heb ik „ge
boft" in 1914. Ik was tegelijk met de
eerste Duitschers tot Luik kunnen door
dringen, toen alle forten nog in handen
der Belgen waren; ik was in Visé, toen
dit stadje werd verwoest; ik was in Leu
ven, toen deze stad brandde; in Leuven
ben ik gevangen genomen en ik ben er
voor generaal Von Manteuffel geleid, die
het vonnis over Leuven liet voltrekken;
ik heb de verdediging der Belgen gezien
aan den Yser
Zonder overdrijving mag ik vaststellen,
dat ik, althans van het oorlogsbegiri, méér
heb gezien en meegemaakt dan welke
Nederlandsche journalist ook-
Omdat ik zoo dapper was en zoo moe
dig? Onzin! Ik geloof niet aan dappere
en moedige oorlogshelden. Ik geloof
slechts aan geestelijke overspanning, welke
het oorlogsmonster wekt; ik geloof slechts
aan den waanzin, welke den mensch
staat stelt om dingen te doen, waarvan
een normaal mensch huivert of ontzet is.
Ik geloof in vaderlandsliefde, maar ik
jgeloof niet aan den mensch, die rustig,
wél-overdacht, terwijt zijn vrouw en kin
deren terzijde staan, zich de borst zou
ontblooten en zich laat dooden, als hij
tia.-.rmee zijn vaderland op een of andere
wijze zou kunnen helpen.
Toen Dollfuss onder moordenaarshand
viel, riep hij: „Hilfe! Hilfe!" en ik
respecteer er hem niet minder om!
Toen minister Fey door de Weensche
muiters gelast werd orn naar het balkon
van de Bondskanselarij te gaan en van
daar een pleidooi voor de opstandelin
gen te houden, werden twee karabijnen op
Fev gericht. Fey verkoos zich niet te laten
doHsch:e,'en uit vaderlandsliefde, maar hij
deed zijn woord voor de muiters!
I!c acht er Fey niet te minder om en-
hij is waardig gekeurd om ook weer in
fe nieuwe Oostenrjjksche regeering zit-
)ing te nemen.
Toen ik in het begin van Augustus
i914 op me nam om een Nederlandsch
dagblad als oorlogscorrespondent te die
tien, wist ik eigenlijk niet precies, tot wat
ik me allemaal had verplicht- Ik wist niet,
wat een oorlog wel beteekende en dit
wisten evenmin de honderdduizenden
jonge mannen, die zingend, opgetooid met
groen en bloemen, naar het front gingen
Maar nauwelijks had ik vanuit de
verte nog maar één blik op het oor
logsmonster, zooals het er in werkelijkheid
uitzag, kunnen werpen, of ik was bang!
Zooals u en een ander bang zouden zijn
geweest en zooals al die honderdduizen
den jonge soldaten bang zijn geworden,
toen ze het eerste werkelijkheidsbeeld van
tien oorlog aanschouwden.
Zij en ik zijn van onze bangheid, onze
vrees, slechts „genezen" door den waan
zin. Toen we zóóver waren, vond men
mij „dapper" en de soldaten waren- „hei
tien" geworden.
van bevende stemmen; men bad er ge
zamenlijk het rozenkransgebed.
Bevend over al zijn ledematen kwam
de waard naar boven en het duurde nog
geruimen tijd, vóór we zijn vertrouwen
hadden gewonnen. De man smeekte ons
haast om toch vooral niet verder te gaan.
De Duitschers zouden me overhoop schie
ten, vóór ik nog een woord had kunnen
zeggen. Slechts tien minuten verderop, bij
Lixhe, zouden ze bezig zijn met een brug
over de Maas te slaan. De derde al! ver
telde hij. Van het fort uit wordt de brug
telkens stukgeschoten! 't Is vreeselijk!
kreunt hij. Er moeten veel dooden vallen,
want we hebben al lijken in de Maas ge
zien
Om me nu maar als een hond te laten
doodschieten, daar voelde ik niets voor.
Aan den overkant van -de Maas, in Eysden,
zag ik Nederlandsche soldaten staan en
een hoop volk. Ik ging naar buiten en ik
schreeuwde ze toe, zoo hard ik kon, d'at
ze me zouden halen met een boot, die ik
daar zag liggen en in normalen tijd voor
een veerdienst wordt gebruikt-
Ik was, ja, lezer, ik was bang
geworden
Van den anderen kant werd terugge-
schreeuwd, maar het „onderhoud" had
geen resultaat. In de eerste oorlogsdagen
wist niemand, wat men als Nederlander-
kon of mocht doen, dan wiel had na te
laten. Mij werd van de overzijde beduid,
dat Nederland „neutraal" was en geen
verzekeringen van mijn kant, dat ik even
eens neutraal en Nederlander was, kon
onze gewapende macht in Eysden bewegen
om met een roeiboot naar den Belgischen
Maasoever te komen.
Ik keek in de verte naar Lixhe en den
toren van Visé. Ik zag nu Dmitsche mi
litairen gaan in druk beweeg; ik zag rook,
hoorde het gedonder van het geschut; ik
snoof iets op van kruitdamp. Het was,
of er iets in mij veranderde; of iets wilds
m'n ziel binnendrong. .M'n ademhaling
ging sneller. Ik moest terug en laf zijn,
seinen aan mijn blad, dat ik me niet waag
de als oorlogscorrespondent, óf ik moest
vooruit, het gevaar tegemoet, dat me
begon te pakken. Ik ging terug naar den
waard, schudde hem de hand, stapte de
deur uit, keek éventjes nog naar de
overzijde, waar de Nederlandsche driekleur
aan den Maasoever was geplant, en stapte
daarop met driftige passen in de richting
Visé.
Enkele honderden meters verder maakte
de rivier een bocht; toen ik dezen voorbij
was, bevond ik me heel kort voor de
schipbrug van Lixhe, door de Duitschers
geslagen. Troepenkanonnen, proviand- en
munitiewagens trokken er over heen. Opzij
uit een boschje klonken #ware knallen op
en rook steeg omhoog; blijkbaar een Duit-
sche artillerie-stelling. Lixhe is een klein
dorp; alle behuizingen stonden in lichte
laaie, deels waren de woningen in
brand geschoten door de Belgische artil
lerie vanuit het fort Pontisse, deels had
den de Duitschers den brand gesticht- Het
eerste oorlogsgeweld had de soldaten dol
gemaakt. Woest liepen de manschappen,
die met het brugge-onderhoud waren be
last, dooreen. Hun tunieken hadden ze
op dezen warmen zomerdag opengetrokken
aan den hals; het zweet liep ze van d'r
gezichten; wild stonden- de oogen, rood-
doorlospen. Verschillenden hielden zich
onledig met een zinneloos werk: uit de
brandende huizen sleepten ze, wat mooi
lag het fort Pontisse en ik hoorde het jen misschien kostbaar was, beelden, spie-
geschut der tegenstanders voortdurend in gels, varen enz-, om dat alles buiten in
actie; door een eigenaardig fluitend geluidgruizelementen te gooien! Verstikkend nu
meende ik zelfs de richting te kunnen en dan was de rook der brandende huizen
aanwijzen, waarin de granaten door hetals die neersloeg, prikkelend was de kruit-
nen in den wereldoorlog. De stad was
overvuïd met jammerlijke vluchtelingen van
over de grens en ook de Maastrichtenaren
waren ontdaan, want algemeen was men
bevreesd in die dagen, dat de Duitscbe
legers het Limburgsche gebied niet zou
den ontzien. Ik passeer een lange stoet
huifkarren en andere boerenwagens, de
eerste gewonden, Duitschers en Belgen,
liggen op versch stroo gespreid; op de
karren wappert de Roode Kruis-vlag. De
vluchtelingen doen elkaar opgewonden ver
halen of informeeren beangstigend naar
zoek-geraakte familieleden.
>s Avonds hebben dichte drommen men
schen zich tot een processie vereenigd
welke zich biddend in de richting van de
O-L-V.-kerk beweegt, waar het miraculeuze
beeld van Maria, de Sterre der Zee, wordt
vereerd. De processie is eindeloos lang;
ze vult alle straten en pleinen van de
binnenstad. Allen bidden luid en smee-
kend.
Op het plein vóór de kerk staat pas
toor Jacobs. Hij predikt tot de compacte
schare, spreekt een woord van bemoedi
ging, hoop en vertrouwen. Hij wekt de
menschen op om een smeekbede te stu
ren tot den Almachtige, een bede om
vrede. Als hij weer even uitgesproken is,
klinkt uit duizenden kelen een lied tot
Maria, een smeekzang om toch Voor
spreekster te zijn bij Haar Almachtiger!
Zoon ten behoeve van de beangstigde
menschheid
Nauwelijks zijn de laatste tonen ver
storven, of daar klinkt weer het doffe
boem-boem van over de grens. In de
lucht hangt 'n hol gerommel als van bal
len over een kegelbaan.
's Anderen daags trok ik 's morgens
heel vroeg, loopende langs het kanaal, in
de richting van de Belgische grens, welke
ik bij de gemeente Petit Lanay overschreed.
Ik werd aangehouden door een Belgischen
tolbeambte, die mijn papieren in orde be
vond, doch me aanraadde om niet ver
der te gaan. De Duitschers waren nog
niet tot hier doorgedrongen, maar ik hoor
de eerste gruwelverhalen. Een eindje ver-
der, bij Haccourt, zouden drie menschen.
waaronder een jongen van 14 jaar, aan
een boom zijn opgehangen door de Duit
schers, die ze van franc tireursdaden zou
den hebben beticht- De tolbeambte ont
kent hardnekkig, dat de burgerbevolking
zich zou hebben verzet. Zoo juist nog.
zegt hij, heb ik een circulaire ontvangen
van den Minister van Binnenlandsche Za
ken, meldende, dat non-combattanten, die
op den vijand schieten, zich aan gevaar
blootstellen en hun medebewoners aan
weerwraak prijsgeven. De man raadt me
nog eens om niet verder te gaan, want
zoo gauw de Duitschers een burger zien,
schieten ze
Ik werdbang! Niet ver van me
costuum, 'droeg een rugzak en had een
veldflesch aan een riem over den schou
der hangen.
M'n angst was... wég. lil dit dolle
manshuis kende ik me zeiven niet meer.
Onder die wilden werd ik óók wild; de
kruitdamp drong ook in mijn neus; de
rook verstikte ook m ij n adem» De dood,
welke al die mannen beloerde, benaderde
ook mij. En in dien hel, in die andere
wereld^ waarin ik was neergeploft, vond
ik den dood niet vreeselijk meer. Je ver
baast je niet over den dood, als je in den
oorlog zit, zoomin als: men zich er over
verbaast, dat men nat wordt, als je in
den regen loopt.
Ik werd „dapper", zooals al die jonge
soldaten, die zich daar, als wildemannen
aanstelden, dapper waren geworden. Ik zag
aan den overkant een granaat inslaan in
een troep soldaten en toen damp en stof
waren opgetrokkenzag ik 89 mannen
liggen.... op het veld van eer! En het
schokte me niet- Plots zag ik me om
sloten door een troep soldaten, die drei
gend met hun bajonetten gebaarden en
me toeriepen, dat ik mijn handen omhoog
zou steken. Ik deed het en ik was niet
bang
De oorlog had me al „dapper" ge
maakt
Md.
N.B. Bovenstaande schets is de eerste van
een serie, welke we in wekelijksche
vervolgen zullen afdrukken.
luchtruim gingen.
damp, zwaar het gevloek en getier der
de Maas, aan welker oever ik, tegenover
het Nederlandsche grensdorp Eijsden, een
boeren-café vind, een „estaminet". Ik ga
er binnen oin informaties te nemen, maar
hoe ik ook roep, stomp en klop, nier
mand komt opdagen. Toch meen ik iets
Op den 7en Augustus 1914 was ik in j te hoorenIk doe een deur open, wei-
Maastricht aangekomen. Daar hoorde ik j ke toegang tot den kelder blijkt te geven,
vnnr rrPilrPnn rlpr l/artnn. pn nu hnnr il/- van hpnp.'lpn »n Hpin Irrtrtr
Ik heb m'n tanden op elkaar geklemd mannen, die hun paarden over de brug
en ben dóórgeloopen. Ik ging langs vol- ranselden, waar moeizaam en schokkend
komen verlaten wegen in de richting van.de voertuigen over heen schokten. Dof
sloegen hier en daar de granaten in; een
knal, stof, rook en alwéér werd de aan
dacht getrokken voor een andere ontplof
fing. Brancardiers liepen af en aan met
gewonden. Hóóg spatte het water, als
daarin een granaat terecht kwam-
Ik liep door enniemand hinderde
me. Ik zag er trouwens niet uit als een
het eerst liet gedreun der kanon»en nu hoor ik van beneden 'n klein koor I gewoon burger; ik was gekleed in sport»
DE HAAN.
Voor de voortteling van hoenders is een
haan al even onmisbaar als belangrijk.
Dat hij onmisbaar is, behoeven we niet
nader uiteen te zetten; dat zijn diensten
belangrijk zijn, in dien zin, dat hij op
de legcapaciteiten yan de door hem ver
wekte hennen een grooten invloed uit-,
oefent, wordt door vele .kippenhouders
niet geweten of zij slaan de waarde van
zijn invloed daaromtrent niet hoog ge
noeg aan. Andere functies van nut heeft
een haan echter niet te verrichten-
Het is b.v. dwaasheid om te beweren,
dat een haan bij de hennen hoort om
deze laatsten tot groote productiviteit te
brengen. Het is wetenschappelijk al lang
uitgemaakt, dat de genoemde bewering
volstrekt onjuist is; op groote hoender
parken wordt in de hokken, waar de pro-
ductie-hennen loopen, dan ook geen liaan
toegelaten. Als men niet uit is op het
bekomen van geschikte broedeieren, dan
kan men met het voederen en onderhou
den van een haan geen enkel voordeel
verwerven. We willen daarop nog eens
niet nadruk wijzen, nu het jonge goed,
dat in het voorjaar werd aangefokt, reeds
aardig uit de kluiten is gewassen en velen
hun best doen om te bepalen, welken
haan ze zullen kiezen om dien bij de hen
nen te houden.
Het is volstrekt af te raden om een
haan bij de hennen te houden:
Ie. Wanneer men nu en dan bij groote
productie de eieren voor een juistere ver»
deeüng een paar weken of langer wil
bewaren, dan wel ze wenscht te conser-
veeren. Bevruchte eieren zijn n.1. iets
vlugger aan bederf onderhevig dan niet-
bevruchte eieren.
2e. Als men slechts enkele hennen
heeft loopen. De hennen zullen dan te veel
worden lastig gevallen door den haan;
ze gaan er niet alleen onooglijk uitzien,
maar al dat gejaag zal ze bovendien tot
een verminderde productie voeren.
Nu we het toch hebben over bevruchte
eieren, welke voor de consumptie worden
gebruikt, merken we terloops even op, dat
hetgeen de eier-consument gewoonlijk
voor hanen-tree aanzien en als een „vie-
zigfreidje" met veel zorg uit het glas
wordt verwijderd, waarin de te klutsen
ei-inhoud is neergestort, volstrekt niets
met den haan heeft uit te staan gehad.
Het zijn de eiwit-strengen, middels welke
de dooier in het ei-midden werd opgehou
den. Die strengen zijn aan de beide ei-
polen verbonden en zitten voorts aan den
dooier vast. De door den haan bevruchte
'kfem-ceï zit in 'de huid van «Jen dooier.
Wat werkelijk van den haan in het ei
komt, is haast microscopisch klein; het
is ondoenlijk en ook doelloos om het te
verwijderen.
Keeren we nu tot ons eigenlijke onder,
werp terug.
Alleen dan moet een haan bij de
hennen worden gehouden, als men do
eieren der hennen in het daarvoor ge.
schikte seizoen als broedeieren wil gebrui-
ken. Dan is het echter volstrekt geen
onverschillige kwestie, welke haan men
aanhoudt. Deze behoort natuurlijk het
is althans eisch voor een serieus fok-
fer van hetzelfde ras te zijn, maar bo
vendien onverwant. Als regel zullen
dus de hanen ongeschikt zijn, die tegelijk
met de hennen zijn uitgebroed, omdat ver
wantschap in dat geval al zeer waarschijn
lijk is. Bovendien echter moeten we zeker,
weten, dat de haan afstamt van zeer pro
ductieve ouders, omdat legcapaciteit een
erfelijke factor is, welke evenzeer langs de
mannelijke als de vrouwelijke linie over
gaat- Waar de meeste kippenhouders geen
gelegenheid hebben om valnestcontróle toe
te passen of op andere wijze te selecteer
ren, doen ze goed om een haan te be
trekken van een deskundig geleid hoen*
derpark. Ze hebben daarbij dan nog te
bedenken, dat het goed is om jonge hen
nen te paren aan een overjarigen haait
en oudere hennen aan een jongen haan.
Van de lichte rassen kan met 10 a 12
hennen bij één haan houden; van de
zwaardere rassen circa 8.
Er zijn natuurlijk menschen, die met
een haan geen enkel voordeel noch nut
zoeken, maar er een bij houden „voor;
de aardigheid". Welnu, voor een aardig*
heid kan men wat over hebben; we waar*
schuwen ze alleen: zet niet te weinig kip*
pen bij zoo'n haan en bewaart de eieren
der hennen niet te lang- In zoo'n gevat
is het natuurlijk volstrekt geen bezwaar,
dat er een verwante haan bij de hen*
nen blijft of een haan van een ander ras:.
Inderdaad voldoet het meer, als men een
haan bij de kippen ziet loopen- Hanen;
kunnen bovendien zeer fraai zijn. Patrijs*
Leghorn-hanen zijn wel de allermooiste.
Barnevelder- en Red-hanen hebben ook een
prachtig veerenkleed. Wyandotte-hanen zijn
statige verschijningen.
DE ONTDEKKING VAN MAHONIE.
In het begin van de achttiende eeuw;
bracht een Engelsch zeilschip van West*
Indië naar Londen een paar boomstammen,
die als ballast hadden gediend- Daar de
broeder van den kapitein, een geneesheer,
Gibbons genaamd, juist een huis bouwde,
schonk de kapitein hem de stammen, wel
ke voor hem hun nut gehad hadden, op
dat de dokter ze voor het bouwen zou
kunnen gebruiken. De timmerlieden ech,
ter, die de West-Indische stammen moes,
ten bewerken, vonden het hout zóó hard,
dat ze het lieten liggen- Zoo lagen da
boomen geruimen tijd, zonder dat iemand
naar ze omzag, en waarschgnlijk zouden
ze als brandhout zijn gebrssi^, indien niet
de vrouw van den geneesheer 'n kastje
had willen hebben, dat zij noodig had
voor het bewaren van kaarsen- Zulk een
kastje liet ze dus vervaardigen van het
ongebruikt liggende hout- De eigenaardige
kleur en de fraaie kwastvorming van dit
kastje wekten algemeene bewondering op.
De geneesheer zelf bestelde onmiddellijk
bij den schrijnwerker een schrijftafel uit
dit West-Indische hout, en toen het meu
belstuk in zijn spreekkamer stond, sprak
men algemeen van dit prachtige sieraad.
De hertogin van Buckingham, die de
schrijftafel zag, was daarover zoo verrukt,
dat zij een heele kamerinrichting uit het
wonderlijk mooie hout wilde hebben. Daar
toe waren de voorradige stammen even
wel niet toereikend en de kapitein bracht
dus van zijn volgende reis naar West-
Jndië groofere voorraden mede.
De nieuwe meubelen vonden algemeen
aftrek. De voornamen wenschten alleen
meubelen uit dit fraaie hout vervaardigd1
te hebben, en zoo was het thans zoozeer
geliefde mahoniehout „ontdekt".
met
En
De vingers, waarin ze de broche
glinsterende steenen hield, beefden,
mét dat beven flikkerden de lichtstraaltjes
van de geslepen zijden der steenen in het
lamplicht. Dat moesten échte diamanten
zijn, die zóó schitterden. Ze was blij met
haar vondst, blij en verlegen en angstig.
Bij het naar huis gaan vanaf haar werk
huis had ze het kleinood zien liggen, op
de Iepenlaan, juist onder een lantaarn.
En dadelijk, toen ze het opraapte, had ze
al gedacht, dat het iets kostbaars moest
zijn; het zag er zoo nieuw uit en- zoo
glansvol. Het was een gevonden voor
werp, zoo redeneerde ze bij zich zelf, en
dat moest ze naar het politiebureau bren-
gen. Gunst ja, ze was clat nóg van
plan, maarze was zoo arm en had
zoo groote zorgen. Nu liep het weer
een beetje met de werkhuizen, maar ten
slotte had ze nog maar net genoeg om
zuinigjes te leven van haar verdiensten
en hoe ze den achterstand 9 weken
van den huur moest inhalen, dat wist ze
«liet- Die huisbaas was zoo'n zure, zoo'n
tivvingerd, zoo'n... Hij had ze al een paar
keer gedreigd
De kinderen waren naar bed; daar had
op gewacht om haar vondst kalm te
bezien en om te overleggen, wat ze doen
zou- Het waren echt en beslist diaman
ten. Zóó konden alleen edelsteenen schit
teren. Zeker, ze zou de broche niet be
houden: ze was altijd eerlijk geweest en
ze zou het blijven. Misschien kreeg ze
wel een belooning... Maar als de politie
nu eens vergat om te zeggen, dat zij
de broche gevonden hadZe zou in ieder
geval f?og wachten tot morgenJe kon
nooit weten. In geval van nood mor
gen kwam de huisbaas immers weer
dan zou ze het sieraad kunnen beleenen
en later
Veertien dagen waren verloopen- Vrouw
Geurtjes had de broche nog in huis, maar
blij was ze niet meer, alleen nog ang
stig, heel angstig. Van uitstel was af
stel gekomen en nu durfde ze haar
vondst niet meer deponeeren, omdat ze
geen verklaring wist te vinden voor het
feit, dat ze nu eerst kwam- Hevig ge
voelde ze het zelfverwijt in haar knagen,
ze was een dievegge geworden, een
gewone dievegge. De broche had ze heel
diep weggeborgen, want in haar vrees
dacht ze al aan huiszoeking en de schan
de, als de broche gevonden zou worden-
Ze was al eens van plan geweest om
het sieraad weer op straat te laten val
len, maar ja, dat mocht toch ook niet-
Dien avond las ze in de krant, zooals
ze dat tegenwoordig eiken avond deed,
de rubriek van gevonden en verloren voor
werpen. Alweer niets! Maar daar... wat
stond daar, onder de advertenties:
VERLOREN!
Een broche met 4 diamantjes.
Gedachtenis. Bij terugbezorging
f 25.belooning. Adres: Iepen-
laan 24.
Dus: daar woonde de eigenares van de
broche. Nu was ze zeker een dievegge,
als ze haar vondst zou behouden. Goddank,
dat ze tenminste wist, van wie het sieraad
was. Dadelijk zou ze de broche terug
brengen. Maar hoe zou ze verklaren, dat
ze de broche veertien dagen onder zich
had gehouden? Zou ze zeggen, dat ze
ziek was geweest eh daardoor niet naar
de politie had kunnen gaan? Neen,
liegen óók nog, dan moest ze de
broche aan het opgegeven adres liever in
de bus laten glijden. En de belooning?
Ze zou dat geld zoo goed kunnen ge
bruiken, de huur zou er van betaald
kunnen worden. Maar ze durfde niet...
Het was mis gegaan.
Veel te zenuwachtig blijkbaar, had ze
daar staan morrelen aan de brievenbus;
de klep had een krachtige veering en
wilde zich niet hoog genoeg laten lich
ten- Toen was het gebeurd.
Ineens werd de deur geopend en daar
stond-ie, als een wrekende godheid, de
zwaar gebouwde heer des huizes* Toen
moest ze wel een verklaring geven- Ze
sprak van haar vondst en van de ver
zoeking Maar omdat die heer er niet
veel van begreep door al dat gehuil er
tussciren door, daarom had-ie ze mee ge
nomen maar binnen, in zijn kamer.
En daar had ze onder veel tranen het
heele verhaal opnieuw gedaan- Het ver
haal van haar zorgen, haar zweven tus
schen goed en kwaad, het berouw, de
wroeging, de angst-
Al luisterend had 'die heer. zitten sta
ren op de broche in zijn half geopende
hand en geen spier op zijn gezicht had
verraden, wat hij dacht.
Eindelijk had hij zijn portefeuille ge
grepen en er een briefje van 25 uitge
haald- Hier is de belooning, had hij ge
zegd, niet onvriendelijk.
Eerst had ze geweigerd, maar die mijn
heer zei kortaf, dat ieder het zijne toe
kwam. En toen hij ze naar de deur leidde,
had-ie ze op den schouder geklopt en
vermaand: „Denk er nu voortaan onu
eerlijk duurt het langst»"
tToen mijnheer weer in zijn kamer terug
was, keek hij nog eens, maar nu 'glim
lachend, naar de broche. „Bepaald iets
uit een pakje zeeppoeder" grinnikte
hij. Toen wierp hij de broche in den
kolenemmer.
GEVAARLIJK!
„Wat zal ik toch doen; m'n haar be
gint leelijk grijs te worden; zou haar.
verf gevaarlijk zijn?"
„En óf; ik had een kennis, zoowat van
jouw leeftijd, en die ging z'u haar ook
verven; en wat denk je? Drie maanden
later was hij getrouwd!"
TERMIJNREKENING.
),Ach, mannie, ik word met den dag
dikker."
Ja-ja, wie had ooit kunnen denken, dat
ik ook mijn vrouw in termijnen zou ont
vangen."-
WAT IS HET TOPPUNT VAN PECH?
Als je vrouw er uitziet als een keuken-
nteidi maar, niet kan koken!
DE UITGANG.
Bot» «loet Ket woord „paard" op het
bord schrijven, doch twijfelt of de laat»
ste Jetter een d of een t moet zijn.
Welnu, vraagt de onderwijzer, wat
i» He uitgang van paard?
- Z'u staart! zegt Bobi