Oorlogsherinneringen» Dc Overweldiging van België» De verleiding. De vuurdoop, Pluimveeteelt. Bont Allerlei. Eventjes Lachen. Herinneringen aan de omzwervingen van een oud- oorlogscorrespondent tusschen de strijdende partijen. Voor mij rde oorlog van 1914 nog hls een feit uit den dag van gisteren- Andere belangrijke gebeurtenissen van veel meer recenten aard zijn weggezonken in een. nevelig verleden, maar om de oor logsmaanden van 1914 te herleven, be hoef ik de oogen maar te sluiten en me in gedachten te verplaatsen naar Luik, Visé, Leuven en den Yser... Dan trilt m'n wezen nog na en moet ik nog schud den met de schouders, gelijk men dat Öoet wanneer men versch leed niet kwijt kan raken en het poogt af te stooten. Als oorlogscorrespondent heb ik „ge boft" in 1914. Ik was tegelijk met de eerste Duitschers tot Luik kunnen door dringen, toen alle forten nog in handen der Belgen waren; ik was in Visé, toen dit stadje werd verwoest; ik was in Leu ven, toen deze stad brandde; in Leuven ben ik gevangen genomen en ik ben er voor generaal Von Manteuffel geleid, die het vonnis over Leuven liet voltrekken; ik heb de verdediging der Belgen gezien aan den Yser Zonder overdrijving mag ik vaststellen, dat ik, althans van het oorlogsbegiri, méér heb gezien en meegemaakt dan welke Nederlandsche journalist ook- Omdat ik zoo dapper was en zoo moe dig? Onzin! Ik geloof niet aan dappere en moedige oorlogshelden. Ik geloof slechts aan geestelijke overspanning, welke het oorlogsmonster wekt; ik geloof slechts aan den waanzin, welke den mensch staat stelt om dingen te doen, waarvan een normaal mensch huivert of ontzet is. Ik geloof in vaderlandsliefde, maar ik jgeloof niet aan den mensch, die rustig, wél-overdacht, terwijt zijn vrouw en kin deren terzijde staan, zich de borst zou ontblooten en zich laat dooden, als hij tia.-.rmee zijn vaderland op een of andere wijze zou kunnen helpen. Toen Dollfuss onder moordenaarshand viel, riep hij: „Hilfe! Hilfe!" en ik respecteer er hem niet minder om! Toen minister Fey door de Weensche muiters gelast werd orn naar het balkon van de Bondskanselarij te gaan en van daar een pleidooi voor de opstandelin gen te houden, werden twee karabijnen op Fev gericht. Fey verkoos zich niet te laten doHsch:e,'en uit vaderlandsliefde, maar hij deed zijn woord voor de muiters! I!c acht er Fey niet te minder om en- hij is waardig gekeurd om ook weer in fe nieuwe Oostenrjjksche regeering zit- )ing te nemen. Toen ik in het begin van Augustus i914 op me nam om een Nederlandsch dagblad als oorlogscorrespondent te die tien, wist ik eigenlijk niet precies, tot wat ik me allemaal had verplicht- Ik wist niet, wat een oorlog wel beteekende en dit wisten evenmin de honderdduizenden jonge mannen, die zingend, opgetooid met groen en bloemen, naar het front gingen Maar nauwelijks had ik vanuit de verte nog maar één blik op het oor logsmonster, zooals het er in werkelijkheid uitzag, kunnen werpen, of ik was bang! Zooals u en een ander bang zouden zijn geweest en zooals al die honderdduizen den jonge soldaten bang zijn geworden, toen ze het eerste werkelijkheidsbeeld van tien oorlog aanschouwden. Zij en ik zijn van onze bangheid, onze vrees, slechts „genezen" door den waan zin. Toen we zóóver waren, vond men mij „dapper" en de soldaten waren- „hei tien" geworden. van bevende stemmen; men bad er ge zamenlijk het rozenkransgebed. Bevend over al zijn ledematen kwam de waard naar boven en het duurde nog geruimen tijd, vóór we zijn vertrouwen hadden gewonnen. De man smeekte ons haast om toch vooral niet verder te gaan. De Duitschers zouden me overhoop schie ten, vóór ik nog een woord had kunnen zeggen. Slechts tien minuten verderop, bij Lixhe, zouden ze bezig zijn met een brug over de Maas te slaan. De derde al! ver telde hij. Van het fort uit wordt de brug telkens stukgeschoten! 't Is vreeselijk! kreunt hij. Er moeten veel dooden vallen, want we hebben al lijken in de Maas ge zien Om me nu maar als een hond te laten doodschieten, daar voelde ik niets voor. Aan den overkant van -de Maas, in Eysden, zag ik Nederlandsche soldaten staan en een hoop volk. Ik ging naar buiten en ik schreeuwde ze toe, zoo hard ik kon, d'at ze me zouden halen met een boot, die ik daar zag liggen en in normalen tijd voor een veerdienst wordt gebruikt- Ik was, ja, lezer, ik was bang geworden Van den anderen kant werd terugge- schreeuwd, maar het „onderhoud" had geen resultaat. In de eerste oorlogsdagen wist niemand, wat men als Nederlander- kon of mocht doen, dan wiel had na te laten. Mij werd van de overzijde beduid, dat Nederland „neutraal" was en geen verzekeringen van mijn kant, dat ik even eens neutraal en Nederlander was, kon onze gewapende macht in Eysden bewegen om met een roeiboot naar den Belgischen Maasoever te komen. Ik keek in de verte naar Lixhe en den toren van Visé. Ik zag nu Dmitsche mi litairen gaan in druk beweeg; ik zag rook, hoorde het gedonder van het geschut; ik snoof iets op van kruitdamp. Het was, of er iets in mij veranderde; of iets wilds m'n ziel binnendrong. .M'n ademhaling ging sneller. Ik moest terug en laf zijn, seinen aan mijn blad, dat ik me niet waag de als oorlogscorrespondent, óf ik moest vooruit, het gevaar tegemoet, dat me begon te pakken. Ik ging terug naar den waard, schudde hem de hand, stapte de deur uit, keek éventjes nog naar de overzijde, waar de Nederlandsche driekleur aan den Maasoever was geplant, en stapte daarop met driftige passen in de richting Visé. Enkele honderden meters verder maakte de rivier een bocht; toen ik dezen voorbij was, bevond ik me heel kort voor de schipbrug van Lixhe, door de Duitschers geslagen. Troepenkanonnen, proviand- en munitiewagens trokken er over heen. Opzij uit een boschje klonken #ware knallen op en rook steeg omhoog; blijkbaar een Duit- sche artillerie-stelling. Lixhe is een klein dorp; alle behuizingen stonden in lichte laaie, deels waren de woningen in brand geschoten door de Belgische artil lerie vanuit het fort Pontisse, deels had den de Duitschers den brand gesticht- Het eerste oorlogsgeweld had de soldaten dol gemaakt. Woest liepen de manschappen, die met het brugge-onderhoud waren be last, dooreen. Hun tunieken hadden ze op dezen warmen zomerdag opengetrokken aan den hals; het zweet liep ze van d'r gezichten; wild stonden- de oogen, rood- doorlospen. Verschillenden hielden zich onledig met een zinneloos werk: uit de brandende huizen sleepten ze, wat mooi lag het fort Pontisse en ik hoorde het jen misschien kostbaar was, beelden, spie- geschut der tegenstanders voortdurend in gels, varen enz-, om dat alles buiten in actie; door een eigenaardig fluitend geluidgruizelementen te gooien! Verstikkend nu meende ik zelfs de richting te kunnen en dan was de rook der brandende huizen aanwijzen, waarin de granaten door hetals die neersloeg, prikkelend was de kruit- nen in den wereldoorlog. De stad was overvuïd met jammerlijke vluchtelingen van over de grens en ook de Maastrichtenaren waren ontdaan, want algemeen was men bevreesd in die dagen, dat de Duitscbe legers het Limburgsche gebied niet zou den ontzien. Ik passeer een lange stoet huifkarren en andere boerenwagens, de eerste gewonden, Duitschers en Belgen, liggen op versch stroo gespreid; op de karren wappert de Roode Kruis-vlag. De vluchtelingen doen elkaar opgewonden ver halen of informeeren beangstigend naar zoek-geraakte familieleden. >s Avonds hebben dichte drommen men schen zich tot een processie vereenigd welke zich biddend in de richting van de O-L-V.-kerk beweegt, waar het miraculeuze beeld van Maria, de Sterre der Zee, wordt vereerd. De processie is eindeloos lang; ze vult alle straten en pleinen van de binnenstad. Allen bidden luid en smee- kend. Op het plein vóór de kerk staat pas toor Jacobs. Hij predikt tot de compacte schare, spreekt een woord van bemoedi ging, hoop en vertrouwen. Hij wekt de menschen op om een smeekbede te stu ren tot den Almachtige, een bede om vrede. Als hij weer even uitgesproken is, klinkt uit duizenden kelen een lied tot Maria, een smeekzang om toch Voor spreekster te zijn bij Haar Almachtiger! Zoon ten behoeve van de beangstigde menschheid Nauwelijks zijn de laatste tonen ver storven, of daar klinkt weer het doffe boem-boem van over de grens. In de lucht hangt 'n hol gerommel als van bal len over een kegelbaan. 's Anderen daags trok ik 's morgens heel vroeg, loopende langs het kanaal, in de richting van de Belgische grens, welke ik bij de gemeente Petit Lanay overschreed. Ik werd aangehouden door een Belgischen tolbeambte, die mijn papieren in orde be vond, doch me aanraadde om niet ver der te gaan. De Duitschers waren nog niet tot hier doorgedrongen, maar ik hoor de eerste gruwelverhalen. Een eindje ver- der, bij Haccourt, zouden drie menschen. waaronder een jongen van 14 jaar, aan een boom zijn opgehangen door de Duit schers, die ze van franc tireursdaden zou den hebben beticht- De tolbeambte ont kent hardnekkig, dat de burgerbevolking zich zou hebben verzet. Zoo juist nog. zegt hij, heb ik een circulaire ontvangen van den Minister van Binnenlandsche Za ken, meldende, dat non-combattanten, die op den vijand schieten, zich aan gevaar blootstellen en hun medebewoners aan weerwraak prijsgeven. De man raadt me nog eens om niet verder te gaan, want zoo gauw de Duitschers een burger zien, schieten ze Ik werdbang! Niet ver van me costuum, 'droeg een rugzak en had een veldflesch aan een riem over den schou der hangen. M'n angst was... wég. lil dit dolle manshuis kende ik me zeiven niet meer. Onder die wilden werd ik óók wild; de kruitdamp drong ook in mijn neus; de rook verstikte ook m ij n adem» De dood, welke al die mannen beloerde, benaderde ook mij. En in dien hel, in die andere wereld^ waarin ik was neergeploft, vond ik den dood niet vreeselijk meer. Je ver baast je niet over den dood, als je in den oorlog zit, zoomin als: men zich er over verbaast, dat men nat wordt, als je in den regen loopt. Ik werd „dapper", zooals al die jonge soldaten, die zich daar, als wildemannen aanstelden, dapper waren geworden. Ik zag aan den overkant een granaat inslaan in een troep soldaten en toen damp en stof waren opgetrokkenzag ik 89 mannen liggen.... op het veld van eer! En het schokte me niet- Plots zag ik me om sloten door een troep soldaten, die drei gend met hun bajonetten gebaarden en me toeriepen, dat ik mijn handen omhoog zou steken. Ik deed het en ik was niet bang De oorlog had me al „dapper" ge maakt Md. N.B. Bovenstaande schets is de eerste van een serie, welke we in wekelijksche vervolgen zullen afdrukken. luchtruim gingen. damp, zwaar het gevloek en getier der de Maas, aan welker oever ik, tegenover het Nederlandsche grensdorp Eijsden, een boeren-café vind, een „estaminet". Ik ga er binnen oin informaties te nemen, maar hoe ik ook roep, stomp en klop, nier mand komt opdagen. Toch meen ik iets Op den 7en Augustus 1914 was ik in j te hoorenIk doe een deur open, wei- Maastricht aangekomen. Daar hoorde ik j ke toegang tot den kelder blijkt te geven, vnnr rrPilrPnn rlpr l/artnn. pn nu hnnr il/- van hpnp.'lpn »n Hpin Irrtrtr Ik heb m'n tanden op elkaar geklemd mannen, die hun paarden over de brug en ben dóórgeloopen. Ik ging langs vol- ranselden, waar moeizaam en schokkend komen verlaten wegen in de richting van.de voertuigen over heen schokten. Dof sloegen hier en daar de granaten in; een knal, stof, rook en alwéér werd de aan dacht getrokken voor een andere ontplof fing. Brancardiers liepen af en aan met gewonden. Hóóg spatte het water, als daarin een granaat terecht kwam- Ik liep door enniemand hinderde me. Ik zag er trouwens niet uit als een het eerst liet gedreun der kanon»en nu hoor ik van beneden 'n klein koor I gewoon burger; ik was gekleed in sport» DE HAAN. Voor de voortteling van hoenders is een haan al even onmisbaar als belangrijk. Dat hij onmisbaar is, behoeven we niet nader uiteen te zetten; dat zijn diensten belangrijk zijn, in dien zin, dat hij op de legcapaciteiten yan de door hem ver wekte hennen een grooten invloed uit-, oefent, wordt door vele .kippenhouders niet geweten of zij slaan de waarde van zijn invloed daaromtrent niet hoog ge noeg aan. Andere functies van nut heeft een haan echter niet te verrichten- Het is b.v. dwaasheid om te beweren, dat een haan bij de hennen hoort om deze laatsten tot groote productiviteit te brengen. Het is wetenschappelijk al lang uitgemaakt, dat de genoemde bewering volstrekt onjuist is; op groote hoender parken wordt in de hokken, waar de pro- ductie-hennen loopen, dan ook geen liaan toegelaten. Als men niet uit is op het bekomen van geschikte broedeieren, dan kan men met het voederen en onderhou den van een haan geen enkel voordeel verwerven. We willen daarop nog eens niet nadruk wijzen, nu het jonge goed, dat in het voorjaar werd aangefokt, reeds aardig uit de kluiten is gewassen en velen hun best doen om te bepalen, welken haan ze zullen kiezen om dien bij de hen nen te houden. Het is volstrekt af te raden om een haan bij de hennen te houden: Ie. Wanneer men nu en dan bij groote productie de eieren voor een juistere ver» deeüng een paar weken of langer wil bewaren, dan wel ze wenscht te conser- veeren. Bevruchte eieren zijn n.1. iets vlugger aan bederf onderhevig dan niet- bevruchte eieren. 2e. Als men slechts enkele hennen heeft loopen. De hennen zullen dan te veel worden lastig gevallen door den haan; ze gaan er niet alleen onooglijk uitzien, maar al dat gejaag zal ze bovendien tot een verminderde productie voeren. Nu we het toch hebben over bevruchte eieren, welke voor de consumptie worden gebruikt, merken we terloops even op, dat hetgeen de eier-consument gewoonlijk voor hanen-tree aanzien en als een „vie- zigfreidje" met veel zorg uit het glas wordt verwijderd, waarin de te klutsen ei-inhoud is neergestort, volstrekt niets met den haan heeft uit te staan gehad. Het zijn de eiwit-strengen, middels welke de dooier in het ei-midden werd opgehou den. Die strengen zijn aan de beide ei- polen verbonden en zitten voorts aan den dooier vast. De door den haan bevruchte 'kfem-ceï zit in 'de huid van «Jen dooier. Wat werkelijk van den haan in het ei komt, is haast microscopisch klein; het is ondoenlijk en ook doelloos om het te verwijderen. Keeren we nu tot ons eigenlijke onder, werp terug. Alleen dan moet een haan bij de hennen worden gehouden, als men do eieren der hennen in het daarvoor ge. schikte seizoen als broedeieren wil gebrui- ken. Dan is het echter volstrekt geen onverschillige kwestie, welke haan men aanhoudt. Deze behoort natuurlijk het is althans eisch voor een serieus fok- fer van hetzelfde ras te zijn, maar bo vendien onverwant. Als regel zullen dus de hanen ongeschikt zijn, die tegelijk met de hennen zijn uitgebroed, omdat ver wantschap in dat geval al zeer waarschijn lijk is. Bovendien echter moeten we zeker, weten, dat de haan afstamt van zeer pro ductieve ouders, omdat legcapaciteit een erfelijke factor is, welke evenzeer langs de mannelijke als de vrouwelijke linie over gaat- Waar de meeste kippenhouders geen gelegenheid hebben om valnestcontróle toe te passen of op andere wijze te selecteer ren, doen ze goed om een haan te be trekken van een deskundig geleid hoen* derpark. Ze hebben daarbij dan nog te bedenken, dat het goed is om jonge hen nen te paren aan een overjarigen haait en oudere hennen aan een jongen haan. Van de lichte rassen kan met 10 a 12 hennen bij één haan houden; van de zwaardere rassen circa 8. Er zijn natuurlijk menschen, die met een haan geen enkel voordeel noch nut zoeken, maar er een bij houden „voor; de aardigheid". Welnu, voor een aardig* heid kan men wat over hebben; we waar* schuwen ze alleen: zet niet te weinig kip* pen bij zoo'n haan en bewaart de eieren der hennen niet te lang- In zoo'n gevat is het natuurlijk volstrekt geen bezwaar, dat er een verwante haan bij de hen* nen blijft of een haan van een ander ras:. Inderdaad voldoet het meer, als men een haan bij de kippen ziet loopen- Hanen; kunnen bovendien zeer fraai zijn. Patrijs* Leghorn-hanen zijn wel de allermooiste. Barnevelder- en Red-hanen hebben ook een prachtig veerenkleed. Wyandotte-hanen zijn statige verschijningen. DE ONTDEKKING VAN MAHONIE. In het begin van de achttiende eeuw; bracht een Engelsch zeilschip van West* Indië naar Londen een paar boomstammen, die als ballast hadden gediend- Daar de broeder van den kapitein, een geneesheer, Gibbons genaamd, juist een huis bouwde, schonk de kapitein hem de stammen, wel ke voor hem hun nut gehad hadden, op dat de dokter ze voor het bouwen zou kunnen gebruiken. De timmerlieden ech, ter, die de West-Indische stammen moes, ten bewerken, vonden het hout zóó hard, dat ze het lieten liggen- Zoo lagen da boomen geruimen tijd, zonder dat iemand naar ze omzag, en waarschgnlijk zouden ze als brandhout zijn gebrssi^, indien niet de vrouw van den geneesheer 'n kastje had willen hebben, dat zij noodig had voor het bewaren van kaarsen- Zulk een kastje liet ze dus vervaardigen van het ongebruikt liggende hout- De eigenaardige kleur en de fraaie kwastvorming van dit kastje wekten algemeene bewondering op. De geneesheer zelf bestelde onmiddellijk bij den schrijnwerker een schrijftafel uit dit West-Indische hout, en toen het meu belstuk in zijn spreekkamer stond, sprak men algemeen van dit prachtige sieraad. De hertogin van Buckingham, die de schrijftafel zag, was daarover zoo verrukt, dat zij een heele kamerinrichting uit het wonderlijk mooie hout wilde hebben. Daar toe waren de voorradige stammen even wel niet toereikend en de kapitein bracht dus van zijn volgende reis naar West- Jndië groofere voorraden mede. De nieuwe meubelen vonden algemeen aftrek. De voornamen wenschten alleen meubelen uit dit fraaie hout vervaardigd1 te hebben, en zoo was het thans zoozeer geliefde mahoniehout „ontdekt". met En De vingers, waarin ze de broche glinsterende steenen hield, beefden, mét dat beven flikkerden de lichtstraaltjes van de geslepen zijden der steenen in het lamplicht. Dat moesten échte diamanten zijn, die zóó schitterden. Ze was blij met haar vondst, blij en verlegen en angstig. Bij het naar huis gaan vanaf haar werk huis had ze het kleinood zien liggen, op de Iepenlaan, juist onder een lantaarn. En dadelijk, toen ze het opraapte, had ze al gedacht, dat het iets kostbaars moest zijn; het zag er zoo nieuw uit en- zoo glansvol. Het was een gevonden voor werp, zoo redeneerde ze bij zich zelf, en dat moest ze naar het politiebureau bren- gen. Gunst ja, ze was clat nóg van plan, maarze was zoo arm en had zoo groote zorgen. Nu liep het weer een beetje met de werkhuizen, maar ten slotte had ze nog maar net genoeg om zuinigjes te leven van haar verdiensten en hoe ze den achterstand 9 weken van den huur moest inhalen, dat wist ze «liet- Die huisbaas was zoo'n zure, zoo'n tivvingerd, zoo'n... Hij had ze al een paar keer gedreigd De kinderen waren naar bed; daar had op gewacht om haar vondst kalm te bezien en om te overleggen, wat ze doen zou- Het waren echt en beslist diaman ten. Zóó konden alleen edelsteenen schit teren. Zeker, ze zou de broche niet be houden: ze was altijd eerlijk geweest en ze zou het blijven. Misschien kreeg ze wel een belooning... Maar als de politie nu eens vergat om te zeggen, dat zij de broche gevonden hadZe zou in ieder geval f?og wachten tot morgenJe kon nooit weten. In geval van nood mor gen kwam de huisbaas immers weer dan zou ze het sieraad kunnen beleenen en later Veertien dagen waren verloopen- Vrouw Geurtjes had de broche nog in huis, maar blij was ze niet meer, alleen nog ang stig, heel angstig. Van uitstel was af stel gekomen en nu durfde ze haar vondst niet meer deponeeren, omdat ze geen verklaring wist te vinden voor het feit, dat ze nu eerst kwam- Hevig ge voelde ze het zelfverwijt in haar knagen, ze was een dievegge geworden, een gewone dievegge. De broche had ze heel diep weggeborgen, want in haar vrees dacht ze al aan huiszoeking en de schan de, als de broche gevonden zou worden- Ze was al eens van plan geweest om het sieraad weer op straat te laten val len, maar ja, dat mocht toch ook niet- Dien avond las ze in de krant, zooals ze dat tegenwoordig eiken avond deed, de rubriek van gevonden en verloren voor werpen. Alweer niets! Maar daar... wat stond daar, onder de advertenties: VERLOREN! Een broche met 4 diamantjes. Gedachtenis. Bij terugbezorging f 25.belooning. Adres: Iepen- laan 24. Dus: daar woonde de eigenares van de broche. Nu was ze zeker een dievegge, als ze haar vondst zou behouden. Goddank, dat ze tenminste wist, van wie het sieraad was. Dadelijk zou ze de broche terug brengen. Maar hoe zou ze verklaren, dat ze de broche veertien dagen onder zich had gehouden? Zou ze zeggen, dat ze ziek was geweest eh daardoor niet naar de politie had kunnen gaan? Neen, liegen óók nog, dan moest ze de broche aan het opgegeven adres liever in de bus laten glijden. En de belooning? Ze zou dat geld zoo goed kunnen ge bruiken, de huur zou er van betaald kunnen worden. Maar ze durfde niet... Het was mis gegaan. Veel te zenuwachtig blijkbaar, had ze daar staan morrelen aan de brievenbus; de klep had een krachtige veering en wilde zich niet hoog genoeg laten lich ten- Toen was het gebeurd. Ineens werd de deur geopend en daar stond-ie, als een wrekende godheid, de zwaar gebouwde heer des huizes* Toen moest ze wel een verklaring geven- Ze sprak van haar vondst en van de ver zoeking Maar omdat die heer er niet veel van begreep door al dat gehuil er tussciren door, daarom had-ie ze mee ge nomen maar binnen, in zijn kamer. En daar had ze onder veel tranen het heele verhaal opnieuw gedaan- Het ver haal van haar zorgen, haar zweven tus schen goed en kwaad, het berouw, de wroeging, de angst- Al luisterend had 'die heer. zitten sta ren op de broche in zijn half geopende hand en geen spier op zijn gezicht had verraden, wat hij dacht. Eindelijk had hij zijn portefeuille ge grepen en er een briefje van 25 uitge haald- Hier is de belooning, had hij ge zegd, niet onvriendelijk. Eerst had ze geweigerd, maar die mijn heer zei kortaf, dat ieder het zijne toe kwam. En toen hij ze naar de deur leidde, had-ie ze op den schouder geklopt en vermaand: „Denk er nu voortaan onu eerlijk duurt het langst»" tToen mijnheer weer in zijn kamer terug was, keek hij nog eens, maar nu 'glim lachend, naar de broche. „Bepaald iets uit een pakje zeeppoeder" grinnikte hij. Toen wierp hij de broche in den kolenemmer. GEVAARLIJK! „Wat zal ik toch doen; m'n haar be gint leelijk grijs te worden; zou haar. verf gevaarlijk zijn?" „En óf; ik had een kennis, zoowat van jouw leeftijd, en die ging z'u haar ook verven; en wat denk je? Drie maanden later was hij getrouwd!" TERMIJNREKENING. ),Ach, mannie, ik word met den dag dikker." Ja-ja, wie had ooit kunnen denken, dat ik ook mijn vrouw in termijnen zou ont vangen."- WAT IS HET TOPPUNT VAN PECH? Als je vrouw er uitziet als een keuken- nteidi maar, niet kan koken! DE UITGANG. Bot» «loet Ket woord „paard" op het bord schrijven, doch twijfelt of de laat» ste Jetter een d of een t moet zijn. Welnu, vraagt de onderwijzer, wat i» He uitgang van paard? - Z'u staart! zegt Bobi

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1934 | | pagina 6