Oorlogsherinneringen*1
DE KANS.
De Overweldiging van België*
Naar het brandende Leuven.
Voor Huis en Tuin.
Pluimveeteek.
eigen gebruik*
Het Lied van de Week.
Het begon me geestelijk-benauwil teplanten en sle«hts één ding» vinden ze
Fwordett. Trouwens, men stelle het zich t jammer; dat ze niet weten,, hoe ze over-
eens voor, dat men tegen
Herinneringen aan de omzwervingen van een oud
oorlogscorrespondent tusschen de strijdende partijen
iTijdens mijn optreden als oorlogscorres
pondent was mijn taak natuurlijk méér
omvattend dan deze „herinneringen"
zouden doen vermoeden- Vóór alles had
ik, ten behoeve van de lezers van mijn
blad, gegevens te verzamelen over den
stand van het krijgsbedrijf, welke repor
tage ik aanvulde met het relaas van mijn
persoonlijke belevenissen.
Die krijgsbijzonderheden hebben thans
voor de massa geen waarde meer, maar
wat in den oorlog in zekeren zin bijzaak
was, n.1. het contact des correspondenten
met de burgerbevolking, wordt in tijd van
vrede van het grootste belang- De bur
gerbevolking wenscht te weten, wat „oor
log" voor haar beteekwit.
Het is ook goed, dat ze zulks weet-
Lloyd George, de beleende Engelsche
minister-president uit de oorlogsjaren,
opende dezer -dagen in het centrum van
Londen een tentoonstelling van fotogra-
fiën uit den wereldoorlog- Hij hield daar
bij een rede, waarin hij waarschuwde
voor een herhaling van de verschrikking,
welke oorlog heet-
„Er komt thans een generatie, zei hij,
die niets van den oorlog weet- Het ge
vaar van een oorlog is een werkelijk
heid, v aartegen men moet optreden.
Daarom moeten mannen en vrouwen van
deze generatie weten, wat de oorlog ei
genlijk is en wat hij zou bettekenen-
Hun kinderen zullen de volgende maal
aan het front staan- Zij zullen gedood
worden met dezelfde bommen en verstikt
met dezelfde gassen als hun ouders-"
Lloyd George moge in de allereerste
plaats denken aan de verschrikkingen voor
de soldaten aan het front, omdat in den
jongsten wereld strijd de Engelsche bur
gerbevolking zich op hef groote eilanden
rijk betrekkelijk veilig heeft mogen voe
len, wij weten uit ervaring, hoe vree
sdij k en van gerekten duur het marty-
rium der non-combat.anten in een oorlóg
kan zijn. Ook voor de burgers van óns
land zou dit martelaarschap, zeker zijn
weggelegd, als we in een Europeeschen
strijd zouden worden betrokken-
In een volgenden oorlog zouden trou
wens geen zeeën noch krijtrotsen meer in
staat zijn om Engel scbe burgers te vrjj-
wa.en tegen vernielende bommen en ver
stikkende gassen.
Zoo gauw ik de eerste berichten ver
nam van Duitsche wandaden in Leuven,
spoedde ik me naar deze stad, onbewust
van de wilde avonturen^ welke ik aldaar
tegemoet ging.
Ik had de trappers van mijn derde
oorlogsfiets onder de voelen, toen ik
Tongeren passeerde, waar mijn eerste velo,
door de Duitschers van haar banden ont
daan, onbruikbaar was achtergebleven-
Buiten Tongeren vind ik ook de stadjes
Bt- Truien, Borgloon en Thienen vrijwel
gespaard, maar de tusschenliggende dor
pen zijn één puinhoop-
De Duitsche troepen, die, oprukkende
naar Leuven, voorbij St- Truien en Thie
nen, op heftigen tegenstand waren ge
stuit, hadden zich op de burgerij gewro
ken. Ze staken of schoten de omliggende
dorpen in brand en richtten hun gewe
ren op de doodeliik-beangste bewoners,
die er uit poogden weg te vluchten-
Slechts weinige mannelijke bewoners
dezer dorpen werden gespaard; enkele
vrouwen en kinderen kwamen mede in
het moordvuur om-
Tusschen Borgloon en Thienen vond ik
een oud vrouwtje verwezen op de puin-
hoopen van haar armoedig huisje zitten-,
Alles wat ze op aarde nog bezat, ver
telde ze me, waren deze puinhoopen-
Voor het bezit van het huisje had ze een
menschemleeftijd hard gewerkt; het lag
thans tegen den grond en daar, op het
erfje, lagen haar twee zoons begraven,
die in de laatste jaren voor haar den
kost hadden verdiend.
Z& vertelde me van haar buren, een
gezin van vaderden twee zoons- Kijk
'zei ze die liggen daar begraven, alle
drie.
Van Thienen tot Leuven kwam ik in
onafgebroken rijen de vluchtelingen tegen
maar eens voor, dat men tegen den
avond moederziel-alleen rondwaart in een
brandende stad, waar geen ander levend
.wezen te- ontdekken is! Mijn lichaam was
moe, mijn maag leeg--.en wat ik in
ademde, was een verpestende lijkenlucht,
vermengd met rook-
©p zulke momenten begint 'n. menscb
'te twijfelen aan zich zelf- Ben ik gek?
'Zou ik last hebben misschien van
jiiachtmerrie-en zal ik straks ontwaken en
moeten lachen om mijn angstige verbeel
ding?
Ik nader een paar straten, welke vol
komen ruïnes zijn; de gevels; zijn naar
elkaar toegevallen en van de straten
puinhoopen gemaakt- Van fietsen was hier
heelemaal geen sprake meer en ik moest
mijn voertuig dan ook op den schouder
nemen en over de muurbrokken heenloo-
pen, welke vaak gloeiend heet waren en
m'n schoenzolen deden schroei en-
Een stuk terrein is nog te onderschei-
zooals ik ze al zoovelen gezien had bij den als stratenhoek en daar duiden
Visé, Luik en andere plaatsen- Ze hebben
die armoedige pakjes onr'T den arm,
waarin oorlogsvluchtelingen gun nood.'g-
ste spullen bijeen plegen te garen- De
jongere menschen ondersteunden de ou
deren in hun moeilijken gang, op hun
verren tocht- Een goedmoedige Beiersche
soldaat loopt, met het geweer op zijn
rug, naast een paar heef oude en zeer
armelijke menschjes; hij draagt hun spul
letjes
plots drie soldaten op, die hun gewe
ren op me richten- Ik schrok van dit
eerste levensteelten in Leuven en, door
de ervaring reeds geleerd, steek ik snel
'gehouden kunnen worden tot een volgen
den winter. Dat overhouden is voor de
meesten zoo'n hopeloos iets, daf bijna
alle uitgebloeide Cyclamens naar den
vuilnisemmer verdwijnen- Azalea's volgen
na een jaar denzelfden weg, als dan ge
bleken is, dat de plant niet opnieuw in
den bloei is gekomen-
De planten a'jn niet duur op 't oogen-
blik en schitterende Cyclamens koopt men
zelfs voor enkele kwartjes per stuk- Goed
onderhouden, d- i. dagelijks het schotel
tje, waarin ze staan, volgegoten met lauw
water, prijken ze zes a acht weken met
een wondere- bos bloemen- Goedkoóper
kan men zijn huis zelfs in den" zomer
'niet met snijbloemen tooien- Voor 't geld
behoeft men dus de moeite van het over-
houden wiet op zich te nemen, maar het
is zoo'n dankbaar iets, als een plant op
onze goede zorgen reageert door ma een
jaar weer rijk te bloeien- We hebben er
dan meer dan dubbel pleizier van-
En het kan, als naen maar handelt,
zooals we hier aangeven-
Een Cyclamen is een der weinige plan
ten, die wij bij voorkeur niet op de
aarde gieten, maar in een schoteltje met
Op enkele kilometers van Leuven van
daan, ruik ik reeds de brandlucht- Terjournalist ben, mag ik naar ze toekomen
weerszijden van den weg, welken ik pas-€n ze mUn papieren toornen, welke ge-
seer, liggen vele 'aardverhoogingen, waar-j leidelijk tot een heele verzameling zijn
onder de soldaten begraven liggen, die gegroeid en aanbevelingen van verschei-
bij den dapperen tegenstand der Belgen .dene legerbevelhebbers inhouden,
voor Leuven zijn gevallen; twee gekruis- Jk ken dadelijk goede vrienden met- deze
te plankjes en wat equipementsstukkenSOjdaten, maar het is moeilijk om met
mijn handden omhoog- Daar stond ik: ;Water plaatsen, wat voor andere planten
armen omhoog, mijn hoofd door hetjUj{ ((jen booze is- Gieten we een Cycla-
frame van mijn fiej^s gestoken, met mijn j mien op de aarde, dqn wordt ook de bol
voeten op gloeiend ^iuin, starena op drie na^ daarop gaat schimmelen en rot-
geweeiloopen! t jen- Tijdens den bloei kan»de Cyclamen
De kerels zijn bezopen, dat is da-yeel water verdragen- We zetten de
d-clijk vast te stellen- Ik spreek ze in het plant dan voor een zonnig venster, maar
Duitsch toe en dat kalmeert^ ze wat- Als niet te warm* Na den bloei verwijderen j
we alle bloemstengels en plaatsen de plant
vertel, dat ik een Nederlandsch
doen de verhoogingen- als oorlogsgraven
herkennen.
De weg is nu geheel' verlaten; ik zie
geen sterveling, burger noch Duitsch mi
litair. De stad ligt vóór me. Zóó moet
het, veronderstel ik, op den Dag des
Oordeels zijn. Huizen, groote bouwwer
ken, heele straten - een sta d brandt-i
Een stad, waar alle leven is gedoofd-
De vlammen knetteren, een verstikkende I
rook waart over deze plaats des verderfs, j
daken, muien, huizen storten in, maar»
overigens merk ik niets van eenig
menschelijk of dierlijk leven.
Ik sta vóór de Statie-straat, een der
voornaamste buurten van Leuven, thans
5 een brandende ruïne- Hier en daar lig
gen de cadavers van neergeschoten paar
den en ze verspreiden een walgelijken
r>e«k; h-et lijk-env-et druipt over de huid
van de gezwollen lichamen.
Fietsen kan ik hier niet, want de vele
gevels zijn ingestort en hebben de straat
met puin overdekt- Soms storten muren
of daken in
passeer en dan word ik in welken van
rook en kalkstof gehuld en moet ik snel
voortmaken om niet te verstikken.
Waar de muren nog overeind staan,
lees ik hier en daar een met krijt ge
schreven bevel, dat do mannen naar de
Markt moeten komen en de vrouwen zou
den thuis blijven- Ik
de Duitschers de opgekomen mannen
naar het Station hadden, gedreven, waar
ze in beestenwagens werden samenge
pakt.
Erger nog dan dei brandlucht is de
verpestende stank van weer andere paar-
den-cadavers, welke ik moet passeeren-
Als ik daartoe kans krijg, spring ik in
zulke gevallen op de fiets 'om zoo gauw
mogelijk aan deze lucht te ontkomen-
De zon neigde reeds ten ondergang en
kleurde den gloed van de brandende stad
nog rooder, afschuwelijker, helschT- Bui
ten mij beweegt zich nog steeds niemand
in dit doodenoord-
ze te praten; ze kunnen haast niet op
hun beenen staan- Ze doen me verhalen
over franc-tireurs en bekloppen links en
rechts mijn rug vanwege de „vriend
schap", welke hen met de Hollanders
heet te verbinden- Een der kerels gaat
een hoekhuis binnen, hetwelk brandt en
hij komt terug met eenige flesschen wijn,
w.o. een flescli champagne. De flesschen
worden ontkurkt en één er van wordt
aan mij toegereikt.
Ik weiger.
De kerel kijkt verbaasd en kwaad- Hij
blijft me de flescii voorhouden en com
mandeert:
Drink!
Meteen stampt-ie mét den kolf van zijn
geweer op den grond-
Ik drink nóóit, verklaar ik nog, en ik
mag net ook dokter hoeft
het me verboden.
dan nog koeler, maar houden ze vorstvrij-
We geven weinig watar- Half Mei gra
ven we de plant* buiten in den vollen
grond in, in een mengsel van turfmolm
of bladaarde met oude koemest- Gieten
doen we dan regelmatig en om de twee
weken geven we wat vloeimest- Tegen
September potten we de plant weer op
en dan brengen we deze geleidelijk over
naar kamertemperatuur, d-w.z. de tempe
ratuur van een koele, vorstvrije kamer.
Met geleidelijkheid bedoelen we: «eerst
overdag nog buiten laten en 's nachts
binnen, maar in de nabijheid van een ge
opend venster vervolgens dag en nacht
binnen en langzaam aan de buitenlucht
ook des nachts afsluiten- Nu voldoende
water geven- Als de bloemknoppen zich
gaan vertoonen, dan de plant geleidelijk
iets warmer zetten, maar in geen geval
in de buurt van een kachel- Met Sinter
klaas ongeveer kan men- weer bloemen
hebben- Bij mooi weer is een Cyclamen
altijd dankbaar voor veel frissche lucht;
men mijde evenwel tocht-
De Azelea behandelen we juist zoo,
maar we begieten deze op de aarde- Een
kroon-sproeiïng wekelijks is zeer aan
T H.uwii-cjunJViiijjJ vvwvcilliva IS Z-C-CJ itdll' te
ifc iT' °I fme flesch I bevelen, echter niet meer, ais de bloe-
V m'n hnnrrl nnl Crtilrolnnn imn t I
men opengaan, want dan verkleuren deze
en worden leelijk- Des zomers, als de
op m'n hoofd wil stukslaan van. woede!
Hij stampt weer met zijn geweer en
je onze
op het moment waarop ik dreigt ^.an*.
1 Als je met drinkt, ben
vriend niet!
Ik voorzie groote moeilijkheden, pak de
flesch aan en zet ze aan den mond; we
drinken ge-vieren op de Duitsch-Holland.
sche broederschap
uwtn «ju- i Ottderwijl onze koonen vastschroeven van
vernam later, 'datde •""and-hitte rondom ons en een stad,
gewijd aan wetenschap en cultuur, kra
kend en brandend ondergaat, verpulverd
onder den hiel van- den overweldiger-
We hebben de flesschen nog aan den
mond, als plots uit onze onmiddellijke
nabijheid geweerschoten opklinken-
Md- (Wordt vervolgd.)
CYCLAMEN EN AZALEA
HOE
WE ZE KUNNEN
OVERHOUDEN-
De schitterendste, bloemrijkste, meest
Eigenlijk doelloos blijf ik voortgaan in gewaardeerde kamerplanten voor den
de verzengende hitte en den verstikken- winter zijn zeker de Cyclamen's en Aza
jlen rook- Waarheen? Ik weet het voor- 1"~'~
loopig zelf nog niet- Ik ben onbekend
in Leuven en ontmoet geen levend wezen,
wien ik iets vragen kan.
lea's Men ziet ze thans overal voor de
vensters, die er een fleurig aanzien door
hebben. De bezitters, meer nog de be
zitsters, zijn wat trotsch op de mooie
leelijk-
Azalea buiten is ingegraven, moet de
plant rijkelijker begoten worden dan de
Cyclamen, we sproeien dan zelfs meer
malen. daags en over de kroon heen; de
aarde, waarin de plant staat, moet steeds
vochtig blijven-
KIPPEN EN FRUIT-
(Vervolg en slot-)
Men maakt dan plantgaten, groot ge
noeg om er de wortels der jonge boomen
goed in te kunnen uitspreiden.
Deze gaten worden, reeds eenige weken-
van te voren in gereedheid gebracht, de
ondergrond wordt* er na het losmaken
weer in gedaan om te kunnen bezakken,
zocdat enkel ruimte overblijft voor het
planten van den boom- Het planten zelf
geschiedt vaak te diep- Het is >t beste
de boomen zoo te zetten, dat de hoog
ste wortels pl-m- 5 c-M* onder de op
pervlakte komen en de grond na het
planten iets oploopt- Na het bezakken
staan de boomen dan net goed-
De plantwijdte hangt af van de soort-
Bij aanplant van hoogstammem neemt
men als afstand: bij appelboomen 12—15
,M-, peretvoomerc 10 —12 M-, kersen io_
14 M. en' pruimen 5—6 M-
De plaatsing der jonge boomen ge
schiedt» „in verband", waf ak naar den
vorm van het terrein vierkant^ rechthoe
kig of gelijkzijdig kan zijn-
Betreft ffef, zooals hier, de aanplant
van vruchtboomen Bij een hóencfèrpaik,
plant dan aan den ruimen kant- Een kip
houdt wel van schaduw, maar op zijn
tijd ook van zon- Men kan er zeker van
zijn, dat een bodem, waarop nimmer zon
schijnt en die dus steeds vochtig is, voor
hoenders minder geschikt is- Ze krijgen
er licht snot.
DE SOORTENKEUZE.
Een belangrijke, maar moeilijke kwes
tie is de keuze der soorten- is de kéuze
van een hoenderras- al moeilijk,- nog veel
moeilijker is de keuze van de soorten in
de fruitteelt'- Mem moet> deze. bepalen naar-
den afzet der vruchten, m-a.w- of-er in
een streek vraag is naar en een markt
voor een bepaalde vrucht- Voorts dient
er rekening mee gehouden, dat sommige
soorten zelf steriel zijn, zoodat andere het
bevruchtende stuifmeel moeten leveren om
tot goede vruchtzetting te komen (bijn
alle kersensoorten zijn b-v- zelfsteriel).
Resultaat zal het natuurlijk alleen dan
hébben, wanneer de andere soort ongeveer
ter zelfder tijd bloeit-
BIJ FRUITTEELT VOOR
DEN HANDEL.
Beperkt U bij de aanplanting tot en
kele bekende, goede marktsoorten.
Let bij de keuze dier soorten vooral
op vruchtbaarheid en geregeld dragen, op
de grootte en het uiterlijk der vruchten,
doch minder op de aanwezigheid van
bijzondere kwaliteiten.
Zorgt, dat goede bestuiving kan plaats
vinden en bevordert dit door het hou
den van bijen- Houdt er bij uw soor
tenkeuze ook rekening mede, dat de aan
te planten soort thuis moet zijn in de
streek, waar ge woont-
Plant in 't groot geen nieuwigheden
en mog onbekende soorten.
BIJ FRUITTEELT VOOR
Plant verscheidene soorten aan, die op
ongelijke tijdstippen rijp zijn, zoodat gij
een geregelde opvolging van rijpe vruch
ten krijgt.
Let bij de keuze der soorten minder
op het uiterlijk, doch vooral op de kwa
liteit.
Hollandsche jongens,
Zoo fier en zoo sterk',
Straks weer getoond
Bij het Zwitersche werk;
Steeds onversaagd
En steeds eerlijk in strijd,
Hebt gij, wat voetbal*
In Neerland verblijd.
Elke gevang'niss
Hoe groot en hoe ruim
Zit boordevol
Met maatschappelijk schuim:
'i is ook 'n teeken
Van heerschenden nood,
Want wie er komen,
Die vinden er brood-
Weer 'n schandaal
Van millioenen, 't is grijs;
O, Marianne,
Wanneer wor je wijs;
Waar blijft uw glorie
Van waarheid en recht,
Als gij de fraude
Op 't keurslijf steeds hecht-
Handicap-race
Van het klein kikkerland.
Zet er de grootmachten
Vies aan den kant;
Weer werd de roem
Van klein Holland vermeerd
Groot is het volk,
Dat z'n dapperen eert.
HENRY-
ivarel Hazert zou over drie weken naaf
Indië vertrekken. Niettegenstaande hij dit
lang tevoren geweten had, was de tijd
voorbij gegaan, zonder dat hij zijn voor
nemen om Bep, de zuster van zijn vriend
zijn liefde te verklaren, had kunnen na
komen.
Het lastige was, dat Bep heelemaal
den Achterhoek woonde- Den heel enkelen
keer, dat hij de ouders van zijn vriend
Henk bezocht, was er steeds iets ge
weest, dat het hem onmogelijk maakte
zijn hart bloot te leggen- Dan weer wa
ren het haar ouders, die in de buurt
waren, dan een of meer harer jongere
broertjes of zusjes.
Met het oog op zijn aanstaand vertrek
naar Java was hij nu voor drie dagen
bij de ouders van Bep te logeeren ge
vraagd. Morgen het de laatste dag
ran zijn bezoek zijn en nog was hij geen
stap verder gekomen- Als Henk thuis
geweest was, zou hij dezen gevraagd
hebben hem te helpen, doch' zijn vriend
was op zakenreis in België-
Onder het eten kwam de vader van
Bep hem, zonder het te beseffen, onver
wachts te hulp: „Zeg, Karei," begon de
heer des huizes, „je kunt me een groot
plezier doen- Ik had Bep beloofd haar
morgenochtend met de auto naar Zutfen
te brengen- Zij moet naar den tandarts.
Maar nu heb ik vanmiddag een telefoon-
tje gekregen van mijn zwager, dat hij
morgenochtend hies komt om over drin
gende zaken te spreken- Jij kunt immers
chauffeeren? Als je nu Bep eens naar
Zutfen bracht? Dan kunnen jullie Wim
meenemen voor gezelschap."
Wim was een erg plagerig, veertien
jarig broertje van Bep-
„Maar natuurlijk, meneer, wat graag,"
gaf Karei onmiddellijk zijn bereidwillig
heid te kennen-
Er zou nu toch heel wat moeten ge
beuren, overlegde Karei bij zichzelf als
hij morgen zijn kans bij Bep niet waar
nam! En, wim of geen Wim, daf die
kans zou komen, daarvoor zou hij wel
zorgen 1
Den volgenden ochtend nam Karei al
vroeg zijn maatregelen.
De afstand naar Zutfen bedroeg onge
veer veertig kilometer- Er waren echter
nog geen dertig kilometer afgelegd, toen
de auto, onder het maken van- onheil
spellende geluiden, plotseling stopte-
,He!" zei Karei verbaasd, „wat krij
gen we nu?" Meteen opend' hij 't por
tier en stapte uit-
„Hm," constateerde hij een oogenblik
later, na een geheel overbodig onder
zoek van den motor, „de benzine is op!
Het spijt me geweldig, Bep, maar we
bunnen onmogelijk verder- Zouden we hier
in de buurt benzine kunnen krijgen? Ik
ben hier nooit geweest-"
„Je zeker," mengde Wim zich zelfbe
wust in het gesprek, „we zijn vlak bij X
Ik ken den weg op mijn duimpje- Het is
hoogstens twee kilo,beter en vlak voor
aan in het dorp is een garage- Vader
stopt er heel dikwijls- Weet je wat? Ik
zal er wel even heenloopen om 'n paar
liter benzine te halen, dat is voorloopig
wel voldoende! Vooruit Bep, geef maar
even geld-"
Doch daar wilde Karei niet van hoo-
ren. „Hier heb je een gulden, Wim," zei
hij vlug, „als je wilt breng dan voor
loopig 5 liter mee-"
Even later was W«m uit het gezicht
verdwenen.
„Bep," begon. Karei, het spijt me,
maar
„O," zei Bep, die een eind achter den.
wagen stond; „het geeft niets hoor-"-
Karei keek Bep aan en meende, dat ze
een kleur gekregen had- Zou ze uit haar
humeur zijn?
„Zegeh Bep," zei Karei en bleef
steken.
„Ja, Karei?" vroeg Bep-
Karei kuchte eens- Op het beslissende
oogenblik wilden de woorden, die hij zoo
zorgvuldig overwogen had, niet komen.
Eindelijk vatte hij moed-
„Zullen we in den wagen gaan zitten
wachten?" vroeg hij-
Bep vond het goed-
Nadat Karei haar behulpzaam was g
weest bij het instappen, vergat hij haar
hand los te laten- „Bep," begon Karei
zenuwachtig, „ik moet je wat zeggen-
Heb je niet gemerkt, dat ik van je houd?
En zou je ook van mij kunnen houden?"
Met ingehouden adem wachtte hij op
antwoord.
Bep zei echter niets* Toen keek Karei
haar aan en dat was voor hem genoeg.
„Bep, liefste," stamelde hij. „Jij
ik-..." toen kuste hij haar.
Een uur later verscheen, in de verte,
Wim met de benzine.
Bep," zei Karél verlegen, „ik moet je
een bekentenis doen."
„Wat? Nog een?" lachte Bep-
„Ja, maar nu een andere," vervolgde
Karei, die plotseling alle schuchterheid
overwon. „Ik... enfin, vanmorgen, voor
jullie er waren, heb ik de benzinetank
half laten leegloopen- Ik wilde een kans
scheppen om je alleen te kunnen spre
ken. Vindt je het erg?"
„Malle jongen," lachte Bep opeens,
„natuurlijk vind ik het niet erg, dat moet
je toch begrijpen? Maar... eh, nu moet
ik je ook een bekentenis doen- Toen de
auto weigerde, dacht ik, dat het iets aan
de bougies was- Ik dacht, dat je het wel
gauw in orde gemaakt zoudt hebben en
dat vond ik erg-., nu ja... enfin, ik
wilde je zoo dol graag een kans geven,
want ik had al lang gemerkt-.."
Blozend hield Bep op-
„Nu, en toen, liefste?" vroeg Karei
nieuwsgierig.
„Toeno Karei, kijk eens naar den
linker achteitand?"
Samen gingen ze kijken- De linker ach
terband was plat! Bep had het ventiel
losgedraaid en uit elkaar gehaald! Er
was geen aasje lucht meer in.
,Bep!" juichte Karei en wilde haar juist
op tastbare wijze van zijn bewondering
doen blijken, toen vlak naast hem d«
stem van Wim klonk:
„Zeg lui, ben ik niet gauw terug?"
„En of," prees Bep zenuwachtig-
„Veel te gauw,"- bromde Karei bin
nensmonds.