Oorlogsherinneringen*1 DE KANS. De Overweldiging van België* Naar het brandende Leuven. Voor Huis en Tuin. Pluimveeteek. eigen gebruik* Het Lied van de Week. Het begon me geestelijk-benauwil teplanten en sle«hts één ding» vinden ze Fwordett. Trouwens, men stelle het zich t jammer; dat ze niet weten,, hoe ze over- eens voor, dat men tegen Herinneringen aan de omzwervingen van een oud oorlogscorrespondent tusschen de strijdende partijen iTijdens mijn optreden als oorlogscorres pondent was mijn taak natuurlijk méér omvattend dan deze „herinneringen" zouden doen vermoeden- Vóór alles had ik, ten behoeve van de lezers van mijn blad, gegevens te verzamelen over den stand van het krijgsbedrijf, welke repor tage ik aanvulde met het relaas van mijn persoonlijke belevenissen. Die krijgsbijzonderheden hebben thans voor de massa geen waarde meer, maar wat in den oorlog in zekeren zin bijzaak was, n.1. het contact des correspondenten met de burgerbevolking, wordt in tijd van vrede van het grootste belang- De bur gerbevolking wenscht te weten, wat „oor log" voor haar beteekwit. Het is ook goed, dat ze zulks weet- Lloyd George, de beleende Engelsche minister-president uit de oorlogsjaren, opende dezer -dagen in het centrum van Londen een tentoonstelling van fotogra- fiën uit den wereldoorlog- Hij hield daar bij een rede, waarin hij waarschuwde voor een herhaling van de verschrikking, welke oorlog heet- „Er komt thans een generatie, zei hij, die niets van den oorlog weet- Het ge vaar van een oorlog is een werkelijk heid, v aartegen men moet optreden. Daarom moeten mannen en vrouwen van deze generatie weten, wat de oorlog ei genlijk is en wat hij zou bettekenen- Hun kinderen zullen de volgende maal aan het front staan- Zij zullen gedood worden met dezelfde bommen en verstikt met dezelfde gassen als hun ouders-" Lloyd George moge in de allereerste plaats denken aan de verschrikkingen voor de soldaten aan het front, omdat in den jongsten wereld strijd de Engelsche bur gerbevolking zich op hef groote eilanden rijk betrekkelijk veilig heeft mogen voe len, wij weten uit ervaring, hoe vree sdij k en van gerekten duur het marty- rium der non-combat.anten in een oorlóg kan zijn. Ook voor de burgers van óns land zou dit martelaarschap, zeker zijn weggelegd, als we in een Europeeschen strijd zouden worden betrokken- In een volgenden oorlog zouden trou wens geen zeeën noch krijtrotsen meer in staat zijn om Engel scbe burgers te vrjj- wa.en tegen vernielende bommen en ver stikkende gassen. Zoo gauw ik de eerste berichten ver nam van Duitsche wandaden in Leuven, spoedde ik me naar deze stad, onbewust van de wilde avonturen^ welke ik aldaar tegemoet ging. Ik had de trappers van mijn derde oorlogsfiets onder de voelen, toen ik Tongeren passeerde, waar mijn eerste velo, door de Duitschers van haar banden ont daan, onbruikbaar was achtergebleven- Buiten Tongeren vind ik ook de stadjes Bt- Truien, Borgloon en Thienen vrijwel gespaard, maar de tusschenliggende dor pen zijn één puinhoop- De Duitsche troepen, die, oprukkende naar Leuven, voorbij St- Truien en Thie nen, op heftigen tegenstand waren ge stuit, hadden zich op de burgerij gewro ken. Ze staken of schoten de omliggende dorpen in brand en richtten hun gewe ren op de doodeliik-beangste bewoners, die er uit poogden weg te vluchten- Slechts weinige mannelijke bewoners dezer dorpen werden gespaard; enkele vrouwen en kinderen kwamen mede in het moordvuur om- Tusschen Borgloon en Thienen vond ik een oud vrouwtje verwezen op de puin- hoopen van haar armoedig huisje zitten-, Alles wat ze op aarde nog bezat, ver telde ze me, waren deze puinhoopen- Voor het bezit van het huisje had ze een menschemleeftijd hard gewerkt; het lag thans tegen den grond en daar, op het erfje, lagen haar twee zoons begraven, die in de laatste jaren voor haar den kost hadden verdiend. Z& vertelde me van haar buren, een gezin van vaderden twee zoons- Kijk 'zei ze die liggen daar begraven, alle drie. Van Thienen tot Leuven kwam ik in onafgebroken rijen de vluchtelingen tegen maar eens voor, dat men tegen den avond moederziel-alleen rondwaart in een brandende stad, waar geen ander levend .wezen te- ontdekken is! Mijn lichaam was moe, mijn maag leeg--.en wat ik in ademde, was een verpestende lijkenlucht, vermengd met rook- ©p zulke momenten begint 'n. menscb 'te twijfelen aan zich zelf- Ben ik gek? 'Zou ik last hebben misschien van jiiachtmerrie-en zal ik straks ontwaken en moeten lachen om mijn angstige verbeel ding? Ik nader een paar straten, welke vol komen ruïnes zijn; de gevels; zijn naar elkaar toegevallen en van de straten puinhoopen gemaakt- Van fietsen was hier heelemaal geen sprake meer en ik moest mijn voertuig dan ook op den schouder nemen en over de muurbrokken heenloo- pen, welke vaak gloeiend heet waren en m'n schoenzolen deden schroei en- Een stuk terrein is nog te onderschei- zooals ik ze al zoovelen gezien had bij den als stratenhoek en daar duiden Visé, Luik en andere plaatsen- Ze hebben die armoedige pakjes onr'T den arm, waarin oorlogsvluchtelingen gun nood.'g- ste spullen bijeen plegen te garen- De jongere menschen ondersteunden de ou deren in hun moeilijken gang, op hun verren tocht- Een goedmoedige Beiersche soldaat loopt, met het geweer op zijn rug, naast een paar heef oude en zeer armelijke menschjes; hij draagt hun spul letjes plots drie soldaten op, die hun gewe ren op me richten- Ik schrok van dit eerste levensteelten in Leuven en, door de ervaring reeds geleerd, steek ik snel 'gehouden kunnen worden tot een volgen den winter. Dat overhouden is voor de meesten zoo'n hopeloos iets, daf bijna alle uitgebloeide Cyclamens naar den vuilnisemmer verdwijnen- Azalea's volgen na een jaar denzelfden weg, als dan ge bleken is, dat de plant niet opnieuw in den bloei is gekomen- De planten a'jn niet duur op 't oogen- blik en schitterende Cyclamens koopt men zelfs voor enkele kwartjes per stuk- Goed onderhouden, d- i. dagelijks het schotel tje, waarin ze staan, volgegoten met lauw water, prijken ze zes a acht weken met een wondere- bos bloemen- Goedkoóper kan men zijn huis zelfs in den" zomer 'niet met snijbloemen tooien- Voor 't geld behoeft men dus de moeite van het over- houden wiet op zich te nemen, maar het is zoo'n dankbaar iets, als een plant op onze goede zorgen reageert door ma een jaar weer rijk te bloeien- We hebben er dan meer dan dubbel pleizier van- En het kan, als naen maar handelt, zooals we hier aangeven- Een Cyclamen is een der weinige plan ten, die wij bij voorkeur niet op de aarde gieten, maar in een schoteltje met Op enkele kilometers van Leuven van daan, ruik ik reeds de brandlucht- Terjournalist ben, mag ik naar ze toekomen weerszijden van den weg, welken ik pas-€n ze mUn papieren toornen, welke ge- seer, liggen vele 'aardverhoogingen, waar-j leidelijk tot een heele verzameling zijn onder de soldaten begraven liggen, die gegroeid en aanbevelingen van verschei- bij den dapperen tegenstand der Belgen .dene legerbevelhebbers inhouden, voor Leuven zijn gevallen; twee gekruis- Jk ken dadelijk goede vrienden met- deze te plankjes en wat equipementsstukkenSOjdaten, maar het is moeilijk om met mijn handden omhoog- Daar stond ik: ;Water plaatsen, wat voor andere planten armen omhoog, mijn hoofd door hetjUj{ ((jen booze is- Gieten we een Cycla- frame van mijn fiej^s gestoken, met mijn j mien op de aarde, dqn wordt ook de bol voeten op gloeiend ^iuin, starena op drie na^ daarop gaat schimmelen en rot- geweeiloopen! t jen- Tijdens den bloei kan»de Cyclamen De kerels zijn bezopen, dat is da-yeel water verdragen- We zetten de d-clijk vast te stellen- Ik spreek ze in het plant dan voor een zonnig venster, maar Duitsch toe en dat kalmeert^ ze wat- Als niet te warm* Na den bloei verwijderen j we alle bloemstengels en plaatsen de plant vertel, dat ik een Nederlandsch doen de verhoogingen- als oorlogsgraven herkennen. De weg is nu geheel' verlaten; ik zie geen sterveling, burger noch Duitsch mi litair. De stad ligt vóór me. Zóó moet het, veronderstel ik, op den Dag des Oordeels zijn. Huizen, groote bouwwer ken, heele straten - een sta d brandt-i Een stad, waar alle leven is gedoofd- De vlammen knetteren, een verstikkende I rook waart over deze plaats des verderfs, j daken, muien, huizen storten in, maar» overigens merk ik niets van eenig menschelijk of dierlijk leven. Ik sta vóór de Statie-straat, een der voornaamste buurten van Leuven, thans 5 een brandende ruïne- Hier en daar lig gen de cadavers van neergeschoten paar den en ze verspreiden een walgelijken r>e«k; h-et lijk-env-et druipt over de huid van de gezwollen lichamen. Fietsen kan ik hier niet, want de vele gevels zijn ingestort en hebben de straat met puin overdekt- Soms storten muren of daken in passeer en dan word ik in welken van rook en kalkstof gehuld en moet ik snel voortmaken om niet te verstikken. Waar de muren nog overeind staan, lees ik hier en daar een met krijt ge schreven bevel, dat do mannen naar de Markt moeten komen en de vrouwen zou den thuis blijven- Ik de Duitschers de opgekomen mannen naar het Station hadden, gedreven, waar ze in beestenwagens werden samenge pakt. Erger nog dan dei brandlucht is de verpestende stank van weer andere paar- den-cadavers, welke ik moet passeeren- Als ik daartoe kans krijg, spring ik in zulke gevallen op de fiets 'om zoo gauw mogelijk aan deze lucht te ontkomen- De zon neigde reeds ten ondergang en kleurde den gloed van de brandende stad nog rooder, afschuwelijker, helschT- Bui ten mij beweegt zich nog steeds niemand in dit doodenoord- ze te praten; ze kunnen haast niet op hun beenen staan- Ze doen me verhalen over franc-tireurs en bekloppen links en rechts mijn rug vanwege de „vriend schap", welke hen met de Hollanders heet te verbinden- Een der kerels gaat een hoekhuis binnen, hetwelk brandt en hij komt terug met eenige flesschen wijn, w.o. een flescli champagne. De flesschen worden ontkurkt en één er van wordt aan mij toegereikt. Ik weiger. De kerel kijkt verbaasd en kwaad- Hij blijft me de flescii voorhouden en com mandeert: Drink! Meteen stampt-ie mét den kolf van zijn geweer op den grond- Ik drink nóóit, verklaar ik nog, en ik mag net ook dokter hoeft het me verboden. dan nog koeler, maar houden ze vorstvrij- We geven weinig watar- Half Mei gra ven we de plant* buiten in den vollen grond in, in een mengsel van turfmolm of bladaarde met oude koemest- Gieten doen we dan regelmatig en om de twee weken geven we wat vloeimest- Tegen September potten we de plant weer op en dan brengen we deze geleidelijk over naar kamertemperatuur, d-w.z. de tempe ratuur van een koele, vorstvrije kamer. Met geleidelijkheid bedoelen we: «eerst overdag nog buiten laten en 's nachts binnen, maar in de nabijheid van een ge opend venster vervolgens dag en nacht binnen en langzaam aan de buitenlucht ook des nachts afsluiten- Nu voldoende water geven- Als de bloemknoppen zich gaan vertoonen, dan de plant geleidelijk iets warmer zetten, maar in geen geval in de buurt van een kachel- Met Sinter klaas ongeveer kan men- weer bloemen hebben- Bij mooi weer is een Cyclamen altijd dankbaar voor veel frissche lucht; men mijde evenwel tocht- De Azelea behandelen we juist zoo, maar we begieten deze op de aarde- Een kroon-sproeiïng wekelijks is zeer aan T H.uwii-cjunJViiijjJ vvwvcilliva IS Z-C-CJ itdll' te ifc iT' °I fme flesch I bevelen, echter niet meer, ais de bloe- V m'n hnnrrl nnl Crtilrolnnn imn t I men opengaan, want dan verkleuren deze en worden leelijk- Des zomers, als de op m'n hoofd wil stukslaan van. woede! Hij stampt weer met zijn geweer en je onze op het moment waarop ik dreigt ^.an*. 1 Als je met drinkt, ben vriend niet! Ik voorzie groote moeilijkheden, pak de flesch aan en zet ze aan den mond; we drinken ge-vieren op de Duitsch-Holland. sche broederschap uwtn «ju- i Ottderwijl onze koonen vastschroeven van vernam later, 'datde •""and-hitte rondom ons en een stad, gewijd aan wetenschap en cultuur, kra kend en brandend ondergaat, verpulverd onder den hiel van- den overweldiger- We hebben de flesschen nog aan den mond, als plots uit onze onmiddellijke nabijheid geweerschoten opklinken- Md- (Wordt vervolgd.) CYCLAMEN EN AZALEA HOE WE ZE KUNNEN OVERHOUDEN- De schitterendste, bloemrijkste, meest Eigenlijk doelloos blijf ik voortgaan in gewaardeerde kamerplanten voor den de verzengende hitte en den verstikken- winter zijn zeker de Cyclamen's en Aza jlen rook- Waarheen? Ik weet het voor- 1"~'~ loopig zelf nog niet- Ik ben onbekend in Leuven en ontmoet geen levend wezen, wien ik iets vragen kan. lea's Men ziet ze thans overal voor de vensters, die er een fleurig aanzien door hebben. De bezitters, meer nog de be zitsters, zijn wat trotsch op de mooie leelijk- Azalea buiten is ingegraven, moet de plant rijkelijker begoten worden dan de Cyclamen, we sproeien dan zelfs meer malen. daags en over de kroon heen; de aarde, waarin de plant staat, moet steeds vochtig blijven- KIPPEN EN FRUIT- (Vervolg en slot-) Men maakt dan plantgaten, groot ge noeg om er de wortels der jonge boomen goed in te kunnen uitspreiden. Deze gaten worden, reeds eenige weken- van te voren in gereedheid gebracht, de ondergrond wordt* er na het losmaken weer in gedaan om te kunnen bezakken, zocdat enkel ruimte overblijft voor het planten van den boom- Het planten zelf geschiedt vaak te diep- Het is >t beste de boomen zoo te zetten, dat de hoog ste wortels pl-m- 5 c-M* onder de op pervlakte komen en de grond na het planten iets oploopt- Na het bezakken staan de boomen dan net goed- De plantwijdte hangt af van de soort- Bij aanplant van hoogstammem neemt men als afstand: bij appelboomen 12—15 ,M-, peretvoomerc 10 —12 M-, kersen io_ 14 M. en' pruimen 5—6 M- De plaatsing der jonge boomen ge schiedt» „in verband", waf ak naar den vorm van het terrein vierkant^ rechthoe kig of gelijkzijdig kan zijn- Betreft ffef, zooals hier, de aanplant van vruchtboomen Bij een hóencfèrpaik, plant dan aan den ruimen kant- Een kip houdt wel van schaduw, maar op zijn tijd ook van zon- Men kan er zeker van zijn, dat een bodem, waarop nimmer zon schijnt en die dus steeds vochtig is, voor hoenders minder geschikt is- Ze krijgen er licht snot. DE SOORTENKEUZE. Een belangrijke, maar moeilijke kwes tie is de keuze der soorten- is de kéuze van een hoenderras- al moeilijk,- nog veel moeilijker is de keuze van de soorten in de fruitteelt'- Mem moet> deze. bepalen naar- den afzet der vruchten, m-a.w- of-er in een streek vraag is naar en een markt voor een bepaalde vrucht- Voorts dient er rekening mee gehouden, dat sommige soorten zelf steriel zijn, zoodat andere het bevruchtende stuifmeel moeten leveren om tot goede vruchtzetting te komen (bijn alle kersensoorten zijn b-v- zelfsteriel). Resultaat zal het natuurlijk alleen dan hébben, wanneer de andere soort ongeveer ter zelfder tijd bloeit- BIJ FRUITTEELT VOOR DEN HANDEL. Beperkt U bij de aanplanting tot en kele bekende, goede marktsoorten. Let bij de keuze dier soorten vooral op vruchtbaarheid en geregeld dragen, op de grootte en het uiterlijk der vruchten, doch minder op de aanwezigheid van bijzondere kwaliteiten. Zorgt, dat goede bestuiving kan plaats vinden en bevordert dit door het hou den van bijen- Houdt er bij uw soor tenkeuze ook rekening mede, dat de aan te planten soort thuis moet zijn in de streek, waar ge woont- Plant in 't groot geen nieuwigheden en mog onbekende soorten. BIJ FRUITTEELT VOOR Plant verscheidene soorten aan, die op ongelijke tijdstippen rijp zijn, zoodat gij een geregelde opvolging van rijpe vruch ten krijgt. Let bij de keuze der soorten minder op het uiterlijk, doch vooral op de kwa liteit. Hollandsche jongens, Zoo fier en zoo sterk', Straks weer getoond Bij het Zwitersche werk; Steeds onversaagd En steeds eerlijk in strijd, Hebt gij, wat voetbal* In Neerland verblijd. Elke gevang'niss Hoe groot en hoe ruim Zit boordevol Met maatschappelijk schuim: 'i is ook 'n teeken Van heerschenden nood, Want wie er komen, Die vinden er brood- Weer 'n schandaal Van millioenen, 't is grijs; O, Marianne, Wanneer wor je wijs; Waar blijft uw glorie Van waarheid en recht, Als gij de fraude Op 't keurslijf steeds hecht- Handicap-race Van het klein kikkerland. Zet er de grootmachten Vies aan den kant; Weer werd de roem Van klein Holland vermeerd Groot is het volk, Dat z'n dapperen eert. HENRY- ivarel Hazert zou over drie weken naaf Indië vertrekken. Niettegenstaande hij dit lang tevoren geweten had, was de tijd voorbij gegaan, zonder dat hij zijn voor nemen om Bep, de zuster van zijn vriend zijn liefde te verklaren, had kunnen na komen. Het lastige was, dat Bep heelemaal den Achterhoek woonde- Den heel enkelen keer, dat hij de ouders van zijn vriend Henk bezocht, was er steeds iets ge weest, dat het hem onmogelijk maakte zijn hart bloot te leggen- Dan weer wa ren het haar ouders, die in de buurt waren, dan een of meer harer jongere broertjes of zusjes. Met het oog op zijn aanstaand vertrek naar Java was hij nu voor drie dagen bij de ouders van Bep te logeeren ge vraagd. Morgen het de laatste dag ran zijn bezoek zijn en nog was hij geen stap verder gekomen- Als Henk thuis geweest was, zou hij dezen gevraagd hebben hem te helpen, doch' zijn vriend was op zakenreis in België- Onder het eten kwam de vader van Bep hem, zonder het te beseffen, onver wachts te hulp: „Zeg, Karei," begon de heer des huizes, „je kunt me een groot plezier doen- Ik had Bep beloofd haar morgenochtend met de auto naar Zutfen te brengen- Zij moet naar den tandarts. Maar nu heb ik vanmiddag een telefoon- tje gekregen van mijn zwager, dat hij morgenochtend hies komt om over drin gende zaken te spreken- Jij kunt immers chauffeeren? Als je nu Bep eens naar Zutfen bracht? Dan kunnen jullie Wim meenemen voor gezelschap." Wim was een erg plagerig, veertien jarig broertje van Bep- „Maar natuurlijk, meneer, wat graag," gaf Karei onmiddellijk zijn bereidwillig heid te kennen- Er zou nu toch heel wat moeten ge beuren, overlegde Karei bij zichzelf als hij morgen zijn kans bij Bep niet waar nam! En, wim of geen Wim, daf die kans zou komen, daarvoor zou hij wel zorgen 1 Den volgenden ochtend nam Karei al vroeg zijn maatregelen. De afstand naar Zutfen bedroeg onge veer veertig kilometer- Er waren echter nog geen dertig kilometer afgelegd, toen de auto, onder het maken van- onheil spellende geluiden, plotseling stopte- ,He!" zei Karei verbaasd, „wat krij gen we nu?" Meteen opend' hij 't por tier en stapte uit- „Hm," constateerde hij een oogenblik later, na een geheel overbodig onder zoek van den motor, „de benzine is op! Het spijt me geweldig, Bep, maar we bunnen onmogelijk verder- Zouden we hier in de buurt benzine kunnen krijgen? Ik ben hier nooit geweest-" „Je zeker," mengde Wim zich zelfbe wust in het gesprek, „we zijn vlak bij X Ik ken den weg op mijn duimpje- Het is hoogstens twee kilo,beter en vlak voor aan in het dorp is een garage- Vader stopt er heel dikwijls- Weet je wat? Ik zal er wel even heenloopen om 'n paar liter benzine te halen, dat is voorloopig wel voldoende! Vooruit Bep, geef maar even geld-" Doch daar wilde Karei niet van hoo- ren. „Hier heb je een gulden, Wim," zei hij vlug, „als je wilt breng dan voor loopig 5 liter mee-" Even later was W«m uit het gezicht verdwenen. „Bep," begon. Karei, het spijt me, maar „O," zei Bep, die een eind achter den. wagen stond; „het geeft niets hoor-"- Karei keek Bep aan en meende, dat ze een kleur gekregen had- Zou ze uit haar humeur zijn? „Zegeh Bep," zei Karei en bleef steken. „Ja, Karei?" vroeg Bep- Karei kuchte eens- Op het beslissende oogenblik wilden de woorden, die hij zoo zorgvuldig overwogen had, niet komen. Eindelijk vatte hij moed- „Zullen we in den wagen gaan zitten wachten?" vroeg hij- Bep vond het goed- Nadat Karei haar behulpzaam was g weest bij het instappen, vergat hij haar hand los te laten- „Bep," begon Karei zenuwachtig, „ik moet je wat zeggen- Heb je niet gemerkt, dat ik van je houd? En zou je ook van mij kunnen houden?" Met ingehouden adem wachtte hij op antwoord. Bep zei echter niets* Toen keek Karei haar aan en dat was voor hem genoeg. „Bep, liefste," stamelde hij. „Jij ik-..." toen kuste hij haar. Een uur later verscheen, in de verte, Wim met de benzine. Bep," zei Karél verlegen, „ik moet je een bekentenis doen." „Wat? Nog een?" lachte Bep- „Ja, maar nu een andere," vervolgde Karei, die plotseling alle schuchterheid overwon. „Ik... enfin, vanmorgen, voor jullie er waren, heb ik de benzinetank half laten leegloopen- Ik wilde een kans scheppen om je alleen te kunnen spre ken. Vindt je het erg?" „Malle jongen," lachte Bep opeens, „natuurlijk vind ik het niet erg, dat moet je toch begrijpen? Maar... eh, nu moet ik je ook een bekentenis doen- Toen de auto weigerde, dacht ik, dat het iets aan de bougies was- Ik dacht, dat je het wel gauw in orde gemaakt zoudt hebben en dat vond ik erg-., nu ja... enfin, ik wilde je zoo dol graag een kans geven, want ik had al lang gemerkt-.." Blozend hield Bep op- „Nu, en toen, liefste?" vroeg Karei nieuwsgierig. „Toeno Karei, kijk eens naar den linker achteitand?" Samen gingen ze kijken- De linker ach terband was plat! Bep had het ventiel losgedraaid en uit elkaar gehaald! Er was geen aasje lucht meer in. ,Bep!" juichte Karei en wilde haar juist op tastbare wijze van zijn bewondering doen blijken, toen vlak naast hem d« stem van Wim klonk: „Zeg lui, ben ik niet gauw terug?" „En of," prees Bep zenuwachtig- „Veel te gauw,"- bromde Karei bin nensmonds.

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1934 | | pagina 2