I
lil
MEJUFFROUW TIB
JUBILEERT
„Jacqueline"
V
EEN DOOLHOF IN EEN
INDIANHNHOOFD
WINTERNACHT
Op den derden dag van zijn bezotk aan
de nieuwe school, des morgens vroeg,
kwam een troepje jongens aanloopen, dat
druk scheen te praten over een belang
rijk onderwerp.
„Zij hebben het zeker over den voetbal
wedstrijd van vanmiddag", dacht Jacques
en er kwam een verdrietig gevoel in hem
op, dat hij zoo van alles was uitgesloten.
Het troepje jongens liep hem voorbij en
bleef een paar meter verder staan. Hoewel
".Sr
O'S"»
T
T
zij niet luid spraken, kon Jacques hen toch
heel goed verstaan.
„Het is een lamme boel", zei een lange
jongen met rood haar.
„Maar hoe kwam het nou eigenlijk pre
cies?"
„Nou, wij zouden gistermiddag na school
nog wat gaan spelen", zei een der jongens.
„Wim Verschuur, Jaap Booy, Piet Mencke,
Chris Mooy en ik.
Chris Mooy stelde voor, dat wij over het
schoolhek zouden klimmen en op de speel
plaats een beetje zouden gaan voetballen.
Nou, je weet, over het hek klimmen mag
niet en voetballen op het schoolplein is
heelemaal verboden. Wij vonden het dus
een lollig idee en voetbalden. Het was reu
ze leuk, maar Wim gaf het balletje ineens
een „pil", dat het ding door de lucht suis
de. Je weet hoe ontzettend hard die Wim
kan trappen"....
„Nou en niet zoo zuinig!" verklaarde een
derde jongen opgewonden en lachend.
"En daar vliegt me die tennisbal
zóó door een van de ruiten van onze klas!"
„Ai!" zei de jongen met rood haar en
Irok een schreef gezicht.
„Ja, en nou is het 't lamste, dat Wim na
tuurlijk school moet blijven en niet mee
kan spelen. Wij worden ingemaakt, zoo.
„En als wij die ruit nu gezamenlijk be
taalden?" vroeg de roodharige jongen.
Een verhaal met een
01 verwacht slot
„Geeft niks", zei Kees nijdig, wij zijn
immers toch over het hek geklommen en
wij hebben hier toch op de speelplaats ge
voetbald!"
„Ai!" zei de roodharige jongen weer; het
scheen zijn stopwoordje te zijn.
„Nou ja, als je niets anders weet, hoepel
dan op", zei Kees nukkig en vond 't lam,
dat niemand een oplossing wist. De roode
jongen kreeg een kleur en lachte maar wat.
„Ik weet wat", zei hij toen opeens, „als
mijnheer Dekkers straks vraagt, hoe dat
gat in die ruit gekomen is, dan zegt nie
mand één woord. Wim móet vanmiddag
voor ons spelen, anders verliezen wij het
vast!"
„Nog niet zoo'n stom idee", zei Kees,
„kom mee, dat moeten we dadelijk met de
anderen afspreken!"
Jacques had met belangstelling staan
luisteren. Hij leefde geheel met de situatie
van de voetballers mee. Wim Verschuur
moest meedoen; die was hét lid van het
elftal!
Nauwelijks zaten de leerlingen op hun
plaatsen of daar had je 't al.
„Wie heeft die ruit gebroken?" vroeg hij
streng en wees naar het vernielde venster.
Maar buiten zijn verwachting, ging er geen
vinger in de hoogte. Dit maakte mijnheer
Dekkers heel boos.
„Als de dader zich niet onmiddellijk aan
meldt, dan zal ik vanmiddag de geheele
klas moeten laten' nablijven. Ik - geef dus
nog één kans!" dreigde hij boos en zijn
anders zoo vriendelijke oogen fonkelden
nu -streng achter de groote brilleglazen.
Nu was goede raad duur. Op die wijze zou
niet alleen Wim. Verschuur niet mee kun
nen doen aan den wedstrijd, maar boven
dien nog drie andere spelers,, die in de
zelfde klasse zaten en eveneens slecht ge
mist konden worden.
Twintig jongenshoofden zochten naar
een oplossing, twinting jongensharten klop
ten angstig sneller en ieder wachtte af op
de dingen, die komen zouden
Wat nu? Neen, niemand wist raad. Toen
rees, op de achterste bank, een vinger om
hoog, en werkelijk, er was een vroolijke
klank in, toen Jacques, bijgenaamd „Jacque-
line", plotseling door de klas galmde: „Het
was mijn tennisbal mijnheer!"
Natuurlijk volgde een verschrikkelijke
schrobeering van mijnheer Dekkers en dui
zend strafregels ende ruit betalen.
Toen begon de les en was de zaak afge
handeld. Dat wil zeggen voor mijnheer
Dekkers, maar niet voor de jongens, die
zooiets niet hadden verwacht van „Jacque-
line".
Het prettig slot van dit verhaal is, dat
de club met 2 0 als overwinnaar uit den
strijd kwam. Maar vóór dien tijd had er
nog iets anders plaats. Wim Verschuur gaf
den nieuwen kameraad Jacques Kolff een
stevige hand en noemde hem „een reuzen-
kerel".
„Het spijt me verschrikkelijk", zei hij
Tegenslag
De trein was stampvol; in één coupé zat
een dame met twee kinderen, die zich ge
weldig amuseerden en een helsch kabaal
maakten
Eindelijk kon een van de andere passa
giers het niet langer meer uithouden en
zei tot de moeder der kinderen: „Juffrouw,
als u die kinderen niet bij u houdt, zal ik
beklag indienen bij den conducteur!"
De moeder zuchtte diep en zei toen:
„Ach mijnheer, de last die u heeft, is nog
niets vergeleken bij die van mij! Mijn doch
tertje heeft net de kaartjes ingeslikt, mijn
zoontje heeft in de coupé hiernaast een ruit
gebroken, ik heb mijn beurs thuis laten
liggen en wij zitten in den verkeerden
trein!"
De ondeugende hond
Harry had een groote hond, de grootste
van alle honden, die in het bezit waren
van zijn schoolvrienden. Maar Harry's
hond was niet alleen de grootste, ook in
ondeugendheid overtroefde hij de andere
dieren.
Op een middag ging Harry een bood-
«i-hap doen; hij moest voor moeder naar
der. slager, en natuurlijk moest Caesar, zijn
hond, mee. Caesar was dol op kluiven en
eis Harry naar den slager ging, dan gaf
de slager den hond altijd wat, waarop hij
onderweg kon loopen kauwen. Zoo mocht
Caesar dan ook nu weer mee, maar Harry
deed hem in den winkel vlug de ketting
om. Caesar was zoo vlug en zoo brutaal,
wie weet, dat hij van de toonbank stal, als
daar iets lekkers op stond.
O, wat trok die nare hond, Harry kon
hem bijna niet meer houden.... en floep
de riem vloog los en Caesar ontglipte. Hij
snuffelde achter de toonbank, keek in de
kisten, welke er onder stonden en kwam
even later terug met een groote kluif, een
enorme varkenspoot! O, wat had Harry
spijt, dat de hond was meegegaan en juist
omdat de deur van den winkel openging en
er nog een klant binnentrad, kon de hond
de vlucht nemen en rende naar buiten....
„Wacht maar", zei de slager tot zichzelf.
„Die kluif moet worden betaald en niet
zoo zuinig! Jan, spring op de fiets en rijd
dadelijk naar Harry's huis. Zeg, dat de
hond een groot stuk vleesch heeft wegge
haald, dat moet worden betaald!" Jan, de
kleine slagersjongen, was al weg en was
nog eerder thuis dan Harry, die tot zijn
verbazing zag, dat Caesar, lui voor de deur
liggend, zijn kluif al haast op had.
„Hier hond! Hier d'r mee!" riep de sla
gersjongen. Maar Caesar liet slechts een
vervaarlijk gegrom hooren. Jan trachtte de
varkenspoot af te nemen, maar Caesar was
hem te vlug af en gaf hem bovendien een
leelijke beet in de beenen. Op het gegil
van den jongen kwam Harry hard aange-
loopen, die het tooneeltje vanuit de verte
had gadegeslagen.
„Dat moet je betalen van den baas!"
huilde hij en wreef zich aan het pijnlijke
been. „Ik kom hier nooit weer, die ellen
dige hond van jou!" „Nou kalm maar";
lachte Harry, die overal den vroolijken
kant inzag. „Ga maar even mee naar bin
nen; moeder zal 't wel betalen". Harry's
moeder moest toch even lachen om de grap,
die Caesar had uitgehaald en gaf den ge
schrokken slagersjongen niet alleen het
geld, maar meteen een heerlijke kop heette
thee. „Voor de schrik", zei ze lachend en
Jan lachte mee.
nog, „dat ik altijd zoo flauw tegen je ge
weest ben. Maar nou worden we vrienden
hoor. Jongens, een hoera voor Jacques
Kollfhiep hiep hoera!galmde
het door de klas, tot groote verbazing van
mijnheer Dekkers, die eens door de ruiten
keek om te zien, wat er aan de hand was.
„Wat er precies gebeurd is, weet ik niet",
zei de man bij zichzelf, maar 't was Kolff's
balletje niet en Kolff was evenmin de
schuldige!" De duizend strafregels werden
in tien verschillende handschriften ingele
verd enKolff's hand was er niet bij...
Maar mijnheer Dekkers deed of hij niets
zag.
In het kasboek van de voetbalclub staan
onder „onvoorziene uitgaven" de kosten
van een gebroken ruit...
OM TE LACHEN
De professor is het verdrinken nabij en
wordt op het laatste oogenblik gered.
Als hij weer wat tot zichzelf is gekomen,
slaat hij zich voor het voorhoofd en roept:
„Ach, hoe kan ik toch zóó dom zijn, ik kan
warempel zwemmen!"
Jongetje (in een heerenmodemagazijn):
„Ik wil een boord voor mijn vader heb
ben".
Winkelbediende, dte den knaap te hulp
wil komen: „Zoo een als de mijne bedoel
je?"
„Nee, dank u, 't moet 'n schoone zijn!"
')C, i
Professor: „Waat heb ik mijn verstand?
Nu ben ik thuis gekomen, zonder een an
ders parapluie mee tc <jiemen.
Klant: „Wat kost die kleerenhanger?"
Verkooper: „Vijftig cents, mijnheer!"
Klant: „Heeft u niet iets goedkoopers?"
Verkooper: „Wat zoudt u denken van een
spijker?"
In een der lagere klassen van een school
vroeg de onderwijzer: „Frits, wie was Co-
lumbus?"
„Columbus was een vogel, meester".
„Een vogel? Hoe kom je daarbij?" Nou,
u heeft gisteren zelf gesproken over het ei
van Columbus!"
Dokter, (trotsch): „U bent al heel wat be
ter; dat komt zeker van mijn medicijn?"
Patiënt: „Jawel, want op de flesch staat:
„Goed gesloten houden" en dat heb ik ge
daan!"
Als mijn vader aan het werk is, dan
zit iedereen met zijn mond wijd open!
Wat doet-ie dan?
Hij is tandarts.
Neen, mammie, laat grootvader me
liever maar levertraan geven.
Waarom grootvader en waarom ik
niet?
Omdat grootvader zoo prettig morst.
Ronddoolen is een gezellig werkje en
iedereen doet het graag, vooral als het bui
ten koud is of het regent en we zijn ge
noodzaakt binnen te blijven en spelletjes
te verzinnen. Nu moeten jullie eens den
weg zoeken in dezen „Indianenkop. Het ge
zicht van den Indiaan is nogal verweerd
hè, maar hij is ook al oud. Toch kijkt hij
erg vriendelijk en ik weet zeker, dat hij
nog meer zal lachen als je den weg door
zijn kop kunt vinden!
Je moet er bij E ingaan en dan dwaal je
maar net zoo lang tot je in het puntje van
den neus uitkomt.
Mejuffrouw Tib was al jarenlang in
dienst van Mijnheer Joe, den directeur
van de firma Joe en Co., handelend in
kattenbrood. Zij was al zoo lang in mijn
heer Joe's dienst, dat deze laatste zelf niet
eens wist, hoe lang al. Maar de oude bu
ren, die ook al lang in het huisje naast
mijnheer Joe woonden, wisten het wel en
zelfs heel precies en zoo gebeurde het, dat
de huurlieden hun poesenkopjes bij elkaar
staken en fluisterden, iets heel geheimzin
nigs. En wanneer mejuffrouw Tib voorbij
kwam, dan hielden zij gauw op en praat
ten over het weer, de regen of de koude,
zooals dit uitkwam. „Hè", dacht Tibbie op
een morgen, „dat is me wat raars. Als ik
langs kom, zegt men niets meer, vreemd!"
Maar mejuffrouw Tib was niet zoo heel
nieuwsgierig en dacht er dan ook niet ver
der over na.
Maar weten jullie wat het geheim was?
De buren bereidden Mejuffrouw Tib een
grootsche feestviering voor, omdat het bin
nenkort 10 jaar geleden zou zijn, dat Tib
bie bij mijnheer Joe van de firma Joe en
Co. als huishoudster in dienst trad.
Zelfs de kleine meisjes mochten aan het
feest deelnemen. Zij mochten lieve versjes
leeren en des avonds, als het huiswerk
klaar was, gingen zij aan een handwerkje
beginnen, want mejuffrouw Tib zou mooie
geschenken krijgen, zooals een kussen voor
haar kleine kamertje, een theemuts, een
tafelkleedje, ja wat al niet.
De dorpsfanfare, waarvan Kat Tom diri
gent was, deed ook aan het feest mee. Men
studeerde al reeds weken te voren een ge
heel nieuwe serenade in en die was heusch
niet gemakkelijk hoor. Alle leden van de
fanfare waren er voor noodig. Nu, het zou
een feest worden!
Eindelijk brak de groote, langverwachte
dag aan. De programma's werden aan de
dorpsgenooten, die meededen, verzonden en
de geheele dorpsstraat, waar mijnheer Joe's
trouwe huishoudster woonde, was versierd
met vlaggen en wimpers. Sommigen hadden
zelfs hun heele huisje opgesierd met groen
en bloemslingers. Dat gaf natuurlijk een
feestelijk aanzien.
In den vroegen morgen hoorde men reeds
vanuit de verte de fanfare aankomen. Het
dof trommelgeroffel werd haast overstemd
door de vroolijke klarinetten. De menschen
openden de ramen en de kleintjes, die nog
niet naar buiten mochten, mochten het gor
dijntje weg schuiven en voor het raam zit
ten.
In haar keurige feestjapon stond daar
mejuffrouw Tib op het kleine balconnetje
en glimlachte gelukkig. De zon straalde en
bracht er het hare toe bij, dezen dag tot
een „stralenden" feestdag te maken.
Toen de jubileum-serenade uit was,
klapte men en juffrouw Tib kwam naar
beneden, waar zij in het kleine voortuintje
door den burgemeester, mijnheer Moor,
hartelijk werd gefeliciteerd namens de ge
heele gemeente. Hij bood haar tevens een
prachtige bouquet bloemen aan en daar het
nog lang geen bloemenseizoen was, werd
dit geschenk ten zeerste gewaardeerd.
Nu kwamen de kleine poesjesmeisjes, die
haar lieve versjes opzegden en een keuri
ge buiging maakten als het liedje teneinde
was. O, o, wat vond juffrouw Tib alles
toch mooi en goed dien dag. Iedereen had
zijn best gedaan om het haar dien dag ge
zellig te maken en wat kreeg zij een keu
rige geschenkjes. Zij dankten allen met
tranen in de oogen en des avonds, toen de
kleintjes haar bed waren, was het feest
Voor de grooten.
In de ruime eetkamer van mijnheer Joe
was een feesttafel gedekt en ze dronken
echte wijn. Mijnheer Joe hield een tafel
rede, welke juffrouw Tib wel slechts half
hdd' Verstaan, omdat mijnheer Joe altijd
van die vréemde woorden gebruikten, maar
't was toch hèel mooi geweest en ze kon
de aanwezigen nauwelijks bedanken voor
al het schoone op dien dag genoten. Zij
deed dit dan ook met tranen in haar stem
en op haar eigen, eenvoudige wijze. Maar
de tafelgasten waren er toch niet minder
blij om, want iedereen vond juffrouw Tib
heel sympathiek
Er is later nog vaak gesproken over het
zoo goed geslaagd feest van juffrouw Tib,
die binnenkort haar 25-jarig jubileum bij
mijnheer Joe, directeur van de firma Joe
en Co., hoopte vierenEn dan, denk ik
haast wel, zal het feest nóg grooter worden.
Hoe zwart staan al de boomen In
De witheid, onverwacht,
Van 't overdadig sneeuwen, dat 't
Gedaan heeft, van den nachtl
Zij 'n roeren noch z'n poeren en
Bij 't nachtelijk gestraal,
Men zweren zou dat 't spoken zijn
Of reuzen allemaall
Ze groeiden immers grooter, en
De witheid van de snee
Verzwaart de zwarte stammen, s&l
Van één zoo wordt er tweel
•Ze staan daar, als gekoolzwart en
Met teekenen geprent,
Als zwarte en zware staven, op
Een eindeloos perkament.
De sterren staan en bliksemen
Als oogen, ongeteld.
Van boven, uit de koppen van
Die reuzen vol geweld.
'k Versta nu hoe van druischen, g(j
En droezen hebt gedroomd.
Wanneer ge, Noordsche heidenen,
Verkeerdet in 't geboomt',
Bij 't razén Vaft &eïi winter en
Bij 't grijpen van den nacht,
Is d' oude, grimme reuzenzege,
Ontstaan in uw; gedacht....
7ELLE.,