^ir
o
De zwervers in de woestijnen,
IETS OVER DE BEDOEÏEN,
DE EERSTE BROEK.
WAT üflEM SN VERSCHILLENDE
LANDEN EET.
HOE TRUUS OP
ZUSJE PASTE.
HET ONGELUK VAN AN
De naam Bedoeïn, welke jullie ongetwij- I heel wijde mouwen. Dit
feld wel eens zult hebben gehoord, is af-
kojnstig van een Arabisch woord, dat
eigenlijk „bewoner van de woestijn" betee-
kent. 3edoeïnen worden die Arabieren ge
noemd, die van de eene streek in de woes
tijn naar de andere zwerven; zij trekken
van. Arabië naar Nccrd-Afrika eh wonen
enkele maanden in die streken, waar wa
ter en weiden voor hun vee te vinden is.
Daar slaan zij dan voorloopig hun tenten
op en trekken dan later weer verder. Som
mige der JifcdCxJnenstammen hebben hun
eigen landstreek, waarop zij geen vreem
den dulden.
De Bedoeïnen zijn tamelijk groot en
Bterk, maar grooter is hun vlugheid en hun
vaardigheid in het schieten. Zij zijn ook
uiterst taai van gestei. Dikwijls moeten zij
4 of 1 dagen zonder eten of c': inken le
ven. De Bedoeïren hebben VLrige oogen,
welke op den Furopueesch-ki vreemdeling
hemd is wit, maar dik
wijls zoo vuil, dat de
kleur niet meer wit is te
noemen. De Bedoeïnen
zijn n.1. niet bijzonder
proper en het wasschen
van kleeren vinden zij
een overdreven luxe, die
zich alleen de heel rijke
onder hen kunnen per
mitteer en.
De mantel van den
Bedoeïnen wordt Abba
genoemd en bestaat over
het algemeen van heel
grove stof, zooiets als
jute, of ook wel uit ge
sponnen kameelhaar. Is
een Bedoeïn heel rijk, dan schaft hij zich
een martel aan, waardoor gouddraden zijn
geweven, Kleeren met gouddraad vinden
deze menschen het mooist, wat er bestaat.
Ook felle kleuren vinden zij heel mooi. I>e
rijke Bedoeïn, zeggen zij, heeft heel veel
voor, want hij kan zich kleeren aanschaf
fen in de meest verschillende kleuren.
De Bedoeïnen zijn echte vechtersbazen.
Zij vechten meestal nog met heel primi
tieve wapenen, maar in de laatste jaren ma
ken zij toch ook bijna allen gebruik van
de moderne geweren.
Op bijgaand 'prentje zien jullie eenige
oude wapenen, welke in vroeger jaren door
de Bedoeïnen bij een oorlog werden ge
bruikt. De eerste afbeelding geeft een wa
terkruik weer. Je kunt nog het touwtje
zien, waarin de kruik om den hals wordt
gehangen. De overige afbeeldingen zijn
wapens, zooals een mes of. dolk, een pa-
tronentasch, die over de borst wordt ge
dragen, een kruidhoorn, een tabakspijp en
een houten doos, waarin de onmisbare
koffie wordt bewaard.
Op de andere afbeelding zien jullie een
drietal Bedoeïnen, die als echter Arabische
roovers zich schuil houden in een spelonk
en vanuit de duisternis de vreemde carava-
nen beschieten om ze vervolgens te plun
deren.
-T
meestal zoo'n diepen indruk v eken, dat
deze bijna geneigd is de wonderlijke verha
len te gelooven, welke van de Bedoeïnen
gaan, maar die meestal slechts op fantasie
berusten.
De Bedoeïnen scheren, wanneer zij
ouder worden, het hoofdhaar af en laten
dan alleen op den schedel een bosje haar
staan. Dit bosje haar,, zoo zeggen zij, dient
om Mohammed behulpzaam te zijn. Want
volgens het Moham medaansche geloof
worden de volgelingen van den grooten
profeet bij der. dood naar het paradijs ge
trokken en Mohammed heeft dan maar
aan het haarbosje te trekken
De kleeren der Bedoeïnen zijn heel
eigenaardig; zij bestaan hoofdzakelijk uit
hoofdbedekking, mantel en lang hemd.
Het hemd is van grove katoen en heeft
R,
Klein Jantje stapt daar als een haan,
Waarom?
Zijn eerste broekje heeft hij aan,
Waaraan zoo piekfijn knoopjes staan,
Daarom!
Klein Jantje is zoo blij van zin,
Waarom?
Er zitten mooie zakken in,
Dat is zoo heerlijk in 't begin,
Daarom!
Boos gaat hij voor den spiegel staan,
Waarom?
Hij ziet daar nog zoo'n ventje staan
Met net zoo'n piekfijn broekje aan.
Daarom!
Dan slaat hij stuk het spiegelglas,
Waarom?
Omdat het ventje in dat glas,
Juist even mooi als Jantje was.
Daarom!
Maar moeder komt op dat geraas,
Waarom?
Zij neemt ons Jantje en slaat helaas
Op 't piekfijn broekje van den baas.
Daarom!
Een Italiaan vergenoegt zich met maca
roni, een stuk brood en een trosje druiven,
maar een Eskimo verslindt dagelijks wel
twintig pond vleesch. Een Hindoe gebruikt
tusschen zonsopgang en -ondergang niet
meer dan een paar lepels rijst, terwijl een
volwassen Rus in denzelfden tijd dertig
pond vleesch noodig heeft om zijn voortdu-
renden honger eenigszins te stillen! Een
Chinees is verzot op haaivischvinnen, be
dorven eieren, zeeslakken en vogelnestjes.
De Eskimojeugd geraakt in verrukking,
wanneer men haar kaarsenvet voorzet en de
Arabieren snijden hun ossenvleesch liefst
rauw af om het zoo, gedrenkt in ossenbloed,
op te eten. De wintervoorraad van de be
woners van Groenland bestaat uit wilde
aardbeien en half uitgebroede eieren. Deze
twee gerechten doen zij bij elkaar in een
zak van zeehondenvel en overgieten de
„lekkernij" met walvischtraan.
Wanneer de Eskimo op zijn lange reis
honger krijgt, dan slacht hij een van de
rendieren,, die voor zijn slede loopt. Daar
bij moet hij heel goed uitkijken, dat de
hongerige wolven, die versch bloed al mij
len ver kunnen ruiken, niet met het ge-
doode dier er van door gaan, wat meer dan
eens voorkomt, wanneer de Eskimo niet op
zijn tellen past. De Eskimo's hebben, als
zij op reis gaan, ook altijd enkele wapens
bij zich, om zich te verdedigen, wanneer zij
door hongerige wolven zouden worden
aangevallen.
De Australiërs eten zelfs de giftigste
slangen en zeggen, dat zij een „smakelijk
hapje" zijn, alleenmet moet er aan
wennen. De boeren in Australië houden
over het algemeen heel veel van addersoep
en adder gelei, zooals je weet zijn adders
vergiftig. Wanneer men in de buurt van een
adder, (die veel weg heeft van een kik-
vorsch), komt, dan spuwt het dier een gift
uit zijn bek en wanneer dit gif isn ons
vleesch dringt, dan zijn wij verloren. De
Australiërs zijn in het vangen van adders
heel handig. Zij lokken de dieren in een
val door een stuk versch vleesch aan een
stok te hangen. Over de stok heen komt
een groot stuk gaas, zoodat de dieren, als
zij van het vleesch eten, alreeds gevangen
zitten. De boerenjongens grijpen de kleine
dieren, die zich heftig verweren door gif
te spuwen, maar met een handige bewe
ging snijdt men de adders den kop af.
Afrikaansche lekkerbekken kunnen niet
mé^r verrukt zijn, dan wanneer zij een heel
jong aapje te eten krijgen. Het aapje moet
een paar uur in een open vuurtje zijn ge
roosterd. Een reiziger, die eens bij een in
boorling van Centraal Afrika „te gast" was,
kreeg ook een stukje apenvleesch, dat hij
uit beleefdheid tegenover zijn gastheer niet
mocht weigeren. Hij beweerde, dat het
apenvleesqh heel goed smaakt, en als men
het niet wist, zou men denken, dat het een
konijnenboutje was. De Afrikaansche jon
gens lusten ook vleermuizen.
In de kleine Chineesche eethuizen, die
men in elke stad en in elk dorp van het uit
gestrekte China vindt, kan men vaak katten
en hondenvleesch bestellen. Ook op de
Zuidzee-eilanden behoort het katten- en
hondenvleesch tot een der lekkernijen.
Op deze eilanden worden de honden dik
wijls met melk vetgemest, om dan, wan
neer er een familiefeestje plaats vindt, te
worden geslacht, om op den feestdisch te
prijken. Voor een dikken, grooten hond
ruilt men graag een volwassen koe!
In vroeger jaren beschouwden de Chinee-
zen iemand als „rijk", wanneer hij ratten-
hersenen at. De Chineezen noemen dit een
feestgerecht, dat niet iedereen zich kan
veroorloven.
De Hottentotten bereiden uit kippeneie
ren een soort van soep, die met koffie is
vermengd. Ook witte mieren worden door
hen dikwijls gegeten. Verder verslinden zij
handenvol.... geroosterde rupsen, die als
gesuikerde room of amandeldeeg moeten
smaken. De kinderen der Hottentotten heb
ben graag een pak slaag over voor een
schoteltje geroosterde rupsen.
den Indischen Oceaan, waar de hevige
westenwinden, welke daar haast het geheele
jaar door woedden, haar verder naar het
Oosten, naar de zuidkust van Australië
hebben gevoerd".
Ongetwijfeld een heel merkwaardige reis,
zooals zoo'n kleine flesch die ondernam.
Maar natuurlijk maken niet alle flesschen,
welke in de zee worden geworpen, zoo'n
lange reis. Er werd b.v. nog niet lang ge
leden door een Engelschman een flesch in
het water gegooid, wel'ke, zooals de En-
gelscbman, hoopte, een reis om de wereld
moest maken. In de flesch deed de man een
zeekaartje, dat de vinder duidelijk zou ma
ken, welken weg de flesch had afgelegd.
Maar tot een wereldreis is het nooit ge
komen, want de flesch landde tot drie keer
toe aan de Noord-Iersche kust. Nog eens
probeerde de Engelschman het. Hij gooide
opnieuw een flesch met zeekaartje in het
water en wéér kwam de flesch aan de Ier-
sche kust aan en wéér was er een behulp
zame Ier, die het kaartje naar den En
gelschman terug zond. De Engelschman Het
den moed echter niet zinken en gooide weer
een flesch in het water, die.den volgen
den morgen alweer aan het Bngel&che
strand lag, niet ver van het zomerhuisje
van den Engelschman.Toen gaf de En
gelschman het maar op!
Op de vier bijgaande prentjes kun je
zien hoe Truus op haar zusje paste, toen
zij met de kleine dreumes ging wandelen
en onderweg haar vriendinnen tegen
kwam. „Laat haar niet los loopen, hoor
Truus", had moeder gewaarschuwd. „Nee
moeder", had Truusje gehoorzaam gezegd...
maar owee! Daar in de verte zag zij al
haar twee vriendinnen, Koosje en Bep, in
druk gesprek gewikkeld. Even groeten en
dan voorbij gaan.... nee, het waren toch
haar vriendinnetjes! „Dag Truus, luister
'ns even. Weet je wat we van plan zijn.
En aan .volgde het verhaal van de beide
meisjes Truus luisterde met open
mond en ooren en bemerkte niet, dat zus
haar hand uit die van Truus had losgelaten
en hei kleine ding alleen over den weg
stak, het weiland in en bij de sloot op haar
knietjes ging liggen om de mooie, hel
gele bloempjes te plukken, welke tusschen
het hooge riet in het water hingen. „Mooi,
mooi", mompelde het kleintje en kwam al<:
dichter bij het water. Totdat.... o schrik,
haar klompje uitgleed in het glibberige
slijkt en zus viel met een schrik-gilletje
in het water. Alle drie de meisjes holden
nu naar de sloot, waaruit natte zusje met
vereende krachten werd getrokken. Nu
vlug naar huis, zusje kon er ziek van
worden. Het schreiende kind op haar ar
men vloog Truus naar haar moeder, ge
volgd door de twee meisjes. Wat zal moe
der boos geweest zijn! Daar zat vast een
standje voor Truus op, maar tja.waar
om zorgde zij dan ook niet beter voor
zus?
MOPPEN.
„Vader, wat is de wind?" vraagt Hans,
die alles moet vragen.
„Dat is lucht, die haast heeft", zegt vader
zonder van zijn krant op te zien.
„Bep", zegt moeder, „hier heb je een ap
pel. Verdeel 'm zusterlijk met Fientje".
Bep neemt de appel van moeder aan en
loopt naar Fienjte. „Hier Fie", zegt zij, „we
mogen die appel hebben, maar jij moet zus
terlijk deelen!"
MERKWAARDIGE
VAN EEN
ZEEREIS
FLESCH.
En tóch was dit een medicijn,
Waarom?
Nu weet ons Jantje, al is hij Klein,
,Dat hij nooit meer zoo trotsch mag zijn,
Daarom!
Om bepaalde zeestroomen te volgen,
worden er dikwijls gesloten flesschen op
verschillende plaatsen in zee gegooid. In
de flesoh skiit men een papier, waarop
staat, wanneer de flesch in zee werd ge
worpen, door wien, enz. In den loop der
jaren, en vooral in de oorlogsjaren hebben
talrijke flesschen een dergelijke zeereis ge
maakt. Vooral aan de kusten van de
Middellandsche Zee werden toen veel
flesschen gevonden. Zoodoende kon men
ook bepalen welke richting de zeestroo-
mingen volgden. Zekere Dr. Becker, die
jarenlang op een schip had gevaren, heeft
eens een heelnauwkeurige beschrijving ge
geven van de zeereis van een flesch.
„In het begin van Mei 1859 werd er een
flesch aan het Coorongstrand, in Zuid-
Australië, nabij den mond van den Mur-
ray opgevischt. Volgens een brief, welke
in de flesch lag, was de flesch op 4 Mei
1857 bij Cap-Verd, op de Westkust van
Afrika in zeegeworpen. Langs welken weg
zou deze flesch nu in die twee jaren tijds
naar Australië zijn gekomen. Blijkbaar had
zij niet den gewonen weg van Cap Verd
naar het Westen gekozen, maar was in dea
Guinea golfstroom geraakt, die haar zuid
waarts dreef, tot aij den Equatoriaalstroora
had bereikt. Misschien is de flesoh toen
aan de kust van Zuid-Amerika aangeland
ea toen weer ia den zuidelijken Atlanti
sche» Oceaan meegesleurd. Daardoor kwam
de flesch om het zuidpunt van Afrika naar
Er woonden heel wat kinderen' in de
straat. Na school speelden zij meestal bui
ten, de jongens hoepelden, voetbalden of
tolden, de meisjes sprongen touw, buter-
tje, of wel het spel dat er op dat moment 't
meest werd gespeeld. Soms speelden de
jongens en meisjes tezamen b.v. schipper
mag ik overvaren, verstoppertje of zoo,
maar de jongens waren zoo wild, dat de
pret meestal ir een huilpartij eindigde.
Zoo kwam het dan ook, dat meestal de
jongens en meisjes apart speelden en zelfs
iedere groep in een ander deel van de
straat. Dat leek wel 'n stilzwijgende over
eenkomst te zijn geworden en het voldeed
goed.
Nu was er een jongen in de straat, die
een echte plaagkop was, een „flauwe vent",
zooals de jongens van hem zeiden. Hij pro
beerde altijd het spel in de war te schop
pen en hij trok de meisjes aan de haarlin
ten, enz. De jongens noch de meisjes kon
den hem uitstaan, maar het scheen wel, of
hij zich daar niets van aantrok, want steeds
kwam hfj terug en vroeg hij of hij mee
mocht spelen, om den even later de boel in
de war te sturen.
Op een mooien middag waren de meis
jes uit de straat buiten en na verschil
lende spelletjes te hebben gedaan, beslo
ten zjj „kruip door sluip door" te gaan
spelen. Dat ging een tijdje goed en zij pro
beerden. er allerlei figuren mee te maken,
niet zoo alleen maar door kruipen, maar
vormingen in die rijen te maken. Dat was
een leuk spel en iedereen had pret.toen
die nare Klaas plotseling weer op het too-
meei verscheen. Toen hij de meisjes daar
zoo aardig zag spelen, besloot hij dat epd
eens uit te maken.
Toen het laatste meisje net door den boog
;w£lde gaan, kwam hij hard aangehold om
KRUIP DOOR SLUIP DOOR
ook mee te kruipen, maar dat wilden de
meisjes niet. Klaas, boos dat zij hem niet
wilden laten meedoen, gaf een der meis
jes een geduchte stomp in den rug, zoo-
hard, dat zij voorover viel en doodstil op
de straat bleef liggeLachend en gekheid
makend holde Klaas weg.
De andere meisjes probeerden An, die
op den grond lag, op te beuren, maar ze
scheen bewusteloos. Verschrikt riep een
der meisjes haar moeder, die geheel van
streek den dokter opbelde. Deze kwam vrij
spoedig, en schudde bedenkelijk het hoofd.
Het arme kind moest naar een ziekenhuis
worden vervoerd, daar zij een lichte her
senschudding had opgeloopen. Klaas, die
eerst was weggehold, voelde zijn geweten
knagen en wist geen raad van angst, want
wat zou vader zeggen?Nog denzelfden
avond belde een politie-agent aan de deur
van Klaas' woning en vader, die hem te
woord stond, hoorde toen van het door
Klaas verzwegen ongeval. Klaas' vader
werd door de politie aansprakelijk gesteld
voor alle ziekenhuis- en verplegingskosten
van het meisje. Klaas verwachtte, dat va
der hem geducht onder handen zou ne
men, maar hij deed dit niet. Stil zat
Klaas' vader in een stoel, zijn handen tus
schen het hoofd en dacht ernstig na. Nu,
Klaas had nog veel liever een pak rammel
gekregen dan dat bedroefd gezicht van va
der te moeten zien! Wat een slechte joa-?
gen was hij toch, zoo bedacht hij zelf. Ver
beeld je, dat An niet meer beter werd.
„Vader", zei hij schuchter^ „waarom zeg je
niets? Ikik.... heb zoo'n spyt.Be
ben geloof ik erg slecht geweest"Meer
kon Klaas, die heusch spijt had, niet uit
brengen. Trantn van berouw rolde over
zijn wangen.... Klaas moest beterschap
beloven en.hield woord. En weken-!
lang spaarde Klaas van zijn zakgeld om;
An fruit en bloemen te laten brengen en
eenmaal durfde hij zelfs naar de kamer te"
gaan, waar kleine An lag en An was ge*
lukkig niet meer boos op hem.
Door dit ongeval was er plotseling
ommekeer in het leven van Klaa
men en eer er drie maanden om
•wsas hg de aardigste en de hulpva
Jongen u±t cte buurt» An werd
geheel bet» W, .weed ha
vriendja.