li
r
iiiiiiiii in in
c£)
EEN GEZELLIGE ZONDAG.
Tommy en Riek hadden op Zaterdag
avond voor het naar bed gaan afgesproken
Dm den volgenden dag, als het tenminste
jnooi weer was, een fijne wandeling te ma
ten met hun hondje Fidel. En jawel hoor,
toen Tommy den volgenden morgen wak
ker werd scheen de zon vroolijk in zijn ka-
uiting gaf. Toen zij moe waren rustteft zij
uit onder een lommerrijken bd&m aan den
kant van den weg en peuzelden hun boter
hammen op, welke Moeder had meegege
ven ingeval zij onderweg trek zouden krij
gen. Nu je begrijpt wel, die boterhammen
smaakten als koek, want van de buiten
lucht krijg je honger. De rest van den mid
dag brachten zij verder door met verstop-
n <4
mertje; vlug had hij zich aangekleed en
hij rende naar beneden, waar hij zijn zusje
Riek reeds aan tafel vond. Toen de familie
had ontbeten en de kinderen van tafel
mochten opstaan, duurde het niet lang, of
Eij liepen al op het weiland naast hun huis.
Het was heerlijk weer en de kinderen hol
den over het zachte gras met Fidel voor
op, die luid blaffend aan zijn vreugde
pertje te spelen met Fidel, die dit spelletje
reuze leuk vond en toen zij moe van al dat
hollen besloten naar huis te gaan, waren
zij er alle drie roerend over eens en in een
kalm gangetje ging het huiswaarts. Aan
tafel babbelde zij honderd uit en Vader
en Moeder luisterden met pleizier naar de
verhalen van het tweetal
IETS UIT HET LEVEN VAN NAPOLEON.
Op den avond vóór den slag bij Ulm (17
October 1805) wandelt Keizer Napoleon, in
een eenvoudige soldatenjas met een even
eenvoudig gekleede Maarschalk Berthier,
door het kamp en lachende luisterden bei
den naar de gesprekken der solda ten
„O, kijk toch eens, Berthier!" riep toen
opeens Napoleon, „daar braadt die lange
grenadier zijn aardappelen in een kamp
vuur. Hè, ik heb juist zoo'n bij zonderen
trek in gebakken aardappelen. Durf jij te
vragen, of de man mij er eenige wil ver
knopen?"
„Wel Sire, dat durf ik zeker wel", zei de
maarschalk en hij liep op den grenadier toe
en vroeg: „Zeg eens, vriend, wil jij mij wat
van die lekkere aardappelen verkoopen?"
„Neen, die verkoop ik niet, antwoordde
de grenatdierIk heb maar tien groote
aardappelen en die moet ik zelf voor mijn
avondeten gebruiken
„Als je mij de helft geeft, krijg je twee
goudstukken.
„Wat heb ik aan geld op den vooravond
van een gevecht", antwoordt de grenadier
lachend, misschien heb ik morgenavond
om dezen tijd wel niets meer van deze we
reld...." waren zijn duistere woorden
maar daaraan voegde hij weer schertsend,
toe, „ik wil niet, dat de vijand mij met een
leege maag vindt".
Napoleon lachte eens hartelijk om dit
gesprek tussohen den grenadier en Ber
thier. „Dat is een eigenwijze kerel", sprak
Napoleon, „maar nu wil ik toch eens pro-
beeren, of hij mij niet wat van zijn aard
appelen wil afstaan....
Met deze woorden liep hij op den gre
nadier toe, die met groot genoegen naar
eijn bruine smakelijke aardappeltjes keek.
„Zeg eens vriend", begon Napoleon het
gesprek, „wil jij mij niet wat van die lek
kere aardappels afstaan? Vraag er maar
ivoor, wat je wilt, ik heb vreeselijken hon-
iger".
„Wel, dat heb ik ook", zeide de grena
dier, ik heb den geheelen dag nog niet ge
geten".
„Ik ook niet", liet Napoleon er op volgen.
Toen begon de grenadier luide te lachen.
„Ha, ha, daar geloof ik niets van, want ik
ken U heel goed al zie ik U nu in een dood
gewoon soldaten jasje!"
„Wel wie ben ik dan?" vroeg Napoleon
geamuseerd.
„Sire, sprak de grenadier, terwijl hy in
de houding ging staan en zijn lekere aard
appelen bijna van het vuur vergat te ha
len, „Sire, U bent de kleine korporaal, zoo-
als Uw mannen U noemen!"
„Wel, je hebt gelijk vriend, en nu wil
je me die aardappelen zeker wel verkoo
pen?"
„Neen Sire, verkoopen wil tk mijn aard
appelen niet, ik wil wel de helft geven,
maar op voorwaarde, dat, als we het er
morgen heelhuids afbrengen, ik bij U in
het paleis ook eens van die lékkere aard
appelen mag komen eten".
„Nu, dat beloof ik je", sprak de keizer.
van het vuur en gaf den keizer de vijf
grootste aardappelen op een schoon wit
bord. Lachend zotte Napoleon ziek bij het
kampvuur neer en smulde van de heerlijke
aardappelen, daarna dankte hij zijn „gast
heer" en keerde met den lachenden maar
schalk naar zijn tent terug.
„Berthier", zei hij onder het gaan", ik
geloof, dat de grenadier een dapper sol
daat is".
„Best mogelijk Sire", was het antwoord,
„maar brutaal is hij ook!"....
En brutaal was werkelijk die lange gre
nadier, want toen na eenige maanden de
keizer weer te Parijs vertoefde en zich aan
tafel bevond, kwam plots een kamerdie
naar binnen met de boodschap, dat buiten
een grenadier wachtte, die vroeg om te
worden binnengelaten. „Hij zegt, Sire, dat
hij door U is uitgenoodigd, om het middag
maal met U te gebruiken".
„Wel, laat hem binnenkomen", sprak de
keizer, die in het geheel niet meer dacht
aan de heerlijke aardappelen van het
kamp.
Even later stond de grenadier voor den
keizer; hij presenteerde het geweer en be
gon: „Sire, herinnert gij U nog, dat ik, op
den avond vóór den slag bij Ulm, mijn
avondmaal met U heb gedeeld?"
„Wel zoo, ben jij die dappere soldaat?"
sprak Napoleon lachend, „natuurlijk her
inner ik mij dat nog. En nu kom je zeker
mij mijn middagmaal gif handig maken". En
tot den dienaar sprak de keizer, Rostand,
leg een couvert op de tafel voor dezen
braven soldaat. Kom grenadier, leg je wa
pens neer en zit met mij aan tafel. Maak
het je gemakkelijk", voegde hij er aan toe,
toen hij zag dat de grenadier, die eenvou
dige maaltijden gewend was, er wei wat
verlegen onder was geworden, toen hij al
dat heerlijk gebraad en puddingen om den
keizer heen zag staan.
„Rostand", vervolgde Napoleon, „laat
de grenadier vlak naast mij aanzitten en
breng hem alles wat hij wenscht".
Natuurlijk liet de grenadier zicih alles
goed smaken en toen het koninklijk maal
geëindigd was, en hij de wapens weer om
had gehangen, en tot afscheid weer het ge
weer presenteerde, vroeg hem de keizer:
„Wel vriend, en heeft het eten je nog wel
gesmaakt?"
„O Sire, alles was voortreffelijk", was
het voldaan antwoord, „maar ik schaam
me toch wel wat".
„Waarvoor zou je je wel te schamen
hebben", vroeg de keizer.
„Wel Sire, omdat ik, een gewoon grena
dier, bij een keizer aan tafel heb gezeten,
zooiets past toch feitelijk niet".
„Zoo, nu begrijp ik je", sprak de keizer
knipoogend, „je bent ook eigenlijk veel te
schrander voor een gewoon soldaat
Daarom benoem ik je dan ook tot officier
der garde. Maar luister nu eens, mijnheer
de luitenant, nu hoop ik ook, dat je mij in
het vervolg je gebraden aardappelen wat
billijker zult afstaan...."
„Dat zal gebeuren Sire", was het prompt
antwoord. „U behoeft er maar naar te wij
zen en ik zal mijn geheelen maaltijd aan
U afstaan en dit als een eer gevoelen".
Toen ging de nieuwe luitenant heen na
nogmaals in het gelid te hebben gestaan
en den keizer te hebben bedankt voor het
heerlijk maal....
DIE KLEINE, UNDELUEXNUL xauiJX
Het was gelukkig, dat Teddy nog heel
klein was, toen hij een van de bijenkorven
van boer Harms omver wierp en zich aan
de heerlijke honing te goed deed. Als hij
toen reeds een groote beer was geweest',
dan had hij mischien alle bijenkorven om
vergeworpen en alle honing weggehaald.
Doch hij was nog zoo jong, dat er in één
korf meer honing zat, dan hij feitelijk wel
op kon. Toen hij zoo aan het snoepen was
kwam er een bij, die op zijn neusje ging
zitten en hem stak. Daarna was er een
tweede en toen een derde komen aanzoe
men. Teddy werd boos en sloeg zijn kleine
klauwen uit en hapte zelfs naar de kleine
dieren. Maar onderwijl had hij het gevoel
alsof zijn maag was opgeblazen en als
een luchtballonnetje zoo groot werd; je be
hoeft dus niet te vragen of hij veel van de
honing had gesnoept. Eindelijk sloeg de
kleine beer op de vlucht voor de stekende
bijen, en ging naar het hok, dat hij met
Hector, den hond, deelde. Deze lag rustig
op een kluif te bijten, toen Teddy, met
achter hem een heele zwerm bijen, het hok
binnenvloog. Even later rende Hector jan
kend van pijn met zijn staart tusschen de
pooten weg; hij vluchtte ook voor de bijen,
maar boer Harms ging eens zien wie daar
schreeuwde en zorgde er in het vervolg wel
voor, dat Teddy niet meer bij de bijen kon
komen.
Maar er waren voor kleine Teddy-beer
EEN EIGENAARDIGE GESCHIEDENIS
KLEURPRENTJE.
Hierbij een aardig prentje om te kleu
ren. Zooals jullie zien is het niet moei
lijk en als jullie leuke kleuren kiest zal
het een aardig geheel worden. Het stelt
voor mijnheer de burgemeester van de stad
Dieren, die druk doende is een nieuwe wet
op te schrijven. Wij menschen kunnen die
teekens natuurlijk niet lezen, want het is
Dierentaal. Misschien dat het aan een van
jullie toch gelukt....
Er was eens een arme man, die heel hard
moest werken om zijn brood te verdienen.
Een gedeelte van zijn werkzaamheden be
stond hierin, dat hij iederen morgen naar
het naburige bosch moest gaan om hout te
hakken voor zijn gezin. Ondanks dit ver
moeiende leven klaagde hij nooit en zette
hjj in tegendeel altijd een vroolijk gezicht
en zong opgewekte liedjes bij zijn werk.
Op een morgen tijdens het houthakken
kreeg hij toch zoo'n vreeselijke hoofdpijn,
heel lang in het bosch en sinds jij hiei
voor het eerst bent komen houthakken heb
ik altijd op je gelet en o.a.- gemerkt, dat je
je werk altijd met pleizier deed en dat jï
nooit klaagde. Toen ik nu dien uitroep vdn
je hoorde, was ik stomverbaasd, want dal
ben ik van jou niet gewend en als beloC'
ning zal ik je dezen keer helpen om j*
hout te hakken". En zoo geschiedde het,
dat vader Jonas aan den kant ging zitten
en dat de beer verder ging met het houi
dat hij niet kon nalaten uit te roepen: „O!
was die nare hoofdpijn maar weg! En zie,
opeens hoorde hij een diepe basstem ach
ter zich. Met een ruk draaide vader Jonas
zich om en hij keek in een groote bruine
snuit van een beer. Je begrijpt, dat de oude
man daar van schrok, maar
ae beer weer te spreKen (want hij was het,
die daarnet had gesproken) en zeide: „Je
zult wel verbaasd zijn te zien, dat ik je
ken, vader Jonas, maar ik woon hier al
te hakken. Vader jonas was ondertusschcn
ingeslapen en toen hij zijn oogen opende
was er hout voor eenige dagen gehakt en
de beer was verdwenen. Tot heden toe weet
de oude man nog niet, of hij deze vreemde
goooLa^vjcuis gedroomd heeft, óf dat h«*
i,i wcrkciijKiieiu is geueuiu. r.en reit is het,
dat hij al dat hout onmogelijk in één mor
gen had kunnen hakken, zoodat hij wel
moet aannemen, dat het toch werkelijk is
gebeurd.
altijd nog andere manieren om stout en on
gehoorzaam te zijn en Teddy probeerde ze
allemaal. Hij verzon zelf ondeugende stre
ken, die de kinderen ook wel eens uitha
len, maar ook verschillende, waaraan de
kinderen nooit nog hadden gedacht. Een
van de bezigheden van boer Harms' zoon
was het melken van de koeien. Iederen
morgen en iederen avond was dit zijn vaste
bezigheid. Ieder keer ook zag Teddy, die
nu met een ketting aan het hondenhok lag,
den jongen naar de stal gaan met leege
melkemmers en daarna weer met volle te
rug komen en hij vroeg zich vaak af, wat
dat toch beteekende. Hij zou zoo graag
eens meegaan om te zien wat de jongen
deed en waar hij die melk vandaan haalde
Maar het duurde lang voor hij de kans
kreeg dit te zien. Doch op een goeden
avond, toen de jongen juist weer was ver
dwenen, voelde Teddy, dat zijn ketting een
beetje loszat. Hij trok en rukte uit alle
macht en bij iedere ruk geraakte de ketting
iets losser. Eindelijk nog een flinke ruk en
Teddy was vrij! Hij moest de ketting wel
achter zich aansleepen, maar hij kon loo-
pen, waar hij wilde. En hij liep regelrecht
naar den stal. Hij hoorde de koeien en paar
den, bezig hun hooi te eten en hij hoorde
de melk in de emmers loopen. Hij kon al
leen niet zien, waar de melk vandaan kwam
De jongen had zijn emmers bijna vol en
dadelijk zou hij klaar zijn en de stal weer
sluiten. Even later was hij bij de laatste
koe en dan was zijn arbeid afgeloopen.
Plotseling hoorde de, jongen een ongewoon
geluid in den stal, maar hij kon van zijn
plaats af niet zien wat dat was. „Wat gek",
dacht hij, „het is net of er met een ketting
langs den grond wordt geloopen. Ik zou wel
'ns willen weten wat dat is".En op het
zelfde oogenblik schrok de koe, die hij aan
het melken was, zoo hevig, dat de melkem
mer omver werd gegooid. Beduusd keek de
jongen naar de druipende melk, terwijl de
andere beesten in de stal eveneens onrustig
werden en naar achteren trapten met de
pooten. Snel liep de jongen naar de deur
om de stal af te sluiten als een der koeien
het soms in hun kop kreeg de stal uit te
rennenen daar zag hij de doodelijk
verschrikte Teddy, die met de ketting ach
ter zich aan op het hoekje van de staldeur
had gegluurd en doqr zijn nieuwsgierigheid
steeds dichterbij was komen te staan, waar
door de ketting achter hem aansleepte en
het eigenaardig geluid maakte,...
DE NIEUWE JURK. J
Jenny was vandaag bijzonder vroeg op.
Geen wonder! Zij mocht voor het eerst haar
iiM-.mafc fttvp» inlsffT—JA».
ling, moeder was nog niet eens op en de
mooie jurk hing bij moe op de slaapkamer.
Weet je wat? Ze zou eens nrobeeren om
heel zacht op de kamer van moeder te gaar
en hem dan gauw weg te nemen! Zij zou
zich dan vlug aankleeden en zorgen, dat z*
heelemaal klaar was als de anderen bene
den kwamen. Maar dat was gauwer gezegd
dan gedaan. Voordat zij bij de kast was,
had moeder Henny al gehoord.
Verwonderd vroeg zij het kind, wat zij
zoo vroeg in den morgen uitspookte. Toen
zij hoorde, dat Jenny van plan was haar aan
te kleeden om zoo vlug mogelijk met haar
nieuwe jurk te pronken, antwoordde ze,
dat Jenny nog gerust weer twee uurtjes
naar bed kon gaan, want het was pas 0
uur
Dat viel Jenny wel tegen, zij zette een
pruillipje en was eerst van plan tegen te
stribbelen maar toen zij- het knorrig ge
zicht van vader zag, keerde zij zich om en
verliet heel zaoht de slaapkamer.
Stel je voor, dat zij nou zou gaan mop
peren, dan mocht ze voor straf haar nieuwe
jurk niet aan.
Zij ging weer in bed en na veel gewoel
sliep ze weer in, totdat zij opnieuw wak
ker werd en bemerkte, dat het al over acht
uur was. Gauw gewasschen en aangekleed
en dan de nieuwe jurk halen.'
Daar kwam moeder aanloopen met de
jurk over haar arm. O wat was die jurk
toch mooiAl die plooitjës in den rok
en zoo'n mooie kleur. En wat stond hij
haar leuk. Jenny draaide zich ijdel in alle
richtingen voor de spiegel om zich toch
vooral goed te bezien.
Kom kleine ijdeltuit, maande moeder,
gauw eten en dan mag je met me mee naar
tante Tilly.
Fijn vond Jenny dat, want dan zagen de
nichtjes ook haar beeldige jurk. Zij durfde
bijna niet gaan zitten, bang, dat de leöke
plooitjes er uit zouden gaan. Na het ontbijt
zette Jenny vlug haar hoedje op en tippelde
met kleine, afgemeten pasjes naast moeder
voort op straat.... Het leek wel of ieder
een haar aankeek en bewonderde. O stil!
Daar kwam 'n meisje van de klas.
„Dag Jenny", riep ze van ver al. En even
later: „O Jenny, wat een snoezige jurk heb
jij aan!" Jenny voelde zich heel trotsch,
knikte vriendelijk tegen het meisje en tip
pelde vlug haar moeder achterna.Ja, zij
voelde zich op het oogenblik een echte
dame!.