Toen het Licht verscheen in den nacht
DE INSPIRATIE VAN 'T WONDER VAN BETHLEHEM
Gerechtigheid op den vooravond van Kerstmis.
De
poezie van
het Kerstlied
P Kerstaubade r-i
van de nachtwacht
Het verhevene
in de kunst
IN HET TEEKEN VAN HET LICHT.
I
Het mysterieuze en poëtische element
in het Kerst-gebeuren heeft ten allen tijde
zijn magischen invloed doen gelden op de
kunst. Men kan zich dan ook nauwelijks
een genre van kunst denken, dat niet met
de haar ten dienste staande middelen heeft
gepoogd het diepere van het Kerstfeest te
symboliseeren. De vele schilders en dich
ters betraden de grot van Bethelehem en
keerden, na in de stilte hun schema te heb
ben geconcipieerd, weer, om hun groote
doeken op te zetten, of om hun diepste
wezenheid neer te schrijven. Intusschen kan
het dan ook geen verwondering wekken,
dat ook in de muziek de weerklank wordt
gevonden van deze hemelsche extase, te
rneer daar de muziek in den eeredienst en
tn het volksleven der vroegere eeuwen zulk
een voorname plaats innam. Ja zelfs vormt
bet Kerstlied een heel afzonderlijk gedeel
te in het volkslied, daar wij, teruggaande
tot in de vroegere middeleeuwen een
reeks van liederen vinden, welke zich alle
rond het gebeuren van Bethlehem groe-
peeren. Daar er naar het oordeel van
den bekenden folklorist dr. Jos. Schrijnen
in onze dagen nog maar een zeer scha
mel restje van deze liederen of leisen is
overgebleven, valt het moeilijk het aan
tal van reeds verdwenen en nog bestaande
liederen te bepalen. Wat hun oorsprong
echter betreft kunnen wij met zekerheid
bepalen, dat er liederen bij zijn, waarvan
het ontstaan reeds voor het jaar 1000 moet
Worden geplaatst.
Nemen wij als voorbeeld het nu geluk
kig meer bekend wordende: „Nu zijt wel-
kekome", welk leisje werd ontdekt in een
Evangeliaar van Keizer Otto IH. Omdat
ihet boek, waarin het werd gevonden, van
Kestmis 1934 de wenteling der
dagen, der jaren, der eeuwen, haastig
en onafwendbaar, door de verschrik
kelijke stormen van den menschelij-
ken geest, welke het gehecle aanzien
van deze oude aarde hebben veran
derd, deze wenteling staat één oogen-
blik stil. Christus is geboren! De
eeuwen wijken terug, de afstanden
vallen veg in het niet en de vooruit
gang van het menschelijk kunnen
grijpt terug naar den nacht van het
Licht.
Er is misschien weinig verbüjdends
in de wereld van vandaag in die der
crisis en der machteloosheid, van den
haat en van den strijd. Maar dit is een
vreugde: dat de menschheid ééns in
het geheele jaar zich terugwaant in
een nederigen stal en ootmoedig haar
knie buigt voor het Kiud, dat bet
Licht werd in de duisternis.
Moge de menschheid niet vergeten,
dat het Licht uit dien nacht ook het
Licht is voor de moderne wereld.
Ook de nachtwacht van vroeger dagen
had met Kerstmis haar eigenaardigheden
en eigen gebruiken. Zoo had de nachtwacht
haar eigen Kerstserenade, welke veel lan
ger en mooier was dan gewoonlijk. Deze
nachtwacht is niet dezelfde als die Klep
perman, waarover van Alphen zeide „hij
maakt, dat ik gerust kan wezen en ook
veilig slapen kan"; wij bedoelen hier de
ratelwacht.
Ouderen onder ons zullen zich dezen man
*éér ouden datum is, valt ook het tijdstip
van dit lied voor het jaar 1000. Het ge
beurt niet zelden, dat deze leisen beston
den uit een wisselzang met veel latijn ver
mengd, waarvan het volgend stukje als
Voorbeeld moge dienen:
„Kinder swycht, no moochdi horen
Ecce mundi gaudia!
Hoe Heer Jesus is gheboren
In te sunt solemnia
O Virgo Maria
Dei plena gratia".
De Kerstleisen zijn als behoorlijke minia
turen, omdat de middeleeuwers niet ge
wone toeschouwers waren, doch als parti
cipanten het gebeuren van Kerstmis mede-
maakten, en telkens opnieuw doorleefden.
Eij zeer frappant bewijs daarvan zijn de
(nu nog overgebleven en hier en daar nog
levende mysteriespelen betrekking heb-
b.end op Kerstmis. En dan niet te verge
ten de kleine gostbare fragmenten, welke
ons uit verloren spelen zijn overgeble
ven; waarvan wij als voorbeeld aanhalen
het wiegelied, waarvan het refrein door
allen werd gezongen, terwijl een voorzan
ger het verhaal deed.
„Joseph gingh van Nazareth tot Bethlehem
En Maria de moeder maghet ginck met hem,
Nu wieghen wy, nu wieghen wy, dat
(alderbeste kindeken
Dat daer by die beesttkens leyt in 't
cribbeken.
Het leyt daer by den os en by dat eselken).
Is geschiet te Bethlehem van
Davids stem
'Dat Maria Jhesum (dat) soete
kindeke wan,
Nu wieghen wy, nu wieghen wy, dat
(alderbeste kindeken,
•Dat daer by die beestkens leyt in 't
cribbeken.
'Het leyt daer by den os en by den eselken).
"Wilt niet vreesen herderkens, wilt
wesen bly,
Siet dat ick (de Engel) u bootschap,
is ghenucht veur dy,
•Nu wieghen wy, nu wieghen wy, dat
(alderbeste kindeken,
Dat daer by die beestkens leyt in 't
cribbeken.
Het leyt daer by den os en by den eselken).
Dit versje werd gezongen te Amsterdam,
wanneer de Priester onder de H. Mis het
kindje begon te wiegen, dan begonnen de
kinderen die een „wiegsken ende schelle"
bij zich hadden, „elck zyne kindeken te
wieghen, mackende daer benevens een
groot geluyt ende ghetlank met haere
schellen".
ongetwijfeld gemakkelijk kunnen herin
neren. Vanaf 24 December 's avonds tot
aan Nieuwjaar had deze nuttige stadsdie
naar een uitzonderlijk lang couplet bij zijn
nachtelijke rondwandelingen. Wanneer al
les donker was en de meeste menschen
waren reeds naar bed, dan klonk zijn stem
door de holle straten; het eigenaardige bij
de liedjes, welke deze man met Kerstmis
en ook bij andere gelegenheden zong, was
dat de laatste regel altijd den tijd aankon
digde. Het is nog geen honderd jaar gele
den, dat het Instituut van nachtwaker in
Amsterdam en andere plaatsen nog be
stond. Daar de man echter voor de ver
schillende gelegenheden zooveel te ont
houden had moest zijn vrouw hem ter zijde
staan en hem de strofen af en toe influis
teren. „Ik heb" zoo verhaalt ons een
ooggetuige „ze vaak met hun tweetjes
zien staan; hij in zijn schanslooper gedo
ken, zij met den schouder mandel over de
ooren onder zoo'n ouderwetsche hanglan-
taarn, die aan een touw, midden boven de
straat was opgeheschen. Terwijl het beven
de licht in den wind werd op en neerge-
slingerd, stond daar de nachtwaker te zin
gen, terwijl zijn vrouw hem regel voor regel
voorzegde van het blad papier, dat zij m
haar handen had. De omroeper, meestal een
man met een ontzettend zware stem, galm
de het lied uit door de straten, maar het
ongeluk wilde wel eens, dat hij een of an
deren regel niet goed had verstaan en dan
boog hij zich naar zijn vrouw en fluisterde
haar toe: „Zeg 't nog eris, Mie, ik versting
je niet goed".
Ofschoon ons ook van deze gebruiken
maar weinig is overgebleven en de schat
van verzen natuurlijk weer met de nacht
wacht is verdwenen toch is er ons nog een
enkel fragment overgebleven. Om vier uur
in den ochtend voor onze begrippen wel
zeer vroeg zong de ratelwacht zijn mor
genzang, welke meestal zeer kort was, maar
in den Kerstnacht zeven strofen bevatte.
Twee daarvan luidden aldus:
't Is nacht, op 't halve wereldrond
de klok is vier geslagen,
en doodsche stilte heerscht alom;
dit schijnt Gods welbehagen.
't Is alles eerbied, Majesteit;
die rondom schijnt ten toon gespreid
om Godes eer te schragen.
De klok heit vier geslagen.
Wij vieren thans het groote feest^
van Christus, onzen Koning,
Hij, schoon der englen vorst geweest
verliet zijn Hemelwoning.
Hij daald' op 't lage aardrijk neer,
herstelde t zondig menschdom weer,
om onze schuld te dragen.
Vier heit de klok geslagen.
Reeds bij de jongste Christen gemeen
ten, welke spoedig na het eerste Pinkster
feest onttsonden, stond het schoone Kerst
gebeuren steeds in het middelpunt hunner
belangstelling, hetgeen o.a. blijkt uit de
nu nog talrijk overgebleven feesten uit den
ouden Kerstcyclus. Het kan dan ook niet
verwonderen, dat reeds de eerste Christe
nen er naar streefden zich een uitbeelding
te scheppen van Christus' geboorte. Maar
van den anderen kant staat het reeds a
priori vast, dat deze afbeeldingen niet dan
weinige en haastige voorstellingen kun
nen zijn, wijl de l-ijd der vervolging den
kunstenaar nauwelijks gelegenheid lx>od
zijn eigen leven te beveiligen. De onder
zoekingen riebben dan ook uitgewezen, dat
enkele primitieve voorstellingen uit den
tijd der catacomben den Christus uitbeel
den, geboren in een arme hut, liggend in
een kribbe, met doekjes omwikkeld. Als
men op deze afbeeldingen de kribbe na
der beschouwd, zal men dikwijls bemer
ken, dat deze in verhouding vaak te klein
is. Er is nog meer eigenaardigs in deze
oude voorstellingen, n.1. het feit, dat Je
zus vaak geheel alleen is, met den os en
den ezel, terwijl Maria en Jozef zich op
eerbiedigen afstand bevinden.
De herders komen zelden of- nooit voor
op de voorstellingen der eerste Christen
eeuwen, later echter wel, terwijl zij onge
veer een eeuw nadien ook te zamen met
de Driekoningen rond de kribbe gegroe
peerd staan. De eerste afbeeldingen van
grooter omvang zijn uit Byzantium af
komstig, waar de mozaiek- en illustreer
kunst druk werden beoefend en reeds
eeuwen geleden een hooge vlucht had ge
nomen. Het waren dan ook de Syrische en
Byzantijnsche kunstenaars, die de basilie
ken door Constantijn en Helena in het H.
Land opgericht, van ware kunstwerken
voorzagen, door er hunne onvergetelijke
mozaieken aan te brengen. Een dezer stuk
ken stelt de geboorte van Christus voor.
Sierkunstenaar van aanleg, ontwierp de
Byzantijn zijn werken zonder theorieën van
allerhande professoren. Kinderlijk en
naief, met heel wat minder kennis van
vormen dan de Grieken en Romeinen,
muntten deze tafereeren uit door hun sier
lijkheid. Vanuit het Oosten heeft, mede
door den invloed der Oostersche miniatuur
kunst, de zin voor de schildering van het
kerstgebeuren algemeen ingang gevon
den, zoodat wij op den gevel van de basi
liek van Vezelay in den rondboog van het
kleine portaal, de aanbidding van de her
ders vinden afgebeeld. Tegelijker tijd ech
ter, dat de schilderkunst begint op te komen
gaat ook de snij- en beeld
houwkunst zich op de uit
beelding van Christus' ge
boorte toeleggen, waar
van intusschen de ampul
len van Monza en de ivo
ren de beste bewijzen zijn.
Verder zijn uit dien tijd
zeer bekend: de bas-re-
liefs op de Santa Casa van
Loretto, de sarcophaag uit
de 5e eeuw in het museum
van Lateranen, de preek
stoel van de doopkapel f
van Pisa en de deuren
van de de doopkapel van
de groote kerk te Floren
ce.. Terwijl omstreeks de
12de en 13de eeuw de
schilderkunst de plaats
van de mozaiekkunst ging
innemen, nam ook de
geschiedenis in de uitbeelding van het
kerst-voorval een nieuwe wending. Aan
het begin van de nieuwe periode staan
Simabeu en Ciotto, die met eenvoud van
compositie ook diepe inwendigheid naar
buiten brachten. Hun beider leerling Fra
Angelico, die in het begin der 15de eeuw
zulke heerlijke kunstwerken schiep, heeft
ever-als zij, zeer diepzinnige voorstellingen
van de geboorte te Bethlehem nagelaten,
die zonder de heerlijke afbeeldingen van
Boticelli, Lippi en vele andere Italianen te
vergeten, met onze primitieven van der
Goes, Geertgvi en St. Jan, Rogier, van
der Weyden, Hans Memling en zooveel
anderen, die zich door Kerstmis hebben
laten inspireeren, kunnen wedijveren. Doch
ook de werken van dezen zijn verheven en
zoozeer hebben de kunstenaars hun krach
ten er aan besteed, dat het ware meester
werken zijn geworden. Bij hen staat men
verbaasd over het geduld en de liefde,,
waarmede zij de details hebben uitge
werkt, zoodat hun tableaux als de kristal
lisatie van hun gansche devotie gelden.
Daartegenover schenen in de 17e eeuw de
Spanjaax'den als El Greco, Murillo en Ri
bera, de Vlamingen en Hollanders als
Rembrandt, van Dijk, Rubens en verschil
lende anderen, die met grootschen zwier
en met minitieus gevoel voor het licht
effect, prachtvolle werken tot stand brach
ten, het zuiver begrip van wat er gaan
de was verloren te hebben. Na Rem
brandt heeft zich een verwildering van de
religieuze kunst voltrokken, waarvan men
eerst in onze dagen schijnt terug te kee-
ren. Een der meest vooraanstaande schil
ders in onze dagen is Mathieu Wiegman,
in wiens schilderingen niet de prix de
Rome leeft, zooals Jan Gregorie het zegt,
maar de geest van het Evangelie. Trou
wens ook in Gregoire, in Colette, in Toor-
op, in Verschure en zooveel anderen leeft
een andere zin. Zij ook hebben vele wer
ken, die het verhevene van de geboorte
ademen, met zuiver inzicht geschapen.
EEN OUD 7<FRTLIED
Dp, Herders, Hij's geboren
In dezen kouden nackt,
Dien reeds zoo lang te voren,
De waereld had verwacht.
„Vroolijk, o herdervolk",
Klonk 't uit den Hemelwolk,
Klonk daar met Englensten\
Haast U naar Bethlehem!"
Wij arme boerenknapen,
Gelijk de herders zijn,
Wij wekken wie nog slapen
In held'ren maneschijn,
Loopen met blij geschal
Naar dezen schaamlen stal.
Trouw aan der Englen stère
Haast U naar Bethlemeh!"
Wat hebben v^er gevonden?
Een kindj' op Moeders schoot»
In doekjes wel gewonden.
Der menschen leedgenoot.
D'oogjens van eerst af
Zag men vol tranen s1 aanf
Weenend van bittre rcuw
In deze felle koo.
En tot een offer namen
W'een lam nog jong en te£^
Dat leiden wij te ramen
Voor 't zoete Kindj en neèr..
Slaap, Kindje! bij ons liedj.
Sus, sus, ei schrei toch niH
Sluit maar Uw oogjens tce,
Och. al van 't ween en moA
En 't Kindtjen ging er slaper-
De Moeder sprak ons aan:
„Wel, lieve herdersknapen,
Wilt zoetjens buiten gaan;
„Uwer zij rust en vreê!
„Dat brengt U 't Kindjen mee:
„Want Hij is God en Heer
„Komt vrij al morgen weêr."
Het Kerstfeest is bij uitstek het familie
feest, al wordt het de laatste jaren meer
en meer gewoonte het Kerstfeest buitens
huis te vieren. Vooral in de middeleeuwen
was de Kersttijd rijk aan allerhande tradi-
tioneele gebruiken, waarvan er in onze
dagen ook nog wel eenige zijn over
gebleven. In de dorpen werd Kerstmis
met bijzondere feestelijkheid gevierd.
Elk dorp ontstak in den Kerstnacht
zijn eigen familieflambouwen, tijdens
welke plechtigheid de jonge meisjes
eenvoudige Kerstliederen zongen. Op som
mige plaatsen was het de gewoonte, dat in
den morgen van den Vigiliedag van Kerst
mis de vazallen van den kasteelheer in hun
beste gewaden uitgedost op het kasteelplein
bijeenkwamen. Bij deze groep voegden zich
dain ook nog de Adventblazers. Adventbla-
zers noemde men de muzikanten, die gedu-
rende de vier Zondagen van den Advent
tusschen negen uur des avonds en mid
dernacht van huis tot huis gingen, en op
den doedelzak of hobo speelden. De kas
teelheer stelde zich vervolgens aan het
hoofd van den stoet en, voorafgegaan door
de. Adventsblazers, begaf men zich naar de
plaats, waar -de misdaden, welke in den
loop van het jaar tegen de houtvesterij
waren begaan, werden beslecht. Nabij deze
plaats had men ook het vee bijeengedre
ven, dat in de uitgestrektheid der heer
lijke goederen eenige schade, had veroor
zaakt. Vervolgens ving de plechtigheid aan
van de teruggave van het opgesloten vee
aan de rechtmatige eigenaars. De drost en
de schout maakten een kruisteeken en
wendden zich vervolgens tot het volk, het
welk zij met een driemaal herhaald: „De
vrede zij onder U" begroetten. Hierna kon
iedere boer, van wien in den loop van het
jaar oen os of ezel wegens beschadiging
van de goederen van den kasteelheer opge
sloten was geworden, zijn dieren terug be
komen, waarbij meestal ook de beloopen
boete of straf werd kwijtgescholden. Deze
dieren toch waren gedurende den Kersttijd
een voorwerp van bijzondere genegenheid,
ter herinnering aan den os en den ezel,
welke zich volgens de legende in de stal
van Bethlehem bevonden. Deze plechtig
heid nam bijna den geheelen dag in be
slag. Tegen het vallen van den avond, als
de rechtspraak was geëindigd, begaven de
dorpelingen zich allen naar huis, waar dan
de Kerstviering begon. Zoodra het geheel
donker was geworden doofden alle be
woners het vuur in den haard, terwijl ook
de kaarsen en lampen werden gedoofd.
Vervolgens begaf men zich processiegewijs
met fakkels en flambouwen naar de
kerk, waar de fakkels aan een lamp, welke
voor 't Mariabeeld brandden, werden aan
gestoken. Als alle fakkels brandden zegen
de de priester het nieuwe vuur of licht,
waarna hiermede en processie over de ak
kers en landerijen werd gehouden. Deze
band ende fakkels waren dan het eenige
vuur, dat zich m het dorp bevond en zoo-
dra de processie geëindigd was, en de
deelnemers zich naar huis hadden begeven,
werd met het nieuwe vuur de haard ont
stoken. Als dan de haard brandde begaf
het hoofd van het gezin met al zijn fami
lieleden zich naar de plaats, waar men het
vorig jaar het uitgedoofde overschot van
het Kerstblok had opgeborgen. Het Kerst
blok was een. gedeelte van een boomstam,
welke op Kerstavond in den haard werd
geplaatst. Als dan het blok half was op
gebrand, werd het er uitgehaald en tot de
volgende Kerstmis bewaard. Het oude blok
werd dan met veel plechtigheid weer te
voorschijn gehaald en in het vuur gelegd,
waarbij de geheele familie het „Onze Va
der" bad. Tijdens het bidden brachten de
bedienden het nieuwe Kerstblok binnen,
dat volgens traditie steeds grooter moest
zijn dan het vorige. Men sprak van het
eerste, tweede, twintigste of dertigste
Kerstblok, naarmate de huisvader reeds,
twee of meermalen deze Dlechtieheid had
verricht. Als het nieuwe Kerstblok werd
aangestoken, moesten de kinderen de ka
mer verlaten en in een ander vertrek gaan
bidden, opdat het Kerstblok hun geschen
ken mocht geven. Tijdens het bidden der
kinderen werden er dan aan het blok lek
kernijen en vruchten gehangen. Tegen mid
dernacht nam de huiselijke feestviering
een einde en maakte men zich gereed het
nachtelijke Misoffer te gaan bijwonen. On
der de Mis nam de priester, vóórdat hij de
Prefatie begon te zingen, een zilveren
schaal, waarop een brood en een beker
wijn waren geplaatst, welke hij aan den
kasteelheer aanbood. Deze gebruikte hier
iets van, waarna de schaal weder op het
altaar werd gezet. Na het eindigen der Mis
zongen de geloovigen eenige Kerstliederen,
waarna elk gezin huiswaarts keerde en
bij den brandenden haard de z.g. morgen-
maaltijd gebruikte. Behalve de gewone ver
lichting brandden hierbij steeds twee kerst
kaarsen. Het stoken van het Kerstblok is
lange jaren in eere gehouden. Nog geen
honderd jaar geleden was het te Amster
dam nog steeds gebruikelijk. Op sommige
dorpen in Drente wordt het door de boeren
ook nog wel gedaan. Door het afschaffen
van de open haarden en het invoeren van
andere stookgelegenheden is het gebruik
langzamerhand gaan verslappen, zoodat het
nog slechts in enkele streken bestaat. De
gewoonte van het Kerstblok branden is
echter eeuwenoud, hetgeen wel blijkt uit
een oorkonde van het jaar 1264, waarin
staat vermeld, dat de schepenen hadden
goedgevonden een blók hout van dorre
boom en uit een bosch te halen en dat thuis
te verbranden.
H. P. B.