\»oa Gt iÜ MINET BEKLAAGT ZICH. Minet lag als een wollig rolletje op den stoel bij het raam. Haaf dikke kattelijl, zwart en glimmend, werd fel beschenen door de gouden zonnestralen. Maar on danks het lekkere plaatsje, scheen Minet niet tevredenToen Henkie haar ten minste over haar kop aaide, gromde ze nijdig. „Wat is dat nou, Minet?" vroeg Hen kie verbaasd, ben je uit je humeur?" „Jaaaa". zei Minet. „En hoe komt dat?" vroeg Henkie weer. „Ik kan me niet be grijpen waarom. Je hebt het hier toch goed. nietwaar? Je bakje melk en je kluif je, alles op z'n tijd. En dan: je hebt een gelukkig huisgezindrie weldoor voede. gezonde zoontjes, die de levens lust zelve zijn. Wat wil je nu nog meer?" ..Kijkens", zei Minet, en ze richtte zich half op. t gaat juist over de kinderen. En nog niet eens speciaal ovex mijn kin deren, maar het heele tegenwoordige ge slacht da s immers niks meer." „Zoo, zoo, je bent nogal moedeloos", verklaarde Henkie, .ruzie gehad met de kinderen?" „Dat moest er nog bij komen. Neen, neen, zoo erg is het nog niet! Mijn kin deren weten gelukkig nog wat ze aan hun moeder te danken hebben! En ma nieren heb ik ze wel geleerd. Ze spreken netjes met twee woorden en zetten nooit hun voeten in het bakje melk. Maar, er is iets anders, hè?" Minet zweeg even. Toen vervolgde ze weer: „Kijkeris. Henkie, ik zal het je maar meteen vertellen. Vroeger, toen ik nog geen grijze haren had, toen was het ge slacht der katten dapper en zonder schroom. Wij kenden onzen plicht; we wisten, dat we door de menschen wer den gehouden om muizen te vangen. De menschen zijn goed voor ons. Ze geven ons melk en kluifjes, maar we moeten iets terug doen. Dat is wiedesvóór wat, hoort wat! Goed dan. vroeger heb ik het muizenvangen van mijn moeder zaliger geleerd. Ik was vijf weken oud, toen mijn moeder tegen me zei: „Kom, Minet, nu zal ik je eens laten zien. hoe je muizen moet vangen!" En ik ging met moeder mee. Toen ze het tweemaal had voorge daan kon ik het ook. Ik bracht al muizen thuis, Henkie. zoo groot als olifanten. Goed. maar nu tegenwoordig. Ik denk. ik cal met mijn kinderen nog een paar week ies wachten. Het tegenwoordige geslacht Is niet zoo snugger; daarom wachtte ik dus tot de kinderen zeven weken oud waren. Toen zei ik tegen Keesje, je weet wel mijn zoontje, jnet dat witte plekje op zijn hoofd „Kom Kees, ik zal je tens leeren hoe je muizen moet vangen.' „Muizen", zei Kees, „wat zijn dat voor dingen?" Kind, zeg ik, 't is eigenlijk treu rig. dat pe dat niet weet, maar affijn. ik ïal het je wel laten zien. En ik ging met hem op weg. „Stilletjes", zei ik tegen Keesje, „want anders gaan de muisjes er van door." „O", zei Kees, maar hij bleef niettemin huppelen en dansen. Ik verbood hem twee keer, maar dat maakte ook weer leven. De muizen waren natuurlijk bang geworden en hielden zich schuil. „Kees", zei ik „ga jij nu voor dit gaatje zitten, dan houd ik daarginds de wacht. Als er een muisje komt, moet je me maar even roepen." En ile ging weg. Maar niet naar het andere gaatje, zooals ik gezegd had. Ik. stelde mij verdekt op om eens af te kijken, wat Keesje zou doen.Keesje zat eerst te wachten, stond toen kalm op en snuffelde eens in de buurt van het gaatje. Plotseling klonk vanuit het gaatje een piepstemmejte en verscheen daar het kopje van een muis, die zei: ..Ah. die Kees!" Keesje schrok een beetje en zei toen schuchter: „Zoo wie ben jij?" De muis kwam nu naar buiten en ging oaast Kees zitten. „Ik ben Jan - zei hij en ik woon hier." „Waar?" vroeg Keesje. „Daar, achter het behang", zei Jan. Ze waren een poosje stil. „Wat doe je hier?" „Ik wacht op de muizen", zei Keesje, „heb je die wel eens gezien?" Jan lachte. „Nee", zei hij, „nooit ge zien. Ik heb er wel veel van gehoord. Ik zou maar goede vrienden met ze blijven, want als ze kwaad worden ..Zoo", zei Kees, „nou, ik heb niks kwaads met ze voor. Ik wou ze alleen maar vangen. Dat heeft moeder gezegd. Moeder wacht daarginds en ik hier. Maar de muizen willen niet komen Toen kon ik het-niet langer uithouden, vertelde Minet. Ik rende plotseling op het tweetal toe. Het muisje sprong dadelijk in het gaatje. Keesje keek hoogst ver baasd. „Waarom gaat hij nou opeens weg. zei hij. „Kaffertje!" zei ik, „dat was nou een muis!" „Och", zei Keesje, ,/t was juist zoo n lollig beestje. U moet er vast een vangen, dan kunnen we samen spelen in de kamer of zool" Minet gromde van woede. Ze draaide zich weer tot een zwart, rond knoedeltje, hief nog éénmaal den kop op en zei triest: „En dat is nou de teger.vyócrrdige jeugd." DE DOLENDE RIDDER. Heel veel eeuwen geleden zwierven zij ook door ons vaderland, de dolende ridders. Toen bestonden er nog geen veldwachters en politie-agenten en moes ten zij zichzelf tegen aanvallers bescher- gaan, begon men hem te beschimpen en uit te lachen, terwijl de lieve straatjeugd, evenals bij ons zoo vaak voor komt, hem met handen vol modder begon te gooien. Het scheen wel, alsof Hanway een daad had gepleegd tegen de goede zeden, zoo werd hij aangevallen en geplaagd. Meer malen heeft hij zijn parapluie moeten la ten overtrekken van nieuwe zijdewan neer deze gescheurd was door de vele steenworpen. Hij gaf 't echter niet op en smaakte tenslotte nog het genoegen, bij zijn leven nog te mogen ondervinden. men. Nu, het waren meestal lang geen zachtzinnige lieden, maar aan moed ont brak het hen zeker niet en het waren eerlijke en oprechte strijders, die wars waren van gemeene en lage handelin gen. Vandaar dan ook, dat men tegen woordig nog spreekt van een ridderli;1' gevecht waar alles volkomen openlijk en eerlijk toegaat. Wat zouden jullie er van denken als we dezen ridder eens een kleurig pakje aantrokken en hem met kleurkrijt of waterverf kleurden? Want een ridder moet. er toch mooi uitzien, nietwaar? STOOMBOOT. Uit één lijn. Dat moeten jullie ook eens probeeren. Deze stoomboot is uit één lijn geteekenö, dat de Londenaars tenslotte er toe over gingen zich van een parapluie te bedie nen, om zich tegen den regen te be schermen. delijk vergif gebruikt, het zoogenaamde strychnine. Toen hebben de bedienden door bespieden bemerkt, dat de zieke apen de hulp inriepen van oude apen. Die wijzere leden van de familie hebben hun blijkbaar den raad gegeven om temble- kan-bladeren te eten. want de zieke apen gingen die zoeken en aan hen, die er te ziek voor waren om zen te zoeken, wer den ze gebracht. De temblekan-plant is een tegengif voor strychnine. GETALLEN RADEN. Een getal raden, dat een ander in ge dachten genomen heeft lijkt je als gewoon mensch onmogelijk. Toch is het mogelijk om iemand een talsgeheim te ontfutselen. Je vraagt iemand een getal te beden ken. Dan zeg je: Tel er 1 bij op, neem het getal dat je nu hebt gekregen dubbel, tel er weer 1 bij en tenslotte het getal, dat je eerst in gedachten hebt genomen. En dan vraag je het eindcijfer te willen noe men. Nu trekt de gedachtenlezer van dat eindcijfer 3 af en dan is het derde deel van de rest gelijk aan het geheime getal, waaraan de ander het eerst heeft ge dacht. Als je nu het bewuste getal kunt noemen, zal men zeker zeer verbaasd zijn. We zuilen een voorbeeld geven om het duidelijk te maken. Iemand heeft in stilte het getal 13 ge nomen. Tel er 1 bij, dan wordt het 14. Neem dit getal dubbel, dan wordt het 28, tel er 1 bij, dan krijg je 29. Tenslotte hier 13 bij opgeteld komt er 42. Dit getal wordt harop gezegd. Nu gaat de gedach tenlezer aan het werk. Hij trekt er 3 af, blijft 39. Neem hiervan het derde ge deelte en je hebt het oorspronkelijke ge tal gevonden. Dit is een ardig kunstje om het uit het hoofd rekenen wat op te frisschen. Het gaat met alle getallen op, doch hoe groo- ter getallen er worden genomen hoe moeilijker het wordt. zonder dat de pen van het papier werd opgenomen. UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE PARAPLUIE. Bij het invoeren van nieuwtjes lachen de meesten, daarmede het bewijs leve rende, dat zij niet veel verder zien, dan hun neus lang is, aan niet veel gewend zijn en dom zijn in hooge mate, daar vele nieuwigheden later als is gewoons wor den beschouwd. De parapluie is daarvan een goed voorbeeld. Van Chineeschen oorsprong, kwam het ding over Perzië naar Europa. Het eerst werd het in En geland gezien, toen in 1780 zich de En gelsche schrijver Hanway, gewapend met zoon parapluie, in de Londensche stra ten vertoonde. Van alle kanten stroom den de menschen bijeen om het wonder te aanschouwen, doch al spoedig veran derde de stemming onder het publiek. In plaats van den drager van het nieuwe voorwerp vrij te laten in zijn bewegingen en hem ongestoord zijn gang te laten DE TAAL DER DIEREN. Dat ook de dieren een soort van taal moeten hebben, blijkt wel uit het feit, dat zij elkaar hun gedachten en bedoelingen heel duidelijk weten te maken. We wil len hiervan een tweetal sprekende -voor beelden geven, die jullie misschien uit eigen ervaring met andere kunt aan vullen. Een houtkoopman was met zijn hond op reis. Het was een fox-terrier. De koopman nam zijn intrek in een volks logement. Terwijl hij er op uit ging om zaken te doen, liet hij zijn hond zoolang in het logement. Maar de logementhou der had ook een hond, die grooter was dan de fox-terrier. De groote hond was niet erg ingenomen met de vreemde logé, hij vocht met hem en takelde hem leelijk toe. Toen de houtkooper terug kwam, was zijn fox nergens te vinden. Den vol genden dag kwam de fox-terrier uit het kolenhok te voorschijn, waar hij zich ze ker verstopt had om te bekomen van den schrik en de beten, die hij opgeloopen had. Tot groote verbazing van den loge menthouder kwam de fox-hond een week later terug met een anderen bond, die nog grooter was dan fox' vijand. Samen vielen zij op den hond van den logement houder aan en die kwam er meer dood dan levend af. Later kwam het uit, dat fox uren ver geloopen had, om een hond te vinden, die grooter was dan zijn tegen stander. Als er geen hondentaal zou be staan, hoe zou die fox dien grooten hond dan hebben kunnen beduiden, dat hij mee moest om hem te helpen tegen den hond uit het logement? En een apentaal moet er ook wel zijn. Want op Java gebeurde eens het volgen-, de voorval op een koffieplantage. Apen deden veel schade aan de koffle- boomen. Daarom liet de eigenaar hier en daar eten neerleggen met vergif er in. De apen, die niets kwaads vermoedden, aten er lekker van, maar hoewel 'de be dienden apen vonden, die ziek waren, konden zij niet merken, dat'er één aap gestorven was. En toch y/as er een doo- MOEDER IS JARIG. Moeder is jarig, dat is me een feest En wat zou dat zijn zonder 'bloemen? Daarom is Zus naar den tuin toe geweest En heeft daar een ruiker gebonden. Straks staan die bloemen naast moedertjes bord met al de ontvangen brieven en kaarten. Eerst nog moet moedertje wakker gepord. Want ze hebbenlhaar fijn uit laten slapen. Zus Keeït nu ook het ontbijt Iclaar- 'gemaakt, Nu hing moes dé Verrassing aan* ♦r^V' tv P* schouwen En höë die VSif Vl-éUg'de fiü blaakt, da$ ho^f. ik s«l niet U vertellen,. COSI EN OUD PAND VERBEUR- SPELLETJE. Neem hiervoor een sleutel of een andei gemakkelijk door te geven voorwerp. Iemand uit den kring, dien je inet vriend* jes of vriendinnetjes hebt gevormd, reikl den sleutel aan een ander over en zegf daarbij zoo vlug mogelijk het volgende versje op. De anderen moeten probeerei den spreker tot zooveel mogelijk haas aan te zetten, want wie zich verspreek moet een pand geven. Op die maniei gaat de sleutel van den een naar dei ander. Hier is het versje. „Hier is de sleutel van den Bibela- bonsche bergi Op den Bibelabonschen berg staat het Bibelabonsche huis, En in dat huis wonen Bibela bonsche menschen, En die Bibelabonsche menschen hebben Bibelabonsche kinderen, En die Bibelabonsche kinderen eten Bibelabonsche pap Met een Bibelabonsche Iepen uit een Bibelabonsche nap. HET KABOUTERHUIS. Diep in het bosch, tusschen hooge, dichte boomen en ineengegroeide strui ken, waar de bramen zich tusschen door slingeren en de vogels ongestoord hun nestjes hebben gebouwd, is een open ruimte, waar geen mensch ooit kan bin nendringen. Daar wonen elfjes en ka bouters, die er hun paleizen en huizen hebben neergezet. Die huizen zijn lang zoo groot rïiet als die4 waarin de men schen wonen, o neen. Ze zijn dikwiils nog kleiner dan een plant, zooals je cp het plaatje kunt zien, waar een kabout-- z'n buitenhuisje in een distel heeft bouwd. Dit is nu eens een kaboutertje, die van de stilte houdt en liefst zoo wei nig mogelijk bezoek wil ontvangen, want hij heeft onderaan den stengel van den distel een bordjeWerboden Toegang ge zet. Nu, ik geloof, dat het ook niet erg gemakkelijk zou zijn over al die stekels naar boven te klauteren en de kabouter zelf maakt daarom gebruik van eeü vtactiichT TOE'.M-ï touwladdertje, dat hij, zoodra hij boven is, ophaalt. Hij heeft'zijn distelhuis „Ver gezicht" genoemd, omdat hij er de ge- heele vlakte mee kan afkijken. Vooral s avonds als de maan schijnt en de we reld der elfjes en kabouters eerst opleeft dan valt daar vandaan heel wat te zien Maar voor de rest stelt onze kaboutei zich tevreden met wat het Kabouter- weekblad hem vertelt. EEN ZWEVEND EI. Als je een ei in het water gooit, dan zakt het op den bodem, dat hebben jullie allemaal wel eens gezien als moedei eieren aan het koken is. Maar een ei in het water te laten zweven, daar heb je natuurlijk nooit van gehoord. En toch iï het mogelijk. Om dit kunstje uit te voe ren moet je twee soorten vloeistof in een glazen stopflesch doen. Het onderste ge-» deelte wordt gevuld met water, waarin veel zout is opgelost.- Daarna moet je de pot bijvullen met gewoon water, maar heel voorzichtig en langzaam, want an* ders zouden de twee soorten door elkaar gaan. Het zoute water is zwaarder dan het gewone water en daardoor krijg je een.grens tusschen de twee soorten wa ter, maar een grens, die bijna niet b zien is. Nu moet je het ei voorzichtig in hc water laten glijden. Eerst zal het even of en neer dansen in het water, maar dar op het zoute water blijven drijven. He» lijkt dan net of het ei in het water zweef en voor iemand, die er de verklaring nie« van weet, is dat een verwonderlijk ge zicht. J.H.

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1941 | | pagina 7