Wat vooraanstaande Soester personen ons te zeggen hebben» SOEST IS VRIJ. Komt en aanschouwt de daden des Heeren. JUBILATE DEO. Holland leeft weer Om altaar en troon. Wat Soest tijdens de oorlog be leefde en nimmer zal vergeten. Soest is vrij! Na bijna 4Vï jaar van Duit- sche bezetting, dat wil zeggen 4l/z jaar van terreur, ondrukking en verraad, vrij. We kunnen den inhoud van dit begrip nog niet vatten. We weten alleen, dat een lood zware druk van ons afgevallen is. Wij zul len er nog aan moeten wennen, vrij uit te kunnen spreken en naar de radio te kun nen luisteren; te kunnen gelooven wat er in onze couranten staat; te kunnen vertrou wen wat ons door de overheid wordt ge zegd. We zijn er aan gewend door den bezetter steeds opnieuw bedrogen te worden; ach ter de oogenschijnlijk meest onschuldige maatregelen verborgen zich dikwijls de nleest brutale aanslagen op onze belangen. We zijn er aan gewend, iedereen, dien we niet zeer goed kennen, voor een Gestapo- agent aan te zien; we zijn er aan gewend ons werk stiekum en schichtig te verrichten. Maar nu zijn we weer vrij! De Gestapo is verslagen, het verraad is uitgeroeid, het le ven heeft weer waarde. Wanneer we in alle drukte en opwinding van deze dagen ons even bezinnen op de be- teekenis van onze bevrijding, dan kan het niet anders of er welt naast de uitbundige vreugde een gevoel van diepe dankbaarheid in ons op; dankbaarheid bovenal tot God, die ons de verlossing gaf en ons bevrijd de uit onze verdrukking. Dankbaarheid je gens de dappere kerels, die hun leven inzet ten om die bevrijding mogelijk te maken: de Britten, de Amerikanen, de Polen, al on ze bondgenoten en onze eigen dapperen uit de verzetsbeweging, binnenlands en van over zee. Dankbaarheid ook voor het feit, dat onze gemeente zooveel leed bespaard is, dat over haar had kunnen komen. Maar tegelijk denken we met weemoed in dit uur van vreugde aan hen, die dit niet meer mochten meemaken, aan hen, die ge vallen zijn in den strijd met de wapenen, als slachtoffer van Gestapo en verraad, of als niet combattanten door oorlogs handelingen, waaraan zij geen deel hadden. Voor hun nabestaanden is de blijdschap vermengd met bitterheid. Laten ook wij te midden van het feestgedruis even in eer biedige hulde hen gedenken. Soest is vrij! Steekt de vlaggen uit, laat luide het Wilhelmus klinken. Hoe was ons uit het hart gegrepen dat lied, dat onder de bezetting ontstaan is: „Ik snak naar een stad vol van rood, wit en blauw met de fleur van Oranje en boven". Welnu, die dag is daar! Zou dan Soest niet feestvieren? Soest, dat zich ook in de don kerste tijden hecht verbonden voelde met haar Koninklijke Ambachtvrouwe en het Prinselijk paar. Met hoeveel weemoed zagen "ïnel noe bet' KöïïTfrkitjk Pafëis'feëg ^töndT ja veel erger, door den vijand werd mis bruikt. Nu zal het weer zijn: Oranje Boven! Leve de Koningin, Leve het Prinselijk paar! Straks zal het paleis weer bewoond wor den en Soest zal kunnen begroeten de hoo- ge bewoners en de Prinsesjes, thans 3 getal. In de 4 jaren, die achter ons liggen, heeft Soest zich goed gehouden. Het was een brandpunt van binnenlandsch verzet; een wanhoop voor den bezetter. Eensgezind heb ben we het verzet gevoerd; laten we nu ook eensgezind een betere toekomst ingaan. Veel is er geleden, veel wonden zijn er te heelen, maar met Gods hulp zullen we, na de beproeving, die we hebben doorstaan, weer jaren van vrede tegemoet gaan. A. L. DES TOMBE, Burgemeester van Soest. ondankbaar tegenover Hem, die, zoals psalm 46 zegt, 't beproefde hulp is in benauwdheid. In dezelfde psalm zegt de dichter: Komt en aanschouwt de daden des Heren, die de aarde met verschrikking slaat, die oorlogen bedwingt tot het einde der aarde, bogen ver brijzelt, spiesen verbreekt, schilden met vuur verbrandt. Hoe vaak heb ik die psalm niet gelezen in de oorlogsjaren en in het bijzonder deze woorden, maar ze waren voor mij moeilijke en slecht verteerbare kost. Dat wilde er bij mij toch haast niet in, noch het ene, dat God de aarde niet verschrikkelijk slaat, noch het andere, dat Hij de oorlogen be dwingt. Nee, dat was me vaak te ongerijmd, dat was me te machtig. En het geloof heeft een zware strijd gevoerd. Maar nu, ja, nu wil ik mijn loflied zingen en in mijn dankbaarheid Hem niet vergeten, nu wil ik hem betrekken in het feest van deze dagen, nu wil ik Zijn naam noemen in de krant. Meer en beter nog dan dat, nu wil ik er kennen, dat Hij het in laatste instantie is, die ons de vrede bracht, dat Hij Zijn woord heeft gesproken en de kanonnen zwegen. O, wij hebben een harde les moeten leeren, ons geloof is op een zware proef gesteld, maar zie, nu willen wij het elkander toeroe pen: Komt, aanschouwt de daden des He ren. Een ding hoop ik, dat wij op de hoogte ge bracht zullen worden van al de daden en wandaden, die er in de oorlogstijd en de jaren daarvoor zijn gepleegd, daar hebben we recht op, daar heeft de wereld recht op. Wij willen weten, wie de schuldigen zijn van al dit leed, dat over de mensheid uitgestort, wij eisen openbaarheid en recht vaardigheid. Maar beter en meer nog dan dat: wij wil len nu elkander opwekken: Komt en aan schouwt de daden des Heren. Zoals hij eens gezegd heeft van Cyrus, den vorst der Me den en Perzen, dien Hij gebruikte om Israël te verlossen: mijn knecht Kores, zo zegt Hij het van Churchill en van Roosevelt en zelfs van Hitier: mijn knecht, mijn knech ten. Zij zijn op een voor ons verborgen wij ze stukken geweest op het grote schaak bord, waarop God Zijn zetten doet. Het is feest vandaag. De gevangenisdeuren zijn open, Amersfoort is gelikwideerd, Vught, Gestel, Haren zijn opgedoekt. Met verlan gen zien wij de terugkeer van onze man nen en jongens uit Duitsland tegemoet. Het is feest vandaag. Wij kunnen weer spreken. Wij mogen weer hardop denken. Wij kunnen weer ademen. De grendels zijn van de deuren geschoven. Hoe is het mo gelijk na al die jaren, na heel die zware beproeving. We kunnen haast weer lachen. De verhalen komen los. De droevige en de blijde. We zuil en-jon tzet blij verrast zijn. We zullen huilen en lachen tegelijk. Laat er één toon in doorklinken, één klank, die boven alle andere uikomt, deze klank: Komt, aanschouwt de daden des Heren. J. I. VAN SCHAICK, Ned. Herv. predikant. Moge dit zoo blijven Paree Domine paree populo Tuo. Spaar Heer, spaar Uw volk en schenk aan geheel Nederland spoedig den goeden, weldadi- gen vrede. PASTOOR VOSS. De kanonnen zwijgen, de vlaggen hangen van de huizen, het Oranje siert iederen goe den Nederlander, er is feest op straat en feest in het hart, want het land is vrij, de vijand is verslagen. Zoo zal het zijn, zoo is het, als deze krant verschijnt, maar nu ik deze woorden schrijf is het anders, nu klinkt reeds dagenlang het gedreun van het geschut bij^ Arnhem, nu trekken dag aan dag de berooide vluch telingen door, nu knetteren en knallen de Britse jagers en gaan als bromvliegen in eindelooze rij de Amerikaanse bommen werpers voorbij. Nu, nu ik dit schrijf, worden de burgers opgejaagd uit hun huizen en opgeraapt van de straat, om te werken voor den vijand, tegen eer en geweten in. Nu arbeiden 12 millioen blanke slaven in Duitschland en zijn de concentratiekampen gevuld en roken de ovens van de ontijdig gestorvenen. Het is goed dit niet te vergeten op deze feestdag, de vrijheidsvlag wappert tegen een achtergrond van zwart leed. Maar, Gode zij dank, hij wappert. Het is feitelijk voldoende dit vast te stellen, en ieder verder aan zijn eigen gedachten over te laten. Het is beter misschien vandaag niet te veel te spreken, maar te zwijgen, om door onze vreugde an deren geen verdriet te doen. Maar, maar ik kan niet zwijgen, nu de sluis deuren eindelijk zijn opengebroken en Ne derland zijn vuil spuien kan. Ik kan niet zwijgen, nu deze nachtmerrie eindelijk voor bij is. Nu er weer licht is en licht komt in de huizen en harten. Ik mag ook niet zwijgen, het zou ondank baar zijn de mond te houden. Ondankbaar tegenover hen, die hun krachten en hun le ven gaven voor de vrijheid, ondankbaar je gens de velen, die het offer hebben gebracht voor hun land en volk, ons land en volk, Hoe trilt de vreugde in ons hart, nu ons dierbaar Soest van de vijandelijke bezet ting is bevrijd. Wij jubelen het uit: „Gode zij dank". Wat zal het zijn, als geheel Nederland weer vrij is, als de goede vrede over de lage landen aan de zee weer is neerge daald. Ja, wij zijn blijde Onze blijdschap wordt echter getemperd door de gedachte aan onze Broeders en Zusters in Christus, die nog onder druk staan, die zoo zwaar getroffen zijn in hunne dierbaren en hunne bezittingen, getemperd door de schrikkelijke verwoestingen, die zijn aangericht in Nederland. Wij Soesters mogen God toch wel bijzonder dankbaar zijn. Zeer zeker hebben wij moeilijke jaren doorleeft, zijn angstige en smartvolle uren en dagen ons deel geweest, ja zelfs dierba ren van ons wegggerukt. Aanhoudend baden wij: „Domine adjuva nos festina". Bij alle moeilijkheden, smart en lijden had den we echter de zekerheid en den troost, dat v/ij ons als goede Nederlanders, ver knocht aan Oranje, trouwe onderdanen van H. M. Koningin Wilhelmina, bewoners van het mooie Soest, één voelden, steun had den aan elkander, dat er voor ons gezorgd werd. In stilte werd gewerkt, gezorgd, met ons medegeleden, werd voor ons gezwoegd door allen te samen, maar vooral door het hart, dat geheel gewijd is aan Soest en zijn be woners, het hart dat klopt voor ons, het hart van onzen Burgervader. Op het Raadshuis, als middelpunt van Soest, werkt hij steeds voor ons met zijn staf van ambtenaren, in den ruimsten zin van het woord, deelt hij ons lot, bewandelt kalm en vastberaden den goeden weg tot ons aller heil. Wanneer iederen Zondag het „Domine, sal- vum fac Regem nostrum" smeekend opstijgt ten Hemel, dan denken wij ook aan ons Gemeentebestuur, aan onzen Burgervader. Na den dank aan God, dank aan onzen Burgemeester en zijne medewerkers. Moge God hem nog vele jaren voor ons behouden. Onder zijn leiding gaan wij rustig verder en zijn wij gerust. In de voorbije jaren hebben we ondervonden wat het zeggen wil „Eendracht maakt macht" en „Hoe zoet is het als broeders en zusters samen te wonen", één van gevoelen, één van zin, een ieder respecteerend in zijn goede overtuiging, samen lijden, samen wer ken tot ons aller heil naar ziel en lichaam, voor tijd en eeuwigheid. Wie zal op het oogenblik precies zijn ge voelens kunnen vertolken Niemand. Wij zijn vrij. De knechtelijke banden zijn van ons afgenomen. We zijn weer Neder land, we mogen opnieuw leven onder ons geliefde Oranjehuis. Geen concentratiekam pen en gevangenissen meer. Geen arbeids inzet rooft onze kostelijke jonge levens. Och, we spreken nog maar weinig uit. Het is ons als een droom. We kunnen het nog niet verwerken, we kunnen de werkelijk heid nog niet tasten. Toch moeten we ons uiten. Persoonlijk, maar ook gemeenschappelijk. We moeten het el kaar zeggen, met stralenden blik, met een warmte van stem, zooals we elkaar nog nim mer hebben aangesproken. We zullen beginnen, allereerst en vóór alles, met onzen dank te brengen aan God. Hoe hebben wij Zijn bestand geweten, al die donkere jaren. Was hij niet bij ons geweest, we waren lang vergaan. Ook in ons geliefde Soest en Soestdijk is, dat weten wij, door duizenden gebeden, vaak uit diepen nood. Daarom zullen we het persoonlijk dankge bed moeten kennen, heel voor ons zelf, maar ook het danken met onze gezinnen. En dan zullen de kerken in ons dorp vol- stroomen, om, als na Leidens ontzet wel eer, den Almachtige te loven voor Zijn ge nade. Dat zal er eerst bij ons moeten zijn. Maar dan mogen we elkaar vervolgens als burgers van Soest aanspreken, in nauwen band ver eend als burgers van ons bevrijde vader land. Vandaar dit feestnummer, dat op zulk een energieke wijze door den heer Smit is sa mengesteld. De pers is immers een mach tig middel, om elkaar de vreugde van ons hart te vertolken. Dat is zij tenminste in een vrij land. Daarom verschijnt ook on middellijk deze krant, mede als een symbool van de herwonnen vrijheid. Symbool is dit nummer en tevens spontane uiting. Wij willen U allen gelukwenschen, ware va derlanders, eigen burgers en evacué's van onze schoone woonplaats. Samen hebben we de bange oogenblikken doorgemaakt, samen vieren we deze blijde stonde. Wat hadden we een zorg in de dagen, toen we voor een groot gedeelte zelf moesten evacueren. Noord-Holland zal door Soest nimmer wor den vergeten. Hoe vaak hebben we elkaar vervolgens niet gesprStorbn over het vHegveld en onze nabijheid daaraan. Soms waren er bange oogenblikken, als bommen neerstort ten en de afweer geweldig blafte. De moei lijkste oogenblikken voordat de laatste we ken aanbraken, waren wel, toen burgers wer den neergeschoten of als gijzelaars werden weggevoerd. Hoe hebben we toen ook met elkaar de eenheid gevoeld als burgers van Soest en Soestdijk. Maar daarom roepen wij U op: Dankt, dankt nu allen God, met blijde feestgezan gen. En vervolgens: Laten we hernieuwde trouw zweren aan ons Oranjehuis. Het zal er nu op aan komen, in Gods kracht, een nieuw staats- en maatschappelijk leven op te bouwen. Met feestvieren zullen we niet klaar zijn. Alle energie, die er leeft in het Nederlandsche volk, zal nu te voorschijn moeten treden. De plichten zullen nu moeten gekend wor de. Niet alleen in het geheel van het volks leven, maar ook in dat van de plaats. We zullen de handen in elkaar moeten slaan; om in ons geliefde Soest de wonden te hee len, die door den oorlog zijn veroorzaakt, We zullen opofferingen moeten kennen, waarbij de één den ander uitnemender zal moeten achten dan zichzelf. Met ons gan- sche hart hopen we, dat ons Prinselijk Gezin zich weer in ons midden mag vestigen. Dan zullen we echter ons dat ook waardig moe ten toonen. Zoo zien wij, dat er voor danken alle re den is. Maar naast het danken zal het bid den niet minder plaats moeten hebben. We zijn er niet. We beginnen pas. Feestvieren, ja, dat zullen wij. Maar tegelijk zullen we de lippen op elkaar klemmen, en, het oog naar boven gericht, zullen we ons uiterste best moeten doen in volkomen zelf verloochening. Dan verstaan we het woord van Bilderdijk, dat hij in 1810 al voorspellend dichtte op de komende bevrijding, die in 1813 werd geschonken: Holland leeft weer, Holland streeft weer Met zijn afgelegde vlag Door de boorden Van het Noorden Naar den ongeboren dag. Holland groeit weer Holland bloeit weer Hollands naam is weer hersteld Holland uit zijn stof verrezen, Zal opnieuw ons Holland wezen; Stervend heb ik 't U gemeld. S. WOUTERS, Gereformeerd predikant. Altaar en troon. Deze behooren, Gode zij dank, in ons Vaderland nog bij elkaar. Dit is, ga de geschiedenis maar na, altijd zoo geweest en zal zoo lang ons volk zijn bestaan heeft, zoo blijven. Dat dit zoo was in de bange oorlogsjaren bewijzen de gebeden, die opgezonden zijn voor land en volk. De troon van Oranje was niet ledig in ons gebed al vertoefde ons Vorstenhuis in bal lingschap. Nu de Heere ons gebed heeft verhoord, zou den wij nu de wacht niet betrekken bij al taar enJ troon Wij zijn een geslagen volk, een diep ver zwakt volk. Neen! Een biddend volk is een sterk volk. Het heeft God aan zijn zij. Zijn echter nu alle gevaren geweken? Neen! Mannen en vrouwen! Gij verwondert er U over, dat God, die heilig is in zijn richten, te midden des toorn ons nog desontfermens gedachtig is geweest. Toch wij verheugen ons met beving. De strijd tegen God en zijn altaren wordt nog voortgezet. Feller dan ooit. Dat wij nu, geleerd door het verleden, wakende mogen zijn. Of moet de strijd tegen de altaren, onze heiligste goe deren, van welke zijde dan ook, op onzen Vaderlandschen bodem eerst zoo hoog op laaien, dat wij in onze heiligste overtuiging geknot worden? Dat wij nu als één man stelling kiezen te gen het ongeloof. Die heldenmoed wordt geboren in den weg der verootmoediging. Heeft God ons dat geleerd in de oorlogs jaren? God heeft ons wakker geschud. Daarom, doe alle lauwheid van U en sta pal bij de altaren. Wij hebben ook in den weg Uwer gerich- ten, U, o Heere, verwacht. Zij er nu meer geloof bij ons dan voor 1940. Zij er meer gebondenheid aan God en zijn dienst. Leven wij dichter bij het altaar des kruises. Staan de belijders van den Christus, te mid den van het ontredderd wereldleven als kloeke getuigen. Of zult gij dat overlaten aan hen, die uit een concentratiekamp of uit de gevangenis gekomen zijn en daar maanden of jaren geleefd hebben met het zwaard boven hun hoofd en hebben geleerd op God te vertrouwen. Dat de arme wereld, die angstig vreest, het aan ons zien, dat er een volk is, dat leeft uit de eeuwige beginselen en nu de wacht betrekt bij het altaar. Dat zij, die alles verloren hebben nu uit dankbaarheid bui gen bij het altaar voor hun levensbehoud. Wij lezen, dat God zegt tot Josia de jonge koning van Israël, die God vreesde: „Om dat Uw hart week geworden is en gij U voor het aangezicht Gods vernederd hebt, als gij zijn woorden hoordet tegen deze plaats en hare inwoners en hebt U verne derd voor mijn aangezicht en Uw kleeren gescheurd en geweend, zoo heb Ik U ook verhoord", spreekt de Heere. „Het weeke hart, dat is niet een hart, dat siddert voor de vijanden. Neen! Dat is een hart, dat siddert voor God. Over de nationale zonden schreit het zijn mannentranen. Doch dit verraadt geen slap heid. Het weeke hart vindt gij bij de hel den des geloofs, die als de vijand aankomt, opstaan van de knieën met kloeken moed en zeggen: „God is ons een toevlucht en sterkte, Hij is krachtiglijk bevonden een Hulp in benauwdheid". Zij heffen de banier des geloofs op en met die banier in handen scharen zij zich rond om den troon van Oranje. Zij hebben voor den troon onzer Vorstin gebeden, zij willen nu om dien troon staan, dankende. Zij schragen den troon met hun gebed en omringen die met hun liefde en trouw. Veel zoekt U af te trekken van Oranje. Veel tracht U te verleiden andere vanen op te steken. Leer onderscheiden de verleiden de stemmen en blijf luisteren naar het Woord onzes Gods. Ook gij, jonge mannen, vermengt U niet met hen, die naar verandering staan. Wij roepen U bijzonder op tot trouw aan het beginsel dat opkomt, ook in het staat kundig leven uit God. Mag ik U hieraan herinneren Toen in den strijd tegen de Hugonoten in Frankrijk de bekende Admiraal de Coligny een kleine vesting moest verdedigen, gin gen de vijanden listig te werk. Zij schoten pijlen over de muur, waaraan linten beves tigd waren met allerlei schoone beloften, die vervuld zouden worden, als zij de ves ting overgaven. Wat deed de Coligny nu Hij nam een reep perkament, schreef daar op slechts twee woorden in het Latijn: „Re gem - Habemus". Wij hebben een koning. Hij bond dit perkament aan een werpspeer en wierp deze met eigen hand over den muur. Dat zij ons antwoord: Wij hebben een Ko ning in den hemel voor Wiens Woord wij buigen en een Koningin op den troon voor wie wij strijden. Mannen en Vrouwen! Betrekt de wacht bij het altaar. Sta aaneen geschaard rondom den troon van Oranje. Dat ons gansche christenvolk pal sta in de mogendheid des Heren in de aloude waar heid en godsvrucht onzer vaderen. Met Oranje op de borst en een gebed in het hart voor den troon onzer geëerbiedigde Vorstin. Jonge menschen! Veel zal U gevraagd wor den. Gordt U aan tot den strijd om altaar en troon. Kinderen! Juicht het „Oranje boven" blijde uit. Brenge de Heere al onze gevangenen we der en storte Hij balsem in de geslagen won den en harten, die in rouw gedompeld zijn. En gij, Heere, richt Uwe altaren op en doe ons buigen in dankerkentenis. Bevestig den troon van Oranje en kroon ons Vorstenhui^ met Uw genade. L. DE BRUIJNE, Christelijk Gereformeerd predikant. Vervolg van bladzijde 4. Daar enkele bureaux van het luchtwapen naar Soest worden verplaatst neemt ook het aantal gevorderde huizen zeer toe. Dan komt den zesden Juni met zijn inva sie. Wij weten nu, dat het gaat komen. En het komt. Op Dinsdag 15 AUGUSTUS doen 120 vliegtuigen te 11 uur 35 een geconcentreer de aanval op het vliegveld Soesterberg. 1 toestel wordt neergeschoten. In den nacht van 26 op 27 AUGUSTUS stort een toestel neer op den Eng, waar het uitbrandt zonder dat de nationaliteit met zekerheid kan worden vastgesteld. Op Zondag 3 SEPTEMBER volgt opnieuw 'n groote aanval. Te 17 uur 30 verschijnen 100 a 150 toestellen boven Soesterberg en bom bardeeren het vliegveld kort en klein. Er is in het dorp zelf veel schade en er zijn onder de burger bevolking 3 dooden te betreuren. Daarna gaat het sneller. De Duitsche tegenstand in België wordt onder den voet gelopen. Op 3 September is Door nik gevallen, op 4 September heet het reeds dat de Britten en Amerikanen onze grens hebben bereikt, op 5 September zou Breda gevallen zijn, tegelijk met Roermond. Een koortsachtige opgewondenheid maakt zich van ons allen meester. De Bevrijding is in zicht, sneller dan wij hadden durven ho- jen. Wij zien colonne's terugtrekken, die een verslagen indruk maken. Het valt ons dan zwaar te bemerken, dat het gerucht, volgens hetwelk de troepen bij Vianen zouden staan, ja zelfs dat de spits van de pantsercollonnes Utrecht had bereikt, inderdaad uit de lucht gegrepen blijkt te zijn. Zoo goedkoop komen wij niet van den bezetter af. Er dreigt voedselnood, gastekort. We moe ten zuinig worden met brandstoffen, met licht en water. Een aantal soldaten op voet tocht vordert in den nacht van 6 op 7 Sep tember ieder voorwerp, dat van een wiel is voorzien, teneinde den terugtocht te ver haasten. Honderden rijwielen, bakfietsen, kinderwagens, kruiwagens en naaimachines enz. worden meegevoerd. De Beauftragte begint eveneens te ramme len met de sabel en dreigt alle huizen van Soest te zullen verbranden, als de sabotage niet ophoudt. Hij doelt daarbij op de scher ven en kopspijkers, die langs alle wegen zijn gestrooid en hun werk prima doen. Man nen van gemeentewerken met bezems en wit te banden krijgen spijkerwacht, die achter eenvolgens aan de gemeente-ambtenaren en de onderwijzers wordt toevertrouwd. Op 11 SEPTEMBER wordt te 19 uur 'n trein op het baanvak Baarn.-Amersfoort buiten ge vecht gesteld in de omgeving van de Groote Melm. Er rijden overigens nog slechts enke le treinen. De heer J. A. Lock, die met een vrachtauto is uitgetogen om boter voor de gemeente te halen, wordt beschoten en over lijdt aan zijn verwondingen. Gemeente-wer ken haalt met paard en wagen zout en sui ker in Utrecht, de brandweerauto rijdt naar Zaandam en brengt voedsel terug. Op 16 SEPTEMBER beschiet een jager een Duitsche auto op den Utrechtseweg. Op 17 September, de dag van de groote lucht landingen, doorkruisen talrijke jagers het luchtruim ter bescherming van de operaties in Gelderland en beschieten ook in Soest hier en daar een object. Enkele benzinetanks worden uitgeworpen, die brand veroorzaken aan de Molenstraat. Op 18 September breekt de algemeene spoorwegstaking uit. Met de uitreiking van noodkaarten wordt een aanvang gemaakt. Op 19 SEPTEMBER keert het grootste deel der Soester gijzelaars in goeden welstand naar huis terug, terwijl ook hulp wordt ver leend aan ontslagenen uit het concentratie kamp te Amersfoort. De luchtlandingen bij Arnhem, die aanvan kelijk groot succes beloofden, stuiten op steeds heftiger tegenstand. Arnhem, dat reeds voor een belangrijk deel in geallieerde handen was, moest weer worden prijsgege ven. Beide partijen vechten om ieder huis en iederen steen van Oosterbeek en Wolfheze. De burgerbevolking, die midden tusschen de strijdenden is geraakt, begint een goed heen komen te zoeken. Arnhem wordt verplicht geëvacueerd. Ook Soest is aangewezen als vluchtoord. Het heeft op dit terrein een eereschuld: heeft men het in Mei 1940 niet gul ontvangen toen het zelf moest evacueeren? Men begint de schuld in te lossen. Het Roo- de Kruis richt een hulppost in aan de Birk- straat, waar vele honderden een warme dronk en eten vinden. De gemeente organiseert hulpbureaux in Eemland en St. Ludgardis. Een zeer groote staf van leiders, ordonnansen, koks, help sters komt in 't geweer. De organisatie klopt misschien niet altijd evengoed, er is wel eens een tikje ij delheid hier en een vleug je onwil elders, maar daarvan worden de geëvacueerden tenminste niet de dupe. In tegendeel: de Roode Kruis zusters en ge leiders, die de groote transporten met boe renwagens naar Barneveld vergezellen en met geëvacueerden telkens opnieuw terug- keeren, vinden volle waardeering van de zij de der oorlogsslachtoffers, bij wien zoomin bitter leed als merkwaardige humor ont breken. Er worden centrale kraamkamers gesticht en een centrale reiniging voor ongedierte. Nieuwe problemen rijzen met het afsnijden van de electriciteit. Dit dwingt ook ons om deze kroniek iets vroeger te beëindigen dan op den laatsten dag van den oorlog. Als dit blad wordt verspreid zal echter iedere lezer deze kroniek voor zichzelf met de ge beurtenissen van de laatste oorlogsdagen weten te completeren.

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1945 | | pagina 2