Wat vooraanstaande Soester personen ons te zeggen hebben»
SOEST IS VRIJ.
Komt en aanschouwt de
daden des Heeren.
JUBILATE DEO.
Holland leeft weer
Om altaar en troon.
Wat Soest tijdens de oorlog be
leefde en nimmer zal vergeten.
Soest is vrij! Na bijna 4Vï jaar van Duit-
sche bezetting, dat wil zeggen 4l/z jaar van
terreur, ondrukking en verraad, vrij.
We kunnen den inhoud van dit begrip nog
niet vatten. We weten alleen, dat een lood
zware druk van ons afgevallen is. Wij zul
len er nog aan moeten wennen, vrij uit te
kunnen spreken en naar de radio te kun
nen luisteren; te kunnen gelooven wat er
in onze couranten staat; te kunnen vertrou
wen wat ons door de overheid wordt ge
zegd.
We zijn er aan gewend door den bezetter
steeds opnieuw bedrogen te worden; ach
ter de oogenschijnlijk meest onschuldige
maatregelen verborgen zich dikwijls de
nleest brutale aanslagen op onze belangen.
We zijn er aan gewend, iedereen, dien we
niet zeer goed kennen, voor een Gestapo-
agent aan te zien; we zijn er aan gewend
ons werk stiekum en schichtig te verrichten.
Maar nu zijn we weer vrij! De Gestapo is
verslagen, het verraad is uitgeroeid, het le
ven heeft weer waarde.
Wanneer we in alle drukte en opwinding
van deze dagen ons even bezinnen op de be-
teekenis van onze bevrijding, dan kan het
niet anders of er welt naast de uitbundige
vreugde een gevoel van diepe dankbaarheid
in ons op; dankbaarheid bovenal tot God,
die ons de verlossing gaf en ons bevrijd
de uit onze verdrukking. Dankbaarheid je
gens de dappere kerels, die hun leven inzet
ten om die bevrijding mogelijk te maken:
de Britten, de Amerikanen, de Polen, al on
ze bondgenoten en onze eigen dapperen uit
de verzetsbeweging, binnenlands en van
over zee.
Dankbaarheid ook voor het feit, dat onze
gemeente zooveel leed bespaard is, dat over
haar had kunnen komen.
Maar tegelijk denken we met weemoed in
dit uur van vreugde aan hen, die dit niet
meer mochten meemaken, aan hen, die ge
vallen zijn in den strijd met de wapenen,
als slachtoffer van Gestapo en verraad, of
als niet combattanten door oorlogs
handelingen, waaraan zij geen deel hadden.
Voor hun nabestaanden is de blijdschap
vermengd met bitterheid. Laten ook wij te
midden van het feestgedruis even in eer
biedige hulde hen gedenken.
Soest is vrij! Steekt de vlaggen uit, laat
luide het Wilhelmus klinken.
Hoe was ons uit het hart gegrepen dat lied,
dat onder de bezetting ontstaan is: „Ik snak
naar een stad vol van rood, wit en blauw
met de fleur van Oranje en boven".
Welnu, die dag is daar! Zou dan Soest niet
feestvieren? Soest, dat zich ook in de don
kerste tijden hecht verbonden voelde met
haar Koninklijke Ambachtvrouwe en het
Prinselijk paar. Met hoeveel weemoed zagen
"ïnel noe bet' KöïïTfrkitjk Pafëis'feëg ^töndT
ja veel erger, door den vijand werd mis
bruikt.
Nu zal het weer zijn: Oranje Boven!
Leve de Koningin, Leve het Prinselijk paar!
Straks zal het paleis weer bewoond wor
den en Soest zal kunnen begroeten de hoo-
ge bewoners en de Prinsesjes, thans 3
getal.
In de 4 jaren, die achter ons liggen, heeft
Soest zich goed gehouden. Het was een
brandpunt van binnenlandsch verzet; een
wanhoop voor den bezetter. Eensgezind heb
ben we het verzet gevoerd; laten we nu
ook eensgezind een betere toekomst ingaan.
Veel is er geleden, veel wonden zijn er te
heelen, maar met Gods hulp zullen we, na
de beproeving, die we hebben doorstaan,
weer jaren van vrede tegemoet gaan.
A. L. DES TOMBE,
Burgemeester van Soest.
ondankbaar tegenover Hem, die, zoals psalm
46 zegt, 't beproefde hulp is in benauwdheid.
In dezelfde psalm zegt de dichter: Komt en
aanschouwt de daden des Heren, die de
aarde met verschrikking slaat, die oorlogen
bedwingt tot het einde der aarde, bogen ver
brijzelt, spiesen verbreekt, schilden met vuur
verbrandt.
Hoe vaak heb ik die psalm niet gelezen in
de oorlogsjaren en in het bijzonder deze
woorden, maar ze waren voor mij moeilijke
en slecht verteerbare kost. Dat wilde er bij
mij toch haast niet in, noch het ene, dat
God de aarde niet verschrikkelijk slaat,
noch het andere, dat Hij de oorlogen be
dwingt.
Nee, dat was me vaak te ongerijmd, dat
was me te machtig. En het geloof heeft een
zware strijd gevoerd.
Maar nu, ja, nu wil ik mijn loflied zingen
en in mijn dankbaarheid Hem niet vergeten,
nu wil ik hem betrekken in het feest van
deze dagen, nu wil ik Zijn naam noemen in
de krant.
Meer en beter nog dan dat, nu wil ik er
kennen, dat Hij het in laatste instantie is,
die ons de vrede bracht, dat Hij Zijn woord
heeft gesproken en de kanonnen zwegen.
O, wij hebben een harde les moeten leeren,
ons geloof is op een zware proef gesteld,
maar zie, nu willen wij het elkander toeroe
pen: Komt, aanschouwt de daden des He
ren.
Een ding hoop ik, dat wij op de hoogte ge
bracht zullen worden van al de daden en
wandaden, die er in de oorlogstijd en de
jaren daarvoor zijn gepleegd, daar hebben
we recht op, daar heeft de wereld recht op.
Wij willen weten, wie de schuldigen zijn
van al dit leed, dat over de mensheid
uitgestort, wij eisen openbaarheid en recht
vaardigheid.
Maar beter en meer nog dan dat: wij wil
len nu elkander opwekken: Komt en aan
schouwt de daden des Heren. Zoals hij eens
gezegd heeft van Cyrus, den vorst der Me
den en Perzen, dien Hij gebruikte om Israël
te verlossen: mijn knecht Kores, zo zegt
Hij het van Churchill en van Roosevelt en
zelfs van Hitier: mijn knecht, mijn knech
ten. Zij zijn op een voor ons verborgen wij
ze stukken geweest op het grote schaak
bord, waarop God Zijn zetten doet.
Het is feest vandaag. De gevangenisdeuren
zijn open, Amersfoort is gelikwideerd, Vught,
Gestel, Haren zijn opgedoekt. Met verlan
gen zien wij de terugkeer van onze man
nen en jongens uit Duitsland tegemoet.
Het is feest vandaag. Wij kunnen weer
spreken. Wij mogen weer hardop denken.
Wij kunnen weer ademen. De grendels zijn
van de deuren geschoven. Hoe is het mo
gelijk na al die jaren, na heel die zware
beproeving. We kunnen haast weer lachen.
De verhalen komen los. De droevige en de
blijde. We zuil en-jon tzet blij verrast zijn.
We zullen huilen en lachen tegelijk. Laat
er één toon in doorklinken, één klank, die
boven alle andere uikomt, deze klank: Komt,
aanschouwt de daden des Heren.
J. I. VAN SCHAICK,
Ned. Herv. predikant.
Moge dit zoo blijven
Paree Domine paree populo Tuo. Spaar
Heer, spaar Uw volk en schenk aan geheel
Nederland spoedig den goeden, weldadi-
gen vrede.
PASTOOR VOSS.
De kanonnen zwijgen, de vlaggen hangen
van de huizen, het Oranje siert iederen goe
den Nederlander, er is feest op straat en
feest in het hart, want het land is vrij, de
vijand is verslagen.
Zoo zal het zijn, zoo is het, als deze krant
verschijnt, maar nu ik deze woorden schrijf
is het anders, nu klinkt reeds dagenlang
het gedreun van het geschut bij^ Arnhem,
nu trekken dag aan dag de berooide vluch
telingen door, nu knetteren en knallen de
Britse jagers en gaan als bromvliegen in
eindelooze rij de Amerikaanse bommen
werpers voorbij.
Nu, nu ik dit schrijf, worden de burgers
opgejaagd uit hun huizen en opgeraapt van
de straat, om te werken voor den vijand,
tegen eer en geweten in. Nu arbeiden 12
millioen blanke slaven in Duitschland en
zijn de concentratiekampen gevuld en roken
de ovens van de ontijdig gestorvenen.
Het is goed dit niet te vergeten op deze
feestdag, de vrijheidsvlag wappert tegen een
achtergrond van zwart leed. Maar, Gode zij
dank, hij wappert. Het is feitelijk voldoende
dit vast te stellen, en ieder verder aan zijn
eigen gedachten over te laten. Het is beter
misschien vandaag niet te veel te spreken,
maar te zwijgen, om door onze vreugde an
deren geen verdriet te doen.
Maar, maar ik kan niet zwijgen, nu de sluis
deuren eindelijk zijn opengebroken en Ne
derland zijn vuil spuien kan.
Ik kan niet zwijgen, nu deze nachtmerrie
eindelijk voor bij is. Nu er weer licht is en
licht komt in de huizen en harten.
Ik mag ook niet zwijgen, het zou ondank
baar zijn de mond te houden. Ondankbaar
tegenover hen, die hun krachten en hun le
ven gaven voor de vrijheid, ondankbaar je
gens de velen, die het offer hebben gebracht
voor hun land en volk, ons land en volk,
Hoe trilt de vreugde in ons hart, nu ons
dierbaar Soest van de vijandelijke bezet
ting is bevrijd. Wij jubelen het uit: „Gode
zij dank".
Wat zal het zijn, als geheel Nederland
weer vrij is, als de goede vrede over de
lage landen aan de zee weer is neerge
daald. Ja, wij zijn blijde
Onze blijdschap wordt echter getemperd
door de gedachte aan onze Broeders en
Zusters in Christus, die nog onder druk
staan, die zoo zwaar getroffen zijn in hunne
dierbaren en hunne bezittingen, getemperd
door de schrikkelijke verwoestingen, die
zijn aangericht in Nederland.
Wij Soesters mogen God toch wel bijzonder
dankbaar zijn.
Zeer zeker hebben wij moeilijke jaren
doorleeft, zijn angstige en smartvolle uren
en dagen ons deel geweest, ja zelfs dierba
ren van ons wegggerukt. Aanhoudend baden
wij: „Domine adjuva nos festina".
Bij alle moeilijkheden, smart en lijden had
den we echter de zekerheid en den troost,
dat v/ij ons als goede Nederlanders, ver
knocht aan Oranje, trouwe onderdanen van
H. M. Koningin Wilhelmina, bewoners van
het mooie Soest, één voelden, steun had
den aan elkander, dat er voor ons gezorgd
werd.
In stilte werd gewerkt, gezorgd, met ons
medegeleden, werd voor ons gezwoegd door
allen te samen, maar vooral door het hart,
dat geheel gewijd is aan Soest en zijn be
woners, het hart dat klopt voor ons, het
hart van onzen Burgervader.
Op het Raadshuis, als middelpunt van Soest,
werkt hij steeds voor ons met zijn staf van
ambtenaren, in den ruimsten zin van het
woord, deelt hij ons lot, bewandelt kalm en
vastberaden den goeden weg tot ons aller
heil.
Wanneer iederen Zondag het „Domine, sal-
vum fac Regem nostrum" smeekend opstijgt
ten Hemel, dan denken wij ook aan ons
Gemeentebestuur, aan onzen Burgervader.
Na den dank aan God, dank aan onzen
Burgemeester en zijne medewerkers. Moge
God hem nog vele jaren voor ons behouden.
Onder zijn leiding gaan wij rustig verder
en zijn wij gerust.
In de voorbije jaren hebben we ondervonden
wat het zeggen wil „Eendracht maakt
macht" en „Hoe zoet is het als broeders en
zusters samen te wonen", één van gevoelen,
één van zin, een ieder respecteerend in zijn
goede overtuiging, samen lijden, samen wer
ken tot ons aller heil naar ziel en lichaam,
voor tijd en eeuwigheid.
Wie zal op het oogenblik precies zijn ge
voelens kunnen vertolken Niemand.
Wij zijn vrij. De knechtelijke banden zijn
van ons afgenomen. We zijn weer Neder
land, we mogen opnieuw leven onder ons
geliefde Oranjehuis. Geen concentratiekam
pen en gevangenissen meer. Geen arbeids
inzet rooft onze kostelijke jonge levens.
Och, we spreken nog maar weinig uit. Het
is ons als een droom. We kunnen het nog
niet verwerken, we kunnen de werkelijk
heid nog niet tasten.
Toch moeten we ons uiten. Persoonlijk, maar
ook gemeenschappelijk. We moeten het el
kaar zeggen, met stralenden blik, met een
warmte van stem, zooals we elkaar nog nim
mer hebben aangesproken.
We zullen beginnen, allereerst en vóór alles,
met onzen dank te brengen aan God.
Hoe hebben wij Zijn bestand geweten, al die
donkere jaren. Was hij niet bij ons geweest,
we waren lang vergaan. Ook in ons geliefde
Soest en Soestdijk is, dat weten wij, door
duizenden gebeden, vaak uit diepen nood.
Daarom zullen we het persoonlijk dankge
bed moeten kennen, heel voor ons zelf,
maar ook het danken met onze gezinnen.
En dan zullen de kerken in ons dorp vol-
stroomen, om, als na Leidens ontzet wel
eer, den Almachtige te loven voor Zijn ge
nade.
Dat zal er eerst bij ons moeten zijn. Maar
dan mogen we elkaar vervolgens als burgers
van Soest aanspreken, in nauwen band ver
eend als burgers van ons bevrijde vader
land.
Vandaar dit feestnummer, dat op zulk een
energieke wijze door den heer Smit is sa
mengesteld. De pers is immers een mach
tig middel, om elkaar de vreugde van ons
hart te vertolken. Dat is zij tenminste in
een vrij land. Daarom verschijnt ook on
middellijk deze krant, mede als een symbool
van de herwonnen vrijheid. Symbool is dit
nummer en tevens spontane uiting.
Wij willen U allen gelukwenschen, ware va
derlanders, eigen burgers en evacué's van
onze schoone woonplaats. Samen hebben we
de bange oogenblikken doorgemaakt, samen
vieren we deze blijde stonde. Wat hadden
we een zorg in de dagen, toen we voor een
groot gedeelte zelf moesten evacueren.
Noord-Holland zal door Soest nimmer wor
den vergeten. Hoe vaak hebben we elkaar
vervolgens niet gesprStorbn over het vHegveld
en onze nabijheid daaraan. Soms waren er
bange oogenblikken, als bommen neerstort
ten en de afweer geweldig blafte. De moei
lijkste oogenblikken voordat de laatste we
ken aanbraken, waren wel, toen burgers wer
den neergeschoten of als gijzelaars werden
weggevoerd. Hoe hebben we toen ook met
elkaar de eenheid gevoeld als burgers van
Soest en Soestdijk.
Maar daarom roepen wij U op: Dankt,
dankt nu allen God, met blijde feestgezan
gen. En vervolgens: Laten we hernieuwde
trouw zweren aan ons Oranjehuis. Het zal
er nu op aan komen, in Gods kracht, een
nieuw staats- en maatschappelijk leven op te
bouwen. Met feestvieren zullen we niet
klaar zijn. Alle energie, die er leeft in het
Nederlandsche volk, zal nu te voorschijn
moeten treden.
De plichten zullen nu moeten gekend wor
de. Niet alleen in het geheel van het volks
leven, maar ook in dat van de plaats. We
zullen de handen in elkaar moeten slaan;
om in ons geliefde Soest de wonden te hee
len, die door den oorlog zijn veroorzaakt,
We zullen opofferingen moeten kennen,
waarbij de één den ander uitnemender zal
moeten achten dan zichzelf. Met ons gan-
sche hart hopen we, dat ons Prinselijk Gezin
zich weer in ons midden mag vestigen. Dan
zullen we echter ons dat ook waardig moe
ten toonen.
Zoo zien wij, dat er voor danken alle re
den is. Maar naast het danken zal het bid
den niet minder plaats moeten hebben. We
zijn er niet. We beginnen pas.
Feestvieren, ja, dat zullen wij. Maar tegelijk
zullen we de lippen op elkaar klemmen, en,
het oog naar boven gericht, zullen we ons
uiterste best moeten doen in volkomen zelf
verloochening.
Dan verstaan we het woord van Bilderdijk,
dat hij in 1810 al voorspellend dichtte op
de komende bevrijding, die in 1813 werd
geschonken:
Holland leeft weer,
Holland streeft weer
Met zijn afgelegde vlag
Door de boorden
Van het Noorden
Naar den ongeboren dag.
Holland groeit weer
Holland bloeit weer
Hollands naam is weer hersteld
Holland uit zijn stof verrezen,
Zal opnieuw ons Holland wezen;
Stervend heb ik 't U gemeld.
S. WOUTERS,
Gereformeerd predikant.
Altaar en troon. Deze behooren, Gode zij
dank, in ons Vaderland nog bij elkaar.
Dit is, ga de geschiedenis maar na, altijd
zoo geweest en zal zoo lang ons volk zijn
bestaan heeft, zoo blijven.
Dat dit zoo was in de bange oorlogsjaren
bewijzen de gebeden, die opgezonden zijn
voor land en volk.
De troon van Oranje was niet ledig in ons
gebed al vertoefde ons Vorstenhuis in bal
lingschap.
Nu de Heere ons gebed heeft verhoord, zou
den wij nu de wacht niet betrekken bij al
taar enJ troon
Wij zijn een geslagen volk, een diep ver
zwakt volk. Neen! Een biddend volk is een
sterk volk. Het heeft God aan zijn zij.
Zijn echter nu alle gevaren geweken? Neen!
Mannen en vrouwen! Gij verwondert er U
over, dat God, die heilig is in zijn richten,
te midden des toorn ons nog desontfermens
gedachtig is geweest.
Toch wij verheugen ons met beving. De
strijd tegen God en zijn altaren wordt nog
voortgezet.
Feller dan ooit. Dat wij nu, geleerd door het
verleden, wakende mogen zijn. Of moet de
strijd tegen de altaren, onze heiligste goe
deren, van welke zijde dan ook, op onzen
Vaderlandschen bodem eerst zoo hoog op
laaien, dat wij in onze heiligste overtuiging
geknot worden?
Dat wij nu als één man stelling kiezen te
gen het ongeloof. Die heldenmoed wordt
geboren in den weg der verootmoediging.
Heeft God ons dat geleerd in de oorlogs
jaren?
God heeft ons wakker geschud. Daarom,
doe alle lauwheid van U en sta pal bij de
altaren.
Wij hebben ook in den weg Uwer gerich-
ten, U, o Heere, verwacht. Zij er nu meer
geloof bij ons dan voor 1940.
Zij er meer gebondenheid aan God en zijn
dienst. Leven wij dichter bij het altaar des
kruises.
Staan de belijders van den Christus, te mid
den van het ontredderd wereldleven als
kloeke getuigen. Of zult gij dat overlaten
aan hen, die uit een concentratiekamp of
uit de gevangenis gekomen zijn en daar
maanden of jaren geleefd hebben met het
zwaard boven hun hoofd en hebben geleerd
op God te vertrouwen.
Dat de arme wereld, die angstig vreest, het
aan ons zien, dat er een volk is, dat leeft
uit de eeuwige beginselen en nu de wacht
betrekt bij het altaar. Dat zij, die alles
verloren hebben nu uit dankbaarheid bui
gen bij het altaar voor hun levensbehoud.
Wij lezen, dat God zegt tot Josia de jonge
koning van Israël, die God vreesde: „Om
dat Uw hart week geworden is en gij U
voor het aangezicht Gods vernederd hebt,
als gij zijn woorden hoordet tegen deze
plaats en hare inwoners en hebt U verne
derd voor mijn aangezicht en Uw kleeren
gescheurd en geweend, zoo heb Ik U ook
verhoord", spreekt de Heere. „Het weeke
hart, dat is niet een hart, dat siddert voor
de vijanden. Neen! Dat is een hart, dat
siddert voor God.
Over de nationale zonden schreit het zijn
mannentranen. Doch dit verraadt geen slap
heid. Het weeke hart vindt gij bij de hel
den des geloofs, die als de vijand aankomt,
opstaan van de knieën met kloeken moed
en zeggen: „God is ons een toevlucht en
sterkte, Hij is krachtiglijk bevonden een
Hulp in benauwdheid".
Zij heffen de banier des geloofs op en met
die banier in handen scharen zij zich rond
om den troon van Oranje.
Zij hebben voor den troon onzer Vorstin
gebeden, zij willen nu om dien troon staan,
dankende.
Zij schragen den troon met hun gebed en
omringen die met hun liefde en trouw.
Veel zoekt U af te trekken van Oranje.
Veel tracht U te verleiden andere vanen op
te steken. Leer onderscheiden de verleiden
de stemmen en blijf luisteren naar het
Woord onzes Gods.
Ook gij, jonge mannen, vermengt U niet met
hen, die naar verandering staan.
Wij roepen U bijzonder op tot trouw aan
het beginsel dat opkomt, ook in het staat
kundig leven uit God.
Mag ik U hieraan herinneren
Toen in den strijd tegen de Hugonoten in
Frankrijk de bekende Admiraal de Coligny
een kleine vesting moest verdedigen, gin
gen de vijanden listig te werk. Zij schoten
pijlen over de muur, waaraan linten beves
tigd waren met allerlei schoone beloften,
die vervuld zouden worden, als zij de ves
ting overgaven.
Wat deed de Coligny nu
Hij nam een reep perkament, schreef daar
op slechts twee woorden in het Latijn: „Re
gem - Habemus". Wij hebben een koning.
Hij bond dit perkament aan een werpspeer
en wierp deze met eigen hand over den
muur.
Dat zij ons antwoord: Wij hebben een Ko
ning in den hemel voor Wiens Woord wij
buigen en een Koningin op den troon voor
wie wij strijden.
Mannen en Vrouwen! Betrekt de wacht bij
het altaar. Sta aaneen geschaard rondom
den troon van Oranje.
Dat ons gansche christenvolk pal sta in de
mogendheid des Heren in de aloude waar
heid en godsvrucht onzer vaderen. Met
Oranje op de borst en een gebed in het
hart voor den troon onzer geëerbiedigde
Vorstin.
Jonge menschen! Veel zal U gevraagd wor
den. Gordt U aan tot den strijd om altaar
en troon.
Kinderen! Juicht het „Oranje boven" blijde
uit.
Brenge de Heere al onze gevangenen we
der en storte Hij balsem in de geslagen won
den en harten, die in rouw gedompeld zijn.
En gij, Heere, richt Uwe altaren op en doe
ons buigen in dankerkentenis.
Bevestig den troon van Oranje en kroon
ons Vorstenhui^ met Uw genade.
L. DE BRUIJNE,
Christelijk Gereformeerd predikant.
Vervolg van bladzijde 4.
Daar enkele bureaux van het luchtwapen
naar Soest worden verplaatst neemt ook
het aantal gevorderde huizen zeer toe.
Dan komt den zesden Juni met zijn inva
sie. Wij weten nu, dat het gaat komen. En
het komt.
Op Dinsdag 15 AUGUSTUS doen 120
vliegtuigen te 11 uur 35 een geconcentreer
de aanval op het vliegveld Soesterberg. 1
toestel wordt neergeschoten.
In den nacht van 26 op 27 AUGUSTUS
stort een toestel neer op den Eng, waar
het uitbrandt zonder dat de nationaliteit
met zekerheid kan worden vastgesteld.
Op Zondag 3 SEPTEMBER volgt opnieuw 'n
groote aanval. Te 17 uur 30 verschijnen 100
a 150 toestellen boven Soesterberg en bom
bardeeren het vliegveld kort en klein.
Er is in het dorp zelf veel schade en er
zijn onder de burger bevolking 3 dooden
te betreuren. Daarna gaat het sneller. De
Duitsche tegenstand in België wordt onder
den voet gelopen. Op 3 September is Door
nik gevallen, op 4 September heet het reeds
dat de Britten en Amerikanen onze grens
hebben bereikt, op 5 September zou Breda
gevallen zijn, tegelijk met Roermond. Een
koortsachtige opgewondenheid maakt zich
van ons allen meester. De Bevrijding is in
zicht, sneller dan wij hadden durven ho-
jen. Wij zien colonne's terugtrekken, die een
verslagen indruk maken.
Het valt ons dan zwaar te bemerken, dat
het gerucht, volgens hetwelk de troepen bij
Vianen zouden staan, ja zelfs dat de spits
van de pantsercollonnes Utrecht had bereikt,
inderdaad uit de lucht gegrepen blijkt te
zijn. Zoo goedkoop komen wij niet van den
bezetter af.
Er dreigt voedselnood, gastekort. We moe
ten zuinig worden met brandstoffen, met
licht en water. Een aantal soldaten op voet
tocht vordert in den nacht van 6 op 7 Sep
tember ieder voorwerp, dat van een wiel is
voorzien, teneinde den terugtocht te ver
haasten. Honderden rijwielen, bakfietsen,
kinderwagens, kruiwagens en naaimachines
enz. worden meegevoerd.
De Beauftragte begint eveneens te ramme
len met de sabel en dreigt alle huizen van
Soest te zullen verbranden, als de sabotage
niet ophoudt. Hij doelt daarbij op de scher
ven en kopspijkers, die langs alle wegen zijn
gestrooid en hun werk prima doen. Man
nen van gemeentewerken met bezems en wit
te banden krijgen spijkerwacht, die achter
eenvolgens aan de gemeente-ambtenaren en
de onderwijzers wordt toevertrouwd.
Op 11 SEPTEMBER wordt te 19 uur 'n trein
op het baanvak Baarn.-Amersfoort buiten ge
vecht gesteld in de omgeving van de Groote
Melm. Er rijden overigens nog slechts enke
le treinen. De heer J. A. Lock, die met een
vrachtauto is uitgetogen om boter voor de
gemeente te halen, wordt beschoten en over
lijdt aan zijn verwondingen. Gemeente-wer
ken haalt met paard en wagen zout en sui
ker in Utrecht, de brandweerauto rijdt naar
Zaandam en brengt voedsel terug.
Op 16 SEPTEMBER beschiet een jager een
Duitsche auto op den Utrechtseweg. Op
17 September, de dag van de groote lucht
landingen, doorkruisen talrijke jagers het
luchtruim ter bescherming van de operaties
in Gelderland en beschieten ook in Soest
hier en daar een object. Enkele benzinetanks
worden uitgeworpen, die brand veroorzaken
aan de Molenstraat. Op 18 September breekt
de algemeene spoorwegstaking uit.
Met de uitreiking van noodkaarten wordt
een aanvang gemaakt.
Op 19 SEPTEMBER keert het grootste deel
der Soester gijzelaars in goeden welstand
naar huis terug, terwijl ook hulp wordt ver
leend aan ontslagenen uit het concentratie
kamp te Amersfoort.
De luchtlandingen bij Arnhem, die aanvan
kelijk groot succes beloofden, stuiten op
steeds heftiger tegenstand. Arnhem, dat
reeds voor een belangrijk deel in geallieerde
handen was, moest weer worden prijsgege
ven. Beide partijen vechten om ieder huis en
iederen steen van Oosterbeek en Wolfheze.
De burgerbevolking, die midden tusschen de
strijdenden is geraakt, begint een goed heen
komen te zoeken. Arnhem wordt verplicht
geëvacueerd.
Ook Soest is aangewezen als vluchtoord.
Het heeft op dit terrein een eereschuld: heeft
men het in Mei 1940 niet gul ontvangen toen
het zelf moest evacueeren?
Men begint de schuld in te lossen. Het Roo-
de Kruis richt een hulppost in aan de Birk-
straat, waar vele honderden een warme
dronk en eten vinden.
De gemeente organiseert hulpbureaux in
Eemland en St. Ludgardis. Een zeer groote
staf van leiders, ordonnansen, koks, help
sters komt in 't geweer. De organisatie klopt
misschien niet altijd evengoed, er is wel
eens een tikje ij delheid hier en een vleug
je onwil elders, maar daarvan worden de
geëvacueerden tenminste niet de dupe. In
tegendeel: de Roode Kruis zusters en ge
leiders, die de groote transporten met boe
renwagens naar Barneveld vergezellen en
met geëvacueerden telkens opnieuw terug-
keeren, vinden volle waardeering van de zij
de der oorlogsslachtoffers, bij wien zoomin
bitter leed als merkwaardige humor ont
breken.
Er worden centrale kraamkamers gesticht
en een centrale reiniging voor ongedierte.
Nieuwe problemen rijzen met het afsnijden
van de electriciteit. Dit dwingt ook ons om
deze kroniek iets vroeger te beëindigen dan
op den laatsten dag van den oorlog.
Als dit blad wordt verspreid zal echter iedere
lezer deze kroniek voor zichzelf met de ge
beurtenissen van de laatste oorlogsdagen
weten te completeren.