ibus
een
oord
LEGER
DES ,Hallelujah-leger zonder vijanden.
HEILS
Heilsoldaten getuigen.
B
André de Bie heilsoldaat - 46 jaar
Geesje de Bie-Boeske - heilsoldaat -
38 jaar Beroep: huisvrouw
917.
enüf50r
larrekening
leNMB.
kt met u mee.
1978
ept. 1977
1977
1977
1977
1976
1977
1977
1976
is 1977
1975
s 1977
1976
Net iets meer dan honderd jaar geleden, 1878, stichtte de Engelse pre
dikant William Booth, leider van een snel groeiende Christelijke Evan
gelisatie Beweging, THE SALVATION ARMY, in ons land bekend
als het LEGER DES HEILS. Omdat Nederlanders altijd meer tijd no
dig hebben om iets goeds als iets goeds te herkennen duurde het tot
1887 eer de mannen en vrouwen van William Booth bij ons vaste grond
onder de voeten kregen. Over het leven van de stichter en de oprich
ting en strijd van zijn SALVATION ARMY vertelt u deze Soester-cou-
rant-pagina, waarbij o.a. de redaktie van DE STRIJDKREET en twee
heilsoldaten ons van gegevens voorzagen.
2!
au voor jong en
ren die nü vijftig
tornt sparen bij de
>r alle mensen die
hebben en er een
maal f 50,- op bij-
arpot vol vrolijke
ie foefjes,
tarkubus wil ieder-
iom dus snel, want
perkt.
n mei 27 april,
iNOSCHE
INDSBANK
n
ctie Ie klas
29
Soester Courant van woensdag 11 april 1979
29
Engeland 1878
Oorlogstaal en krijgslustige kreten wa
ren geen onbekende zaken voor de plm.
1100 miljoen burgers van de 19e eeuw.
Tussen de veroveringsveldtochten van
Napoleon en de Frans-Duitse oorlog
van 1870-1871 was het nog geen jaar
vrede geweest - en ook in 1878 was
dat niet het geval. Turkije was in oor
log metRusland (en Engeland werd er
bijna bij betrokken), Griekenland met
Turkije.
Nog meer wapengekletter op de Bal
kan, Cuba richtte zich tegen Spanje
en het begon te rommelen in Zuid-
Afrika. De afstanden waren groot en
de wereld wijd. Voor b.v. de gemid-
delde Engelsman was Europa een ver
verwijderd continent, om van Azië,
Afrika en Amerika maar niet te spre
ken.
Bovendien - geschiedenis wordt niet
alleen met geweren en kanonnen ge
schreven. In hun studeervertrekken en
laboratoria werkten uitvinders aan de
vervolmaking van ideeën, die grotere
revoluties teweegbrachten dan de
politiek. Waarbij nog kwam dat juist
deze „industriële revolutie" met name
voor de Engelsman, in het eigen land,
in de eigen stad en zelfs in eigen dorp,
zichtbare en diepe sporen naliet. De
stoommachine b.v. maakte de indu
strie onafhankelijk van rivieren en
beken als krachtbronnen. Dus trokken
de fabrikanten naar de grote steden,
waar meer arbeiders te krijgen waren
om het steeds groeiende machine
park te bedienen. Zo ontstond het in-
dustrieproletariaat, de machteloze
massa der arbeiders, van wie Karl
Marx in het „Communistisch mani
fest" zegt dat zij „niets te verliezen
hebben dan hun ketenen".
De ellende van het industrieproletari-
aat in het Engeland van de jaren '50
der vorige eeuw was ongelooflijk.
Vele mannen zaten thuis, de (goedko
per werkende) kinderen en vrouwen
werkten in de fabriek. En met 40 jaar
was een arbeider zo „oud", dat hij
nergens meer aan de slag kwam.
De trek naar de stad bleef aanhouden
doordat a) de grootgrondbezitters (de
helft van Engeland was in het bezit
van een 150-tal adellijke geslachten)
het land. braak lieten liggen, dat zij
van de om inaustriekapitaal verlegen
zittende kleinere grondbezitters op
kochten; b) duizenden Ieren door de
honger gedreven naar Engeland emi
greerden, evenais vele werkloze arbei
ders van het continent.
Sociale voorzieningen waren er niet,
de Engelse armen werden sinds 1834
in verplichte werkhuizen tegen honger
lonen ondergebracht, pensioenen wa
ren onbekend. Carlyle, die voor deze
inrichtingen het woord „armenbastil-
les" vond, zei dat in Engeland het lot
van de viervoetige werkers beter was
dan dat van de tweevoetige„Er zullen
niet veel paarden in Engeland zijn die -
willig en in staat tot werken - zonder
behoorlijk voedsel en onderdak moeten
leven, zonder behoorlijk dek rondlopen
en tevredenheid in het hart missen.
Ik weiger te geloven dat wat Engelse
paarden bereikt hebben, voor Engelse
mannen onbereikbaar zou zijn.
Toch optimisme
Toch was dit Victoriaanse tijdperk
(naar de Engelse koningin Victoria,
1819-1901) geen tijd van pessimisten.
In de liberaal-kapitalistische sfeer, die
omstreeks deze tijd haar hoogtepunt
naderde, meende men gouden tijden
tegemoet te gaan, waarin steeds toe
nemende mechanisering (1764 stoom
machine, 1804 locomotief, 1831 dyna
mo, 1860 gasmotor, 1879 elektrisch
licht, 1884 automobiel, 1893 dieselmo
tor) een steeds stijgende produktie
en daarmee winst en welvaart voor
steeds meerderen zou brengen.
De arbeidersmassa's, die de eerste
schok van de mechanische concurren
tie en de meedogenloze uitbuiting lang
zaam te boven kwamen, zagen in de
toenemende solidariteit der proleta
riërs aller landen het middel om hun
slavenketenen af te schudden.
Verenig arbeid en gemechaniseerde
produktiemiddelen in één hand en de
gouden eeuw der arbeiders breekt
aan...
Zo had men dus toch allerwegen ver
trouwen in de - zij het wellicht verre -
toekomst. In deze toekomstverwach
ting was - met name bij de arbeiders -
geen plaats voor God en Godsdienst.
Men verwachtte het niet van God,
maar van zichzelf. Schuld daaraan wa
ren niet zozeer de leuzen van een nieu
we tijd (Marx: „De rede, die eenmaal
door de nevelsluier van het maatschap
pelijk proces heeft leren heenzien,
heeft geen behoefte meer aan het fan
tasievoortbrengsel dat godsdienst
heet") als wel de kerken.
Mede-leven en mede-lijden met de
mensen in de problemen van hun tijd
behoren bepaald niet tot de voornaam
ste kenmerken van deze kerken, die
alle deelden in de sociale steriliteit
van de staatskerk, waarvan de domi
nees volgens een geschiedschrijver
hoofdzakelijk gevormd werden door
„jongste zonen uit aanzienlijke fami
lies, experts inzake kalkoenpasteitjes
en vossejacht", die, aldus formuleert
een ander: „de Bijbel gebruikten als
handboek voor de politie, als opium
voor sjouwerslui en als middel om het
gepeupel in toom te houden; religie
was hemelse mest voor een aardse
mesthoop". In andere landen was de
situatie al niet veel beter. Ondanks
sommige pogingen was juist deze
kritieke periode in de maatschappe
lijke verhoudingen een dieptepunt
voor het daadwerkelijke christendom.
,=-V.'
Omstreeks deze tijd begon zich over de
gehele wereld een kloof tussen religie
en massa te vormen, die zich van jaar
tot jaar verbreedde.
Ruim 90% van de bewoners van Oost-
Londen (East-End, waar van de
Londense bevolking Woonde, die teza
men van de arbeidersmassa vorm
de) had in de tweede helft van de vo
rige eeuw geen enkel contact meer
met kerk of godsdienst. Het was in
dit stadsdeel van de wereldstad, te
vens hoofdstad van een wereldrijk, dat
op 2 juli 1865 een man begon te wer
ken voor wie thans op dezelfde plaats
waar hij die dag zijn eerste preek
hield, een marmeren beeld staat: Wil
liam Booth.
De Massa winnen
Hij was op 10 april 1829 in Nottingham,
een van de meest miserabele fabrieks-
stadjes (60.000 inwoners) van Oost-
Engeland, geboren.
Textiel was hoofdprodukt van de indu
strie, maar de mechanisering ervan'
had de arbeiders geen vooruitgang
gebracht. Vader Booth was een kleine
aannemer, die graag een grote aanne
mer was geworden, maar er door ge
brek aan financieel inzicht niet in
Het gezin werd beheerst door de drang
om zoals het toen heette, „vooruit te
komen" en ook de jonge William was
daardoor aangestoken: hij zag zich
zelf als de toekomstige „gentleman".
De vroege dood van het gezinshoofd
dwong William om de handen uit de
mouwen te steken - uiteindelijk beland
de hij als klerk in een pandjeshuis..
Zijn denken is mede gevormd door
wat hij achter de balie aan nood en
ellende van zijn klanten leerde kennen
(over de rol van het pandjeshuis kan
men in de biografie van Marx, die er
een bijna permanente klant was, veel
terugvinden).
Maar er was nog een andere reden
waarom William Booth zich niet op zijn
gemak voelde bij de bank van lening.
Op jonge leeftijd al had hij zich aan
God gewijd: „voortaan zal alles wat
van William Booth is, van God zijn..."
Hij werd hulpprediker bij de Metho
disten, hij preekte door de week en
op zondag, op straat en in de kerk.
Notthingham nam hem niet als full
time predikant aan. Want daartoe was
een gezondheidsattest nodig. „Om pre
diker te worden", gldus de dokter,
„moetje longen hebben als een worste
laar en een constitutie van ijzer en
staal.
Jij, mijn jongen, hebt geen van bei
de! Binnen een jaar zou je in je graf
liggen..." En het enige wat William
Booth gedaan kreeg was: „Over een
jaar mag je nog eens terugkomen.
Een man van 23
Maar zolang kon hij niet wachten - hij
moest leven. Zijn leertijd in het pand
jeshuis was voorbij, een passende
werkkring in Nottingham kon hij niet
vinden. Zo kwam hj (1849) in Londen.
„Dit is de meest troosteloze tijd van
mijn leven", noteerde hij.
Zonder een cent op zak, zonder familie
of relaties, sloeg hij er zich zo goed
mogelijk door. Weer kwam hij in een
pandjeshuis als klerk („opnieuw een
blanke slaaf") en weer sloot hij zich
als hulpprediker aan bij de Methodis-
tenkerk. Spoedig klonk zijn stem door
de straten van de hoofdstad, voorlopig
alleen nog maar in het (betrekkelijk
welvarende) westelijk deel. Het was
een moeilijke periode. In Londen, zo
zei men hem. was geen behoefte aan
predikanten en trouwens, alleen ge
leerde mannen kwamen in aanmerking.
Doch William Booth had niet de behoef
te „geleerd" te worden.
Al zijn gedachten waren gericht op de
vraag hoe de massa te winnen voor
Jezus. Gelukkig vond hij in Londen een
levenspartner die dat zelfde verlangen
had: Catherine Mumford. Op Goede
Vrijdag 1852 verloofden zij zich.
Veelzeggend is dit citaat uit een brief
van Catherine aan William, enkele
dagen voor de verloving: „Ik durf
deze gewichtige verbintenis niet aan
te gaan vóór je me verzekert, dat je
van mening bent, dat ik in elk opzicht
geschikt ben om je gelukkig te maken
en dat je ervan overtuigd bent, dat
deze stap niet tegen de wil van God is...
Als je dat zeker weet, laat ons dan
één zijn, kome wat er komt, en laat
ons op onze knieën gaan voor God en
ons nogmaals aan Hem en aan elkaar
geven". Enkele weken later garan
deerde een vriend hem voor de tijd
van drie maanden een salaris van 20
gulden per maand als hij zijn baan in
het pandjeshuis opgaf en evangelist
werd.
Op 10 april 1852, zijn 23e verjaardag,
was hij vrij om te gaan doen wat zijn
hart hem ingaf: met het evangelie van
Christus de sloppen en stegen van
Oost-Londen in.
Een Leger Marcheert
Hét zou nog ruim twaalf jaar duren
voor William Booth werkelijk vaste
voet had gekregen in Londen - eerst
was hij als hulpprediker en later als
predikant verbonden aan de Methodis-
tenkerken van diverse provincieplaat
sen: hij mocht niet zelf uitmaken waar
hij werkte. Dat leidde ook tot de breuk -
in 1865 kwam hij terug naar Londen.
Toen voorgoed
Tijdens het eerste internationale con
gres van het Leger des Heils, in 1904
in Londen gehouden, ging William
Booth in gedachten terug naar dat
betekenisvolle jaar 1865: „Negenen
dertig jaar geleden, op een warme,
drukkende zondagmiddag in juli, liep
ik door het East-End van Londen, op
weg naar wat naar verwachting een
korte evangelisatie campagne zou
zijn.
Ik zag de massa's der wanhopigen en
ellendigen, mensen zonder God en zon
der hoop, sommigen in de ergste vor
men van zonde en ellende. Ik keek en
luisterde met mijn ogen, ik keek en
luisterde met mijn hart. Ik wist nu
waarvoor ik. geboren was, waarvoor ik
gebeden had, wat al mijn omzwervin
gen te betekenen hadden.
En zijn vrouw vulde het verhaal al
dus aan: „Op een avond kwam mijn
man, doodmoe als gewoonlijk, van een
samenkomst thuis.
Terwijl hij in een stoel zakte, zei hij
tegen me: „O, Cathy, ik heb mijn be
stemminggevonden!"
Dat was de avond van de 2de juli
1865, de avond na zijn eerste open
luchtsamenkomst in Londen, waaruit
de East London Christian Mission
ontstond, die later het Leger des Heils
zou worden.
Een Idee wint veld
Centrum van het werk werd de Peo-
ple's Mission Hall; centrale figuur was
William Booth, nog steeds waren zijn
medewerkers zijn eigen familieleden.
Zijn zoon Bramwell, nauwelijks 15 jaar
oud, ontwikkelde zich meer en meer
tot zijn rechterhand. Hij was verant
woordelijk voor de door zijn vader
gestichte goedkope volkswinkels
(waar soep één stuiver en een maal
tijd van drie gerechten dertig cent
kostten).
Bramwell kreeg aanwijzingen over het
probleem, hoe de broodjes in plaats
van voor tien'cent voortaan voor een
stuiver konden worden verkocht („Niet
te dik snijden en smeren. Let op de
prijzen van de boter, laat je niet be
dotten!" zowel als: „423 zielen; 76 aan
de zondaarsbank. Tranen en, kermen..."
zijn citaten uit vaders brieven)
Mevrouw Booth was het, die alles wat
er met en in de Mission gebeurde, met
haar scherpe verstand doordacht. On
danks haar plichten als moeder van
een groeiend gezin nam ze overal aan
deel. Zij schreef, zij sprak (reeds in
de Mission was er geen enkele beper
king t.a.v. de vrouwelijke medewer
kers), zij „bewerkte" financiële hulp
bronnen, zij bemoeide zich met name
met de „buitenposten", die steeds
talrijker werden (o.m. Brighton, Stoke-
Newington, Hastings).
Er was gestadige uitbreiding, zowel
in geografische spreiding als in getal
sterkte. Want de bekeerlingen van de
Mission die zelf niets van de kerk
moesten hebben (te stijf, te deftig)
en van wie anderzijds de kerken ook
niet veel moesten hebben (niet fat
soenlijk genoeg), gingen, in tegenstel
ling tot de oorspronkelijke bedoeling
van William Booth, niet naar de kerk
over, maar bleven bij de Mission. Hoe
in 1978 dan het „Leger des Heils"
werd geboren, hebben we elders in
deze courant kunnen vernemen.
Die naam zou beslissend blijken voor
de toekomst.
De zegetocht van een idee was begon
nen - de idee namelijk, dat een chris
ten een strijder is en dat zij die strij
den voor het bereiken van één doel
samen sterker zijn.
Sprong overzee
De nu volgende uitbreiding is haast
ongelofelijk. Het leger begon (medio
1878) met 88 evangelisten (41 vrouwen)
van de Christelijke Zending en 50 evan-
gelisatieposten. Acht jaar later waren
er 1749 korpsen en 4192 officieren,
waarvan resp. 743 en 1932 overzee
Binnen vijf jaar bezat de Salvation
Army praktisch alle kenmerken die het
nu nog heeft. Het was Cadman, die
meteen de stoot gaf tot het dragen van
een uniform. („Ik wil kleren dragen,
die iedereen vertellen dat het mij gaat
om strijd tot het uiterste en verlossing
van de wereld"). Nog in hetzelfde jaar
overhandigde mevrouw Booth de eers
te Legervlag (aan corps Coventry).
Het echtpaar De Bie-Boeske
Muziekkorpsen werden gevormd en
meer dan ooit werd het accent gelegd
op het getuigenis der bekeerlingen. Ge
boren uit de nood des tijds werd in
1884 met het maatschappelijk werk on
der vrouwen begonnen; dat onder
mannen (voortbouwend op de bestaan
de soepkeukens e.d.) ontstond enige
jaren later, waartoe met name het
verschijnen van William Booths „In
donker Engeland en de weg ter ont
koming" (1890) een belangrijke stoot
gaf. In dit boek zette de Stichter zijn
gedachten op maatschappelijk gebied
uiteen.
In datzelfde jaar, op 4 oktober 1890,
was zijn vrouw, door velen liefdevol
„de Legermoeder" genoemd, hem ont
vallen. Dertigduizend heilsoldaten
woonden de herdenkingssamenkomst
bij, honderdduizenden mensen stonden
in eerbiedig zwijgen langs de route van
de begrafenisstoet. De jongen uit Not
tingham was inmiddels een man van
gezag geworden, die respect afdwong
van arm en rijk; generaal van een
Leger dat wereldwijd in opmars was.
„In opmars was zeker niet overdreven,
daar het Leger in 1883 reeds elf maal
de sprong overzee had gemaakt, nl.
naar Amerika en Ierland (1880), Aus
tralië en Frankrijk (1881), Zwitser
land, Zweden, India en Canada (1882),
Ceylon, Zuid-Afrika en Nieuw-Zeeland
(1883).
Dat betekende niet, dat het Leger naar
elk dezer landen een spectaculaire
strijdmacht heilsoldaten kon zenden
met de opdracht „het vuur te openen".
Het antwoord dat mevrouw majoor
Simmonds, een der drie pionier-offi
cieren voor Zuid-Afrika, aan een repor
ter gaf, op het dek van de boot die
op zaterdag 24 februari 1883-de haven
van Kaapstad binnenvoer, tekent de si
tuatie juister. Vroeg de reporter, nog
buiten adem van zijn race om ko
pij: „Waar zijn uw soldaten, uw trom
men en vlaggen?" Antwoordde me
vrouw Simmonds glimlachend: „Onze
soldaten? Die werven wij hier".
Tegenstand met stokken en
stenen
Naar Nieuw-Zeeland werden twee nog
minderjarige officieren, kapitein
George A. Pollard en luitenant Edward
Wright, uitgezonden, die met jeugdig
enthousiasme verklaarden: „Wij zijn
van plan door Nieuw-Zeeland te trek
ken tot iedereen gered is - dan komen
we terug naar het hoofdkwartier om
nieuwe instructies te halen!
In vele van deze landen ontmoette het
Leger des Heils hevige tegenstand. In
New York waren openluchtsamenkom
sten aanvankelijk verboden, waarop
pionier Railton reageerde met een ul
timatum aan de burgemeester.
In de eerste jaren van het Leger des
Heils in Australië werden grote par
tijen bedorven eieren ten behoeve van
het gooi- en smijtgrage publiek op de
markt gebracht als „Leger des Heils
eieren!"
Ook in Frankrijk, waar men meende
dat de heilsoldaten-uniform een nieuwe
vermomming was van de pas uit het
land gejaagde Jezuïeten, was de tegen
stand hevig; nog heviger echter in
Zwitserland. De autoriteiten weiger
den daar niet alleen de heilssoldaten te
beschermen tegen overlast, maar moe
digden het gepeupel zelfs aan.
Tenslotte gelastten zij dat alle „oefe
ningen" van het Leger zouden worden
stopgezet en verbanden de „Marécha-
le", de leidster van het werk, uit het
land. Trots deze tegenstand ging het
Leger door en overwon. Zoals het ook
in Engeland zelf het pleit gewonnen
had - ondanks stokken en stenen, rotte
eieren en andere vormen van tast
bare tegenstand die dikwijls hele ste
den in rep en roer en soms zelfs in
oproer bracht.
Met als voornaamste opstokers vaak
de gevestigde kerken.
Die hadden hun houding overigens
grondig gewijzigd toen, op 20 augustus
1912 William Booth stierf. Zijn werk
was wereldwijd, zijn naam wereldbe
kend, zijn godsdienst eveneens: woord
en daad.
Hij had nog enkele grote evangelisatie
campagnes per auto gehouden door
heel Engeland, hij was nog in landen
als Japan en India geweest.
Nu gaf hij het over aan zijn zoon
Bramwell. Zijn begrafenis bracht dui
zenden op de been, die de straten van
de City van Londen vulden en het ver
keer urenlang stillegden. De Lord
Mayor van Londen stond op het bor
des van Mansion House toen de stoet
voorbijtrok en op zijn graf lagen de
kransen van de Engelse koning en de
Duitse keizer naast het in een krant
gerolde bosje asters dat de „man in the
street" voor wie hij had geleefd, erop
had gelegd.
Beroep: slager
„Ik kom uit een gezin van dertien kin
deren. Thuis was armoe troef. Ben dik
wijls op blote voeten naar school ge
gaan, de kleding die ik droeg bestond
hoofdzakelijk uit afdankertjes van an
deren. Heb ervaren hoe hard kinderen
onder elkaar kunnen zijn. Moeder was
gelovig, vader aanvankelijk ook,
maar keerde zich van de kerk af toen
hij werkeloos werd. Ik heb hem nooit
zien werken. Hij ontpopte zich als een
Markies de Sade. Voor het minste ge
ringste vergrijp gooide hij hete thee
in je gezicht - mikte je de trap af,
of sloeg je een gat in je kop. Hij was
gemeen en sadistisch. Moeder kon er
niet tegen op, hoewel het een lieve
vrouw was. Van mijn broers was ik
de oudste, en dat hield automatisch in
dat je overal voor opdraaide. Als mijn
gevoel van kind-zijn in opstand kwam
vroeg ik mij dikwijls af waarom mij
dit alles moest overkomen. Alleen op
zondag aten wij vlees. Die ene bal
gehakt die je in de week kreeg pikte
mijn vader soms nog van mijn bord
wanneer we aan het bidden waren.
Had niet het lef er iets van té zeggen,
want hij sloeg je in elkaar. Ik heb de
Lieve Heer veel gebeden om mij maar
dood te laten gaan. Ik kon er niet
meer tegen. Steun aan wie dan ook
op school of vanuit een kerk heb ik
niet gehad. Kon er ook niet mee over
weg. Bij ons thuis werd precies het
tegenovergestelde gedaan van wat mij
in de klas en op de zondagsschool werd
voorgehouden. Toch moet de Heer zijn
handen ook in die tijd naar mij uit
gestrekt hebben. Ik zag ze niet omdat
ik alleen maar met mijzelf bezig was.
Toen Ik soldaat werd gingen mijn ou
ders scheiden. De dienst was voor mij
een bevrijding. Ik kreeg voor het eerst
nieuwe kleding - goed eten en een heer
lijk bed. Sinds die tijd ben ik mij
anders tegenover thuis op gaan stellen.
Droeg geen geld meer af, maar spaar
de zelf. Wat God betreft, die heb ik in
een kastje opgesloten. Ben naar Korea
geweest en ook daar heb ik Hem uit
gebannen. In Korea kwam ik in aanra
king met het uitvaagsel van de maat
schappij. Als het mij daar uitkwam,
in tijden van angst, haalde ik God weer
uit mijn kastje. Was alles voorbij dan
borg ik Hem weer op. Vrouwen en
drank speelden toen nog geen rol in
mijn leven.
Daarvoor was ik te droog achter mijn
oren. Je speelde de held met sterke
verhalen en liet je uit stoerheid ta
toeëren. Voorgoed terug in Nederland
ben ik enige jaren beroepsmilitair ge
weest.
Ook daaruit gestapt, omdat ik niet
volgens een boekje kan oorlogvoeren.
Was er te keihard voor geworden.
Sinds die tijd ben ik slager. Trouwde
een ongehuwde moeder, gaf het kind
je mijn naam, ontdekte later dat ik
die vrouw niet alleen had. Voelde mij
belachelijk en heel alleen.
Kwam in een Utrechts tehuis voor dak
lozen terecht en daar is het gebeurd.
In die vreemde omgeving heeft God
mij geroepen. Op de rand van het bed
heb ik als een kind zitten huilen. Ging
later met een kennis naar een samen
komst van het Leger des Heils, kniel
de voor de zondaarsbank en heb er in
het openbaar mijn zonden beleden.
Daarmee veranderden mijn problemen
niet, maar ze waren beter te dragen
en te ondergaan. Op mijn werk bij
voorbeeld werd ik belachelijk ge
maakt. Moeilijk voor een driftkikker
zoals ik ben, maar kan er nu tegen.
Ik ben in 1976 heilsoldaat geworden. Het
sprak mij aan, omdat heilsoldaten
naar mensen in nood toegaan. Kerken
wachten tot de mensen komen. Tij
dens een bijbelstudie-avond van het
Leger in Zeist leerde ik mijn vrouw
kennen. Ik zocht een plaats en toen
zei ze: hier is nog plaats". We zijn
getrouwd, en sinds die tijd ben ik in
geen enkel opzicht meer alleen geble
ven". We hebben 't fijn en als er wel
eens iets is gaan we nooit met ruzie
slapen. Samen praten - samen handen
vouwen - samen bidden. Het heeft tot
nu toe altijd geholpen".
Heilsoldaten over actiefook in de Horeca-sektor
Foto Herman van Dam
„Mijn jeugd is beter geweest dan die
van André. Moeder was vroeger heil
soldaat, deed er niets meer aan omdat
vader er niets van wilde weten. In Bun-
nik ging ik naar de Christelijke school
met de Bijbel - kerk en zondagsschool.
Een jeugd zoals andere meisjes hebben
gehad heb ik niet gekend. Moeder was
een groot deel van d'r leven ziek.
Er moest voor vader en de jongens
worden gezorgd en dat deed ik. Een
soort tweede moeder dus. Mijn moeder
was gescheiden van mijn vader en
trouwde voor de tweede keer met een
opperman.Was katholiek van huis uit.
maar over het geloof werd bij ons
thuis niet gesproken. Na mijn lagere
schooltijd ben ik op een atelier gaan
werken, kwam al vroeg met het Le
ger des Heils in aanraking. Op een zon
dagmiddag ging ik met mijn broertje
naar Zeist fietsen. We kwamen in het
Zeisterbos terecht en hoorden er het
Leger spelen. Was iets nieuws voor
mij, want als veertien jarige had ik zo
iets in Bunnik nog nooit meegemaakt.
Natuurlijk te laat thuis komen en ver
tellen wat we gezien en gehoord had
den. Toen vertelde moeder dat ze ook
eens van het Leger deel had uitge
maakt.
Na veel gezeur kreeg ik gedaan dat ik
zondags inpiaats van naar de kerk naar
het Leger mocht. Vanaf die tijd ben ik
nooit meer naar een kerk geweest.
Ik leg moeilijk contact, ben wat stil
en verlegen. Misschien zijn het deze
menselijke dingen geweest die mij me
niet in een kerk deden thuis voelen. Het
is er zo koud en onpersoonlijk. Na een
paar weken hadden ze mij bij het Le
ger in de gaten gekregen. Het uniform
zag ik helemaal niet zitten en boven
dien wilde ik mij niet binden. Pas
toen ik 22 jaar was heb ik besloten
heilsoldaat te worden.
Je kunt dus niet spreken van liefde
op het eerste gezicht, Ik heb er de tijd
voor genomen en alles goed overwo
gen. Van Bunnik verhuisden we door
omstandigheden naar Zeist, tot groot
verdriet van mijn moeder die veel van
het buitenleven hield. In die tijd ging
ik wat meer over mijn leven nadenken.
Wilde officier worden, maar miste de
capaciteiten en de vrijmoedigheid.
Na vele gesprekken nam ik het besluit
voortaan als heilsoldaat te gaan wer
ken. Een verpleeghuis in Baarn werd
mij" eerste standplaats. Toestanden.
De konsekwentie van mijn heilsoldaat
worden was onder meer dat ik op ka
mers in Baarn moest gaan wonen.
Afscheid nemen dus van thuis, alleen
in de weekends kwam ik nog in Zeist.
Moeder werd ziek en kwam, als
of het zo moest zijn, in het verpleeg
huis in Baarn. Daar heb ik haar tot
haar dood mogen helpen en verplegen.
Na haar dood leerde ik André kennen.
Mijn 2e vader was er op tegen. Lo
gisch, want die zag zijn weekend-werk
ster voorgoed uit huis verdwijnen. Op
een gegeven moment kwamen de ver
schillen van mening tot een climax
waardoor ik moest kiezen tussen mijn
2e vader of mijn a.s. man. Ik koos het
laatste, ben het huis uitgegaan en tot
op de dag van vandaag er nooit meer
teruggekeerd. Vader heeft het mij
nooit kunnen vergeven. „De staat van
dienst" van André was natuurlijk ook
niet zo, dat hij thuis met open armen
werd ontvangen. Desondanks heb ik
gedaan wat mijn gevoelens mij hebben
ingegeven. André's levensverhaal was
voor mij een grote schok. Zelfs de of
ficieren van het Leger hebben mij dit
huwelijk ontraden, niemand was 't er
mee eens. God heeft mij de hoop voor
een betere toekomst van Andrè niet
ontnomen en zo is het gekomen dat we
tenslotte toch zijn getrouwd. De Heer
heeft ons voor elkaar bestemd, en zo
is het goed".