ibus een oord LEGER DES ,Hallelujah-leger zonder vijanden. HEILS Heilsoldaten getuigen. B André de Bie heilsoldaat - 46 jaar Geesje de Bie-Boeske - heilsoldaat - 38 jaar Beroep: huisvrouw 917. enüf50r larrekening leNMB. kt met u mee. 1978 ept. 1977 1977 1977 1977 1976 1977 1977 1976 is 1977 1975 s 1977 1976 Net iets meer dan honderd jaar geleden, 1878, stichtte de Engelse pre dikant William Booth, leider van een snel groeiende Christelijke Evan gelisatie Beweging, THE SALVATION ARMY, in ons land bekend als het LEGER DES HEILS. Omdat Nederlanders altijd meer tijd no dig hebben om iets goeds als iets goeds te herkennen duurde het tot 1887 eer de mannen en vrouwen van William Booth bij ons vaste grond onder de voeten kregen. Over het leven van de stichter en de oprich ting en strijd van zijn SALVATION ARMY vertelt u deze Soester-cou- rant-pagina, waarbij o.a. de redaktie van DE STRIJDKREET en twee heilsoldaten ons van gegevens voorzagen. 2! au voor jong en ren die nü vijftig tornt sparen bij de >r alle mensen die hebben en er een maal f 50,- op bij- arpot vol vrolijke ie foefjes, tarkubus wil ieder- iom dus snel, want perkt. n mei 27 april, iNOSCHE INDSBANK n ctie Ie klas 29 Soester Courant van woensdag 11 april 1979 29 Engeland 1878 Oorlogstaal en krijgslustige kreten wa ren geen onbekende zaken voor de plm. 1100 miljoen burgers van de 19e eeuw. Tussen de veroveringsveldtochten van Napoleon en de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 was het nog geen jaar vrede geweest - en ook in 1878 was dat niet het geval. Turkije was in oor log metRusland (en Engeland werd er bijna bij betrokken), Griekenland met Turkije. Nog meer wapengekletter op de Bal kan, Cuba richtte zich tegen Spanje en het begon te rommelen in Zuid- Afrika. De afstanden waren groot en de wereld wijd. Voor b.v. de gemid- delde Engelsman was Europa een ver verwijderd continent, om van Azië, Afrika en Amerika maar niet te spre ken. Bovendien - geschiedenis wordt niet alleen met geweren en kanonnen ge schreven. In hun studeervertrekken en laboratoria werkten uitvinders aan de vervolmaking van ideeën, die grotere revoluties teweegbrachten dan de politiek. Waarbij nog kwam dat juist deze „industriële revolutie" met name voor de Engelsman, in het eigen land, in de eigen stad en zelfs in eigen dorp, zichtbare en diepe sporen naliet. De stoommachine b.v. maakte de indu strie onafhankelijk van rivieren en beken als krachtbronnen. Dus trokken de fabrikanten naar de grote steden, waar meer arbeiders te krijgen waren om het steeds groeiende machine park te bedienen. Zo ontstond het in- dustrieproletariaat, de machteloze massa der arbeiders, van wie Karl Marx in het „Communistisch mani fest" zegt dat zij „niets te verliezen hebben dan hun ketenen". De ellende van het industrieproletari- aat in het Engeland van de jaren '50 der vorige eeuw was ongelooflijk. Vele mannen zaten thuis, de (goedko per werkende) kinderen en vrouwen werkten in de fabriek. En met 40 jaar was een arbeider zo „oud", dat hij nergens meer aan de slag kwam. De trek naar de stad bleef aanhouden doordat a) de grootgrondbezitters (de helft van Engeland was in het bezit van een 150-tal adellijke geslachten) het land. braak lieten liggen, dat zij van de om inaustriekapitaal verlegen zittende kleinere grondbezitters op kochten; b) duizenden Ieren door de honger gedreven naar Engeland emi greerden, evenais vele werkloze arbei ders van het continent. Sociale voorzieningen waren er niet, de Engelse armen werden sinds 1834 in verplichte werkhuizen tegen honger lonen ondergebracht, pensioenen wa ren onbekend. Carlyle, die voor deze inrichtingen het woord „armenbastil- les" vond, zei dat in Engeland het lot van de viervoetige werkers beter was dan dat van de tweevoetige„Er zullen niet veel paarden in Engeland zijn die - willig en in staat tot werken - zonder behoorlijk voedsel en onderdak moeten leven, zonder behoorlijk dek rondlopen en tevredenheid in het hart missen. Ik weiger te geloven dat wat Engelse paarden bereikt hebben, voor Engelse mannen onbereikbaar zou zijn. Toch optimisme Toch was dit Victoriaanse tijdperk (naar de Engelse koningin Victoria, 1819-1901) geen tijd van pessimisten. In de liberaal-kapitalistische sfeer, die omstreeks deze tijd haar hoogtepunt naderde, meende men gouden tijden tegemoet te gaan, waarin steeds toe nemende mechanisering (1764 stoom machine, 1804 locomotief, 1831 dyna mo, 1860 gasmotor, 1879 elektrisch licht, 1884 automobiel, 1893 dieselmo tor) een steeds stijgende produktie en daarmee winst en welvaart voor steeds meerderen zou brengen. De arbeidersmassa's, die de eerste schok van de mechanische concurren tie en de meedogenloze uitbuiting lang zaam te boven kwamen, zagen in de toenemende solidariteit der proleta riërs aller landen het middel om hun slavenketenen af te schudden. Verenig arbeid en gemechaniseerde produktiemiddelen in één hand en de gouden eeuw der arbeiders breekt aan... Zo had men dus toch allerwegen ver trouwen in de - zij het wellicht verre - toekomst. In deze toekomstverwach ting was - met name bij de arbeiders - geen plaats voor God en Godsdienst. Men verwachtte het niet van God, maar van zichzelf. Schuld daaraan wa ren niet zozeer de leuzen van een nieu we tijd (Marx: „De rede, die eenmaal door de nevelsluier van het maatschap pelijk proces heeft leren heenzien, heeft geen behoefte meer aan het fan tasievoortbrengsel dat godsdienst heet") als wel de kerken. Mede-leven en mede-lijden met de mensen in de problemen van hun tijd behoren bepaald niet tot de voornaam ste kenmerken van deze kerken, die alle deelden in de sociale steriliteit van de staatskerk, waarvan de domi nees volgens een geschiedschrijver hoofdzakelijk gevormd werden door „jongste zonen uit aanzienlijke fami lies, experts inzake kalkoenpasteitjes en vossejacht", die, aldus formuleert een ander: „de Bijbel gebruikten als handboek voor de politie, als opium voor sjouwerslui en als middel om het gepeupel in toom te houden; religie was hemelse mest voor een aardse mesthoop". In andere landen was de situatie al niet veel beter. Ondanks sommige pogingen was juist deze kritieke periode in de maatschappe lijke verhoudingen een dieptepunt voor het daadwerkelijke christendom. ,=-V.' Omstreeks deze tijd begon zich over de gehele wereld een kloof tussen religie en massa te vormen, die zich van jaar tot jaar verbreedde. Ruim 90% van de bewoners van Oost- Londen (East-End, waar van de Londense bevolking Woonde, die teza men van de arbeidersmassa vorm de) had in de tweede helft van de vo rige eeuw geen enkel contact meer met kerk of godsdienst. Het was in dit stadsdeel van de wereldstad, te vens hoofdstad van een wereldrijk, dat op 2 juli 1865 een man begon te wer ken voor wie thans op dezelfde plaats waar hij die dag zijn eerste preek hield, een marmeren beeld staat: Wil liam Booth. De Massa winnen Hij was op 10 april 1829 in Nottingham, een van de meest miserabele fabrieks- stadjes (60.000 inwoners) van Oost- Engeland, geboren. Textiel was hoofdprodukt van de indu strie, maar de mechanisering ervan' had de arbeiders geen vooruitgang gebracht. Vader Booth was een kleine aannemer, die graag een grote aanne mer was geworden, maar er door ge brek aan financieel inzicht niet in Het gezin werd beheerst door de drang om zoals het toen heette, „vooruit te komen" en ook de jonge William was daardoor aangestoken: hij zag zich zelf als de toekomstige „gentleman". De vroege dood van het gezinshoofd dwong William om de handen uit de mouwen te steken - uiteindelijk beland de hij als klerk in een pandjeshuis.. Zijn denken is mede gevormd door wat hij achter de balie aan nood en ellende van zijn klanten leerde kennen (over de rol van het pandjeshuis kan men in de biografie van Marx, die er een bijna permanente klant was, veel terugvinden). Maar er was nog een andere reden waarom William Booth zich niet op zijn gemak voelde bij de bank van lening. Op jonge leeftijd al had hij zich aan God gewijd: „voortaan zal alles wat van William Booth is, van God zijn..." Hij werd hulpprediker bij de Metho disten, hij preekte door de week en op zondag, op straat en in de kerk. Notthingham nam hem niet als full time predikant aan. Want daartoe was een gezondheidsattest nodig. „Om pre diker te worden", gldus de dokter, „moetje longen hebben als een worste laar en een constitutie van ijzer en staal. Jij, mijn jongen, hebt geen van bei de! Binnen een jaar zou je in je graf liggen..." En het enige wat William Booth gedaan kreeg was: „Over een jaar mag je nog eens terugkomen. Een man van 23 Maar zolang kon hij niet wachten - hij moest leven. Zijn leertijd in het pand jeshuis was voorbij, een passende werkkring in Nottingham kon hij niet vinden. Zo kwam hj (1849) in Londen. „Dit is de meest troosteloze tijd van mijn leven", noteerde hij. Zonder een cent op zak, zonder familie of relaties, sloeg hij er zich zo goed mogelijk door. Weer kwam hij in een pandjeshuis als klerk („opnieuw een blanke slaaf") en weer sloot hij zich als hulpprediker aan bij de Methodis- tenkerk. Spoedig klonk zijn stem door de straten van de hoofdstad, voorlopig alleen nog maar in het (betrekkelijk welvarende) westelijk deel. Het was een moeilijke periode. In Londen, zo zei men hem. was geen behoefte aan predikanten en trouwens, alleen ge leerde mannen kwamen in aanmerking. Doch William Booth had niet de behoef te „geleerd" te worden. Al zijn gedachten waren gericht op de vraag hoe de massa te winnen voor Jezus. Gelukkig vond hij in Londen een levenspartner die dat zelfde verlangen had: Catherine Mumford. Op Goede Vrijdag 1852 verloofden zij zich. Veelzeggend is dit citaat uit een brief van Catherine aan William, enkele dagen voor de verloving: „Ik durf deze gewichtige verbintenis niet aan te gaan vóór je me verzekert, dat je van mening bent, dat ik in elk opzicht geschikt ben om je gelukkig te maken en dat je ervan overtuigd bent, dat deze stap niet tegen de wil van God is... Als je dat zeker weet, laat ons dan één zijn, kome wat er komt, en laat ons op onze knieën gaan voor God en ons nogmaals aan Hem en aan elkaar geven". Enkele weken later garan deerde een vriend hem voor de tijd van drie maanden een salaris van 20 gulden per maand als hij zijn baan in het pandjeshuis opgaf en evangelist werd. Op 10 april 1852, zijn 23e verjaardag, was hij vrij om te gaan doen wat zijn hart hem ingaf: met het evangelie van Christus de sloppen en stegen van Oost-Londen in. Een Leger Marcheert Hét zou nog ruim twaalf jaar duren voor William Booth werkelijk vaste voet had gekregen in Londen - eerst was hij als hulpprediker en later als predikant verbonden aan de Methodis- tenkerken van diverse provincieplaat sen: hij mocht niet zelf uitmaken waar hij werkte. Dat leidde ook tot de breuk - in 1865 kwam hij terug naar Londen. Toen voorgoed Tijdens het eerste internationale con gres van het Leger des Heils, in 1904 in Londen gehouden, ging William Booth in gedachten terug naar dat betekenisvolle jaar 1865: „Negenen dertig jaar geleden, op een warme, drukkende zondagmiddag in juli, liep ik door het East-End van Londen, op weg naar wat naar verwachting een korte evangelisatie campagne zou zijn. Ik zag de massa's der wanhopigen en ellendigen, mensen zonder God en zon der hoop, sommigen in de ergste vor men van zonde en ellende. Ik keek en luisterde met mijn ogen, ik keek en luisterde met mijn hart. Ik wist nu waarvoor ik. geboren was, waarvoor ik gebeden had, wat al mijn omzwervin gen te betekenen hadden. En zijn vrouw vulde het verhaal al dus aan: „Op een avond kwam mijn man, doodmoe als gewoonlijk, van een samenkomst thuis. Terwijl hij in een stoel zakte, zei hij tegen me: „O, Cathy, ik heb mijn be stemminggevonden!" Dat was de avond van de 2de juli 1865, de avond na zijn eerste open luchtsamenkomst in Londen, waaruit de East London Christian Mission ontstond, die later het Leger des Heils zou worden. Een Idee wint veld Centrum van het werk werd de Peo- ple's Mission Hall; centrale figuur was William Booth, nog steeds waren zijn medewerkers zijn eigen familieleden. Zijn zoon Bramwell, nauwelijks 15 jaar oud, ontwikkelde zich meer en meer tot zijn rechterhand. Hij was verant woordelijk voor de door zijn vader gestichte goedkope volkswinkels (waar soep één stuiver en een maal tijd van drie gerechten dertig cent kostten). Bramwell kreeg aanwijzingen over het probleem, hoe de broodjes in plaats van voor tien'cent voortaan voor een stuiver konden worden verkocht („Niet te dik snijden en smeren. Let op de prijzen van de boter, laat je niet be dotten!" zowel als: „423 zielen; 76 aan de zondaarsbank. Tranen en, kermen..." zijn citaten uit vaders brieven) Mevrouw Booth was het, die alles wat er met en in de Mission gebeurde, met haar scherpe verstand doordacht. On danks haar plichten als moeder van een groeiend gezin nam ze overal aan deel. Zij schreef, zij sprak (reeds in de Mission was er geen enkele beper king t.a.v. de vrouwelijke medewer kers), zij „bewerkte" financiële hulp bronnen, zij bemoeide zich met name met de „buitenposten", die steeds talrijker werden (o.m. Brighton, Stoke- Newington, Hastings). Er was gestadige uitbreiding, zowel in geografische spreiding als in getal sterkte. Want de bekeerlingen van de Mission die zelf niets van de kerk moesten hebben (te stijf, te deftig) en van wie anderzijds de kerken ook niet veel moesten hebben (niet fat soenlijk genoeg), gingen, in tegenstel ling tot de oorspronkelijke bedoeling van William Booth, niet naar de kerk over, maar bleven bij de Mission. Hoe in 1978 dan het „Leger des Heils" werd geboren, hebben we elders in deze courant kunnen vernemen. Die naam zou beslissend blijken voor de toekomst. De zegetocht van een idee was begon nen - de idee namelijk, dat een chris ten een strijder is en dat zij die strij den voor het bereiken van één doel samen sterker zijn. Sprong overzee De nu volgende uitbreiding is haast ongelofelijk. Het leger begon (medio 1878) met 88 evangelisten (41 vrouwen) van de Christelijke Zending en 50 evan- gelisatieposten. Acht jaar later waren er 1749 korpsen en 4192 officieren, waarvan resp. 743 en 1932 overzee Binnen vijf jaar bezat de Salvation Army praktisch alle kenmerken die het nu nog heeft. Het was Cadman, die meteen de stoot gaf tot het dragen van een uniform. („Ik wil kleren dragen, die iedereen vertellen dat het mij gaat om strijd tot het uiterste en verlossing van de wereld"). Nog in hetzelfde jaar overhandigde mevrouw Booth de eers te Legervlag (aan corps Coventry). Het echtpaar De Bie-Boeske Muziekkorpsen werden gevormd en meer dan ooit werd het accent gelegd op het getuigenis der bekeerlingen. Ge boren uit de nood des tijds werd in 1884 met het maatschappelijk werk on der vrouwen begonnen; dat onder mannen (voortbouwend op de bestaan de soepkeukens e.d.) ontstond enige jaren later, waartoe met name het verschijnen van William Booths „In donker Engeland en de weg ter ont koming" (1890) een belangrijke stoot gaf. In dit boek zette de Stichter zijn gedachten op maatschappelijk gebied uiteen. In datzelfde jaar, op 4 oktober 1890, was zijn vrouw, door velen liefdevol „de Legermoeder" genoemd, hem ont vallen. Dertigduizend heilsoldaten woonden de herdenkingssamenkomst bij, honderdduizenden mensen stonden in eerbiedig zwijgen langs de route van de begrafenisstoet. De jongen uit Not tingham was inmiddels een man van gezag geworden, die respect afdwong van arm en rijk; generaal van een Leger dat wereldwijd in opmars was. „In opmars was zeker niet overdreven, daar het Leger in 1883 reeds elf maal de sprong overzee had gemaakt, nl. naar Amerika en Ierland (1880), Aus tralië en Frankrijk (1881), Zwitser land, Zweden, India en Canada (1882), Ceylon, Zuid-Afrika en Nieuw-Zeeland (1883). Dat betekende niet, dat het Leger naar elk dezer landen een spectaculaire strijdmacht heilsoldaten kon zenden met de opdracht „het vuur te openen". Het antwoord dat mevrouw majoor Simmonds, een der drie pionier-offi cieren voor Zuid-Afrika, aan een repor ter gaf, op het dek van de boot die op zaterdag 24 februari 1883-de haven van Kaapstad binnenvoer, tekent de si tuatie juister. Vroeg de reporter, nog buiten adem van zijn race om ko pij: „Waar zijn uw soldaten, uw trom men en vlaggen?" Antwoordde me vrouw Simmonds glimlachend: „Onze soldaten? Die werven wij hier". Tegenstand met stokken en stenen Naar Nieuw-Zeeland werden twee nog minderjarige officieren, kapitein George A. Pollard en luitenant Edward Wright, uitgezonden, die met jeugdig enthousiasme verklaarden: „Wij zijn van plan door Nieuw-Zeeland te trek ken tot iedereen gered is - dan komen we terug naar het hoofdkwartier om nieuwe instructies te halen! In vele van deze landen ontmoette het Leger des Heils hevige tegenstand. In New York waren openluchtsamenkom sten aanvankelijk verboden, waarop pionier Railton reageerde met een ul timatum aan de burgemeester. In de eerste jaren van het Leger des Heils in Australië werden grote par tijen bedorven eieren ten behoeve van het gooi- en smijtgrage publiek op de markt gebracht als „Leger des Heils eieren!" Ook in Frankrijk, waar men meende dat de heilsoldaten-uniform een nieuwe vermomming was van de pas uit het land gejaagde Jezuïeten, was de tegen stand hevig; nog heviger echter in Zwitserland. De autoriteiten weiger den daar niet alleen de heilssoldaten te beschermen tegen overlast, maar moe digden het gepeupel zelfs aan. Tenslotte gelastten zij dat alle „oefe ningen" van het Leger zouden worden stopgezet en verbanden de „Marécha- le", de leidster van het werk, uit het land. Trots deze tegenstand ging het Leger door en overwon. Zoals het ook in Engeland zelf het pleit gewonnen had - ondanks stokken en stenen, rotte eieren en andere vormen van tast bare tegenstand die dikwijls hele ste den in rep en roer en soms zelfs in oproer bracht. Met als voornaamste opstokers vaak de gevestigde kerken. Die hadden hun houding overigens grondig gewijzigd toen, op 20 augustus 1912 William Booth stierf. Zijn werk was wereldwijd, zijn naam wereldbe kend, zijn godsdienst eveneens: woord en daad. Hij had nog enkele grote evangelisatie campagnes per auto gehouden door heel Engeland, hij was nog in landen als Japan en India geweest. Nu gaf hij het over aan zijn zoon Bramwell. Zijn begrafenis bracht dui zenden op de been, die de straten van de City van Londen vulden en het ver keer urenlang stillegden. De Lord Mayor van Londen stond op het bor des van Mansion House toen de stoet voorbijtrok en op zijn graf lagen de kransen van de Engelse koning en de Duitse keizer naast het in een krant gerolde bosje asters dat de „man in the street" voor wie hij had geleefd, erop had gelegd. Beroep: slager „Ik kom uit een gezin van dertien kin deren. Thuis was armoe troef. Ben dik wijls op blote voeten naar school ge gaan, de kleding die ik droeg bestond hoofdzakelijk uit afdankertjes van an deren. Heb ervaren hoe hard kinderen onder elkaar kunnen zijn. Moeder was gelovig, vader aanvankelijk ook, maar keerde zich van de kerk af toen hij werkeloos werd. Ik heb hem nooit zien werken. Hij ontpopte zich als een Markies de Sade. Voor het minste ge ringste vergrijp gooide hij hete thee in je gezicht - mikte je de trap af, of sloeg je een gat in je kop. Hij was gemeen en sadistisch. Moeder kon er niet tegen op, hoewel het een lieve vrouw was. Van mijn broers was ik de oudste, en dat hield automatisch in dat je overal voor opdraaide. Als mijn gevoel van kind-zijn in opstand kwam vroeg ik mij dikwijls af waarom mij dit alles moest overkomen. Alleen op zondag aten wij vlees. Die ene bal gehakt die je in de week kreeg pikte mijn vader soms nog van mijn bord wanneer we aan het bidden waren. Had niet het lef er iets van té zeggen, want hij sloeg je in elkaar. Ik heb de Lieve Heer veel gebeden om mij maar dood te laten gaan. Ik kon er niet meer tegen. Steun aan wie dan ook op school of vanuit een kerk heb ik niet gehad. Kon er ook niet mee over weg. Bij ons thuis werd precies het tegenovergestelde gedaan van wat mij in de klas en op de zondagsschool werd voorgehouden. Toch moet de Heer zijn handen ook in die tijd naar mij uit gestrekt hebben. Ik zag ze niet omdat ik alleen maar met mijzelf bezig was. Toen Ik soldaat werd gingen mijn ou ders scheiden. De dienst was voor mij een bevrijding. Ik kreeg voor het eerst nieuwe kleding - goed eten en een heer lijk bed. Sinds die tijd ben ik mij anders tegenover thuis op gaan stellen. Droeg geen geld meer af, maar spaar de zelf. Wat God betreft, die heb ik in een kastje opgesloten. Ben naar Korea geweest en ook daar heb ik Hem uit gebannen. In Korea kwam ik in aanra king met het uitvaagsel van de maat schappij. Als het mij daar uitkwam, in tijden van angst, haalde ik God weer uit mijn kastje. Was alles voorbij dan borg ik Hem weer op. Vrouwen en drank speelden toen nog geen rol in mijn leven. Daarvoor was ik te droog achter mijn oren. Je speelde de held met sterke verhalen en liet je uit stoerheid ta toeëren. Voorgoed terug in Nederland ben ik enige jaren beroepsmilitair ge weest. Ook daaruit gestapt, omdat ik niet volgens een boekje kan oorlogvoeren. Was er te keihard voor geworden. Sinds die tijd ben ik slager. Trouwde een ongehuwde moeder, gaf het kind je mijn naam, ontdekte later dat ik die vrouw niet alleen had. Voelde mij belachelijk en heel alleen. Kwam in een Utrechts tehuis voor dak lozen terecht en daar is het gebeurd. In die vreemde omgeving heeft God mij geroepen. Op de rand van het bed heb ik als een kind zitten huilen. Ging later met een kennis naar een samen komst van het Leger des Heils, kniel de voor de zondaarsbank en heb er in het openbaar mijn zonden beleden. Daarmee veranderden mijn problemen niet, maar ze waren beter te dragen en te ondergaan. Op mijn werk bij voorbeeld werd ik belachelijk ge maakt. Moeilijk voor een driftkikker zoals ik ben, maar kan er nu tegen. Ik ben in 1976 heilsoldaat geworden. Het sprak mij aan, omdat heilsoldaten naar mensen in nood toegaan. Kerken wachten tot de mensen komen. Tij dens een bijbelstudie-avond van het Leger in Zeist leerde ik mijn vrouw kennen. Ik zocht een plaats en toen zei ze: hier is nog plaats". We zijn getrouwd, en sinds die tijd ben ik in geen enkel opzicht meer alleen geble ven". We hebben 't fijn en als er wel eens iets is gaan we nooit met ruzie slapen. Samen praten - samen handen vouwen - samen bidden. Het heeft tot nu toe altijd geholpen". Heilsoldaten over actiefook in de Horeca-sektor Foto Herman van Dam „Mijn jeugd is beter geweest dan die van André. Moeder was vroeger heil soldaat, deed er niets meer aan omdat vader er niets van wilde weten. In Bun- nik ging ik naar de Christelijke school met de Bijbel - kerk en zondagsschool. Een jeugd zoals andere meisjes hebben gehad heb ik niet gekend. Moeder was een groot deel van d'r leven ziek. Er moest voor vader en de jongens worden gezorgd en dat deed ik. Een soort tweede moeder dus. Mijn moeder was gescheiden van mijn vader en trouwde voor de tweede keer met een opperman.Was katholiek van huis uit. maar over het geloof werd bij ons thuis niet gesproken. Na mijn lagere schooltijd ben ik op een atelier gaan werken, kwam al vroeg met het Le ger des Heils in aanraking. Op een zon dagmiddag ging ik met mijn broertje naar Zeist fietsen. We kwamen in het Zeisterbos terecht en hoorden er het Leger spelen. Was iets nieuws voor mij, want als veertien jarige had ik zo iets in Bunnik nog nooit meegemaakt. Natuurlijk te laat thuis komen en ver tellen wat we gezien en gehoord had den. Toen vertelde moeder dat ze ook eens van het Leger deel had uitge maakt. Na veel gezeur kreeg ik gedaan dat ik zondags inpiaats van naar de kerk naar het Leger mocht. Vanaf die tijd ben ik nooit meer naar een kerk geweest. Ik leg moeilijk contact, ben wat stil en verlegen. Misschien zijn het deze menselijke dingen geweest die mij me niet in een kerk deden thuis voelen. Het is er zo koud en onpersoonlijk. Na een paar weken hadden ze mij bij het Le ger in de gaten gekregen. Het uniform zag ik helemaal niet zitten en boven dien wilde ik mij niet binden. Pas toen ik 22 jaar was heb ik besloten heilsoldaat te worden. Je kunt dus niet spreken van liefde op het eerste gezicht, Ik heb er de tijd voor genomen en alles goed overwo gen. Van Bunnik verhuisden we door omstandigheden naar Zeist, tot groot verdriet van mijn moeder die veel van het buitenleven hield. In die tijd ging ik wat meer over mijn leven nadenken. Wilde officier worden, maar miste de capaciteiten en de vrijmoedigheid. Na vele gesprekken nam ik het besluit voortaan als heilsoldaat te gaan wer ken. Een verpleeghuis in Baarn werd mij" eerste standplaats. Toestanden. De konsekwentie van mijn heilsoldaat worden was onder meer dat ik op ka mers in Baarn moest gaan wonen. Afscheid nemen dus van thuis, alleen in de weekends kwam ik nog in Zeist. Moeder werd ziek en kwam, als of het zo moest zijn, in het verpleeg huis in Baarn. Daar heb ik haar tot haar dood mogen helpen en verplegen. Na haar dood leerde ik André kennen. Mijn 2e vader was er op tegen. Lo gisch, want die zag zijn weekend-werk ster voorgoed uit huis verdwijnen. Op een gegeven moment kwamen de ver schillen van mening tot een climax waardoor ik moest kiezen tussen mijn 2e vader of mijn a.s. man. Ik koos het laatste, ben het huis uitgegaan en tot op de dag van vandaag er nooit meer teruggekeerd. Vader heeft het mij nooit kunnen vergeven. „De staat van dienst" van André was natuurlijk ook niet zo, dat hij thuis met open armen werd ontvangen. Desondanks heb ik gedaan wat mijn gevoelens mij hebben ingegeven. André's levensverhaal was voor mij een grote schok. Zelfs de of ficieren van het Leger hebben mij dit huwelijk ontraden, niemand was 't er mee eens. God heeft mij de hoop voor een betere toekomst van Andrè niet ontnomen en zo is het gekomen dat we tenslotte toch zijn getrouwd. De Heer heeft ons voor elkaar bestemd, en zo is het goed".

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1979 | | pagina 29