nee?!
199.-1
lag
KEES van WIJNGAARDEN
Een leven lang de echte „Bromsnor"
m
ard.
59.'s
g!ü
ientje
iden
DOOOQi
dooooq
22
te aktie...
HP 2115 U,
rte en lange
loor schuin
3rd.
31 cm. O
'art/wit TV. L)
andig
IMM
23
Soester Courant van donderdag 1 mei 1
In de veel gelezen en gewaardeerde rubriek „VIJFTIG JAAR GELEDEN" was
a °S 20 aPril 1930 in Soest tot agent van politie werd benoemd
n uo ®en P°^liefunktionaris die later naam zou maken als
„ume tv es van Wijngaarden, een robuuste tachtiger, is allang niet meer aktief.
,?eniet Wï in Honsbergen van de lange mooie herfst in
Jaren 'e t®lt zijn hem niet aan te zien. Dagelijks zoeft hij met
,m en rond Soest, dagelijks ook drinken ze samen voor het eten een
romMT" lk^,r^WelZÜn 6n Sezondheid. Op deze pagina van de „SOESTER
w vertelt Ome Kees een stuk van zijn lange levensgeschiedenis. Oude
ren zulten zich misschien in zijn verhaal herkennen, jongeren kunnen iets
proeven van „the good old days" die een eerdere generatie in zeker opzicht toch
heeft gekend. Leest u Kees van Wijngaarden er maar op na.
Begin 1930 stond er
J een advertentie in het
al bestaande politie-blad waar
in sollicitanten werden opge
roepen voor d,e funktie van
agent van politie in de gemeen
te Soest. De crisisjaren waren
al begonnen en dus verwachtte
ik dat er voor die funktie veel
belangstelling zou bestaan. Dat
klopte. Er waren meer dan 200
sollicitanten voor dat ene baan
tje. Er bleven er na selectie
tenslotte drie over waartoe ik
behoorde. Op een dag lag er
een brief in de bus waarin ik
werd uitgenodigd bij inspec
teur Schreuder en burgemees
ter Deketh te verschijnen.
Zo ging dat in die dagen. Ik
er naar toe. Werd aangenomen
en op één mei 1930 zou mijn
werk in Soest een aanvang ne
men. Dat ging mooi niet door.
De ooievaar had in Wanneper-
veen al twee dochters gebracht
(Aukje en Femmigje) en begin
mei kwam hij weer overvlie
gen. Petronella-Johanna (Nel-,
liej werd de derde in het rijtje.
Dan begin je maar een maand
laier" luidde hei besluit van
de burgemeester en de inspec
teur. Dat heb ik toen gedaan.
De vrouw en het gezin zijn in
mijn leven altijd vóór gegaan.
Dat is er ook de oorzaak van
geweest dat wij ons vanuit het
Noorden wilden verplaatsen.
Mijn vrouw moest op dokters
advies uit het waterland.
Dat kan zo'n dokter natuurlijk
wel gemakkelijk hertellen,
maar om daar in die jaren ge
volg aan te geven was niet een
voudig. Ik voor mij geloof nog
steeds dat het doktersattest bij
mijn sollicitatie tenslotte de
doorslag heeft gegeven. Nie
mand zal mij horen beweren
dat de andere twee sollicitan
ten niet beter waren dan ik.
De omstandigheden waren ech
ter in mijn voordeel. Ik ben
de burgemeester en de inspec
teur nog steeds dankbaar voor
de beslissing die zij toen ten
gunste van ons genomen héb
ben. Maar intussen zit ik al met
mijn levensverhaal in Soest,
terwijl het veel vroeger en in
een totaal andere omgeving be
gonnen is.
Steenwijk is mijn geboorte
plaats. Daar ben ik in 1985
geboren, in 1918 getrouwd en
een jaar later, 1919, benoemd
tot agent van politie. Het klinkt
achteraf misschien vreemd dat
ik het vertel, maar als jongen
héb ik nooit gedacht ooit nog
eens agent van politie of ge
meente-veldwachter te wor
den. Dat het er toch van is
gekomen heeft te maken met
familie-omstandigheden. Mijn
ouders waren niet zo jong meer
en mijn leven zou zich gaan af
spelen in de schoenmakerij en
schoenenzaak van mijn broer.
Dat is na de lagere school be
gonnen en zette zich voort op
de militaire schoenmakers-
school. Na de demobilisatie in
1918 terug in Steenwijk bij mijn
broer.
Over doden niets dan goeds,
maar met mijn enige broer en
zijn vrouw konden wij niet op
schieten. Hij had geen oog voor
alles wat ik had gedaan en mijn
vakmanschap. Dan komt er
een ogenblik dat wegen, hoe
Pijnlijk en verdrietig dat ook is,
zich gaan scheiden. Het moest,
want wij hadden er geen toe-
kosmt. Mijn broer had al drie
groter wordende jongens en ik
voelde er niets voor in de toe
komst onder tafel te moeten
zitten. Toen wij dat besluit een-
maal genomen hadden stemde
ik af op een toekomst die meer
vastigheid zou beiden. Vader
was mijn voorbeeld. Hij was
gemeente-ontvanger in de ge
meente Steenwijk. Geen vetpot
in die tijd, maar wel vastig-
Kees per motorfiets
heid. Ontslagen worden kon je
nooit, tenzij je er met de ge
meentekas vandoor zou gaan.
Dat deed vader niet en dus
bleef hij een leven lang bij de
gemeente Steenwijk in dienst.
Zoiets leek ons ook. Alleen niet
als gemeente-ontvanger. Dat
werk stond mij tegen. Je kwam
bij het incasseren van geld
zoveel ellende tegen. Mannen
waren de kostwinners met geld
op zak, vrouwen de sloven. Bij
inspecteur Bergsma in Steen
wijk ben ik lessen gaan nemen
om later politieman te kunnen
worden. Een jaar lang. Schrif
telijk werk thuis maken en he
le en halve wetboeken uit je
hoofd leren. Op een avond zei
inspecteur Bergsma dat het
leren nou maar eens gedaan
moest zijn. Hij had een baan
als agent van politie in Steen
wijk voor mij, en nog een in
Meppel. Nou had ik van mijn
gespaarde centjes net een kast
van een huis voor zeventien
honderd gulden in Steenwijk
gekocht en die aankoop wilde
ik niet verloren laten gaan voor
een baan in Meppel. Trijntje
en ik bleven daarom in Steen
wijk.
Achteraf is dat geen goed be
sluit geweest. Steentvijk was
een klein plaatsje met 12.000 in
woners. Ik was er geboren,
ik was er eigen. Iedereen kent
iedereen. Je hebt vooroordelen
waardoor je je niet kunt'ont
plooien. Het is niet verstandig
om als politieman te gaan
beginnen in een plaats waar
je bent geboren en getogen.
Toch in Steenwijk wel het een
en ander meegemaakt. Ik was
er nog geen half jaar of er werd
een moord gepleegd. Er komt
een man bij mij op het bureau
die mij vertelt dat hij in het
Slingerbos het lijk van een jon
ge man heeft aangetroffen.
Lange Dragstra, een oudere
agent, en ik er op af. En daar
lag hij. Mooi dood. Mes in zijn
borst. Een dag later zat het
bureau vol met verdachten.
Uiteindelijk kwam de dader
er uit. Wat was er nou ge
beurd? De dader was met het
trouwpak van zijn vader naar
de kermis in Steenwijk gegaan.
Noodzaak, omdat hij zelf geen
fatsoenlijk costuum had. Daar
werd de jongen door zijn vrien
den zo mee geplaagd dat hij
in dolle drift wraak heeft geno
men. In sociaal opzicht een
triest misdrijf. Acht jaar heeft
hij er voor gekregen, een voor
die tijd nog milde straf.
Zeven jaar heb ik het in Steen
wijk uitgehouden. In 1926 werd
ik benoemd tot gemeente-veld
wachter in het plaatsje Wanne-
perveen. Een prachtige plaats
met water - ruimte en groen.
Een plaats voor mensen die
van vrijheid houden. Er zat
nog een ander voordeel aan.
Voor hetzelfde geld waarvoor
ik het had gekocht mijn huis
in Steenwijk aan mijn zuster
verkocht. In Wanneperveen vrij
wonen van ae gemeente en een
salaris van vijftienhonderd
gulden per jaar, zodat ik er in
vergelijking met Steenwijk nog
300 gulden per jaar op vooruit
ging.
In Wanneperveen heb ik een
heerlijke tijd gehad. Daar was
ik een soort Bromsnor. Je deed
practisch alles met de burge
meester samen. Ik had maar
één collega en die was rijks
veldwachter. Je deed er alles.
Je was vertrouwensman en
vraaabaak voor de dorvsbevol-
king. Je hield toezicht bij het
peren plukken van bomen die de
burgemeester had laten plan
ten en dus eigendom van de
gemeente waren. Klaas Popke
Roege was als burgemeester
een best,e man. Hij stond voor,
■naast en achter je. Hij was
naast burgemeester ook voorzit
ter van de zuivelfabriek. Eind
van de maand kwamen de boe
ren afrekenen en dus was de
brandkast van de fabriek de
avond en nacht die aan de uitbe
taling voorafging meestal ge
vuld met zo'n dertigduizend gul
den. Die moesten mijn maat en
ik dan bewaken. Hoe doe je dat?
Je kan buiten gaan staan,
maar ook bij de brandkast
gaan zitten. Dat laatste deden
wij. De directeur van de zuivel
fabriek zorgde voor koffie en
sigaren, soms een borreltje, en
het liep altijd goed af. Logisch,
want je kon van buitenaf onze
revolvers op tafel zien liggen.
Op een zekere avond hoorden
wij buiten gerommel. Er werd
op het raam getikt door een
controlerende groot-majoor
van de rijkspolitie uit Steen
wijk. „Zo, zitten de heren bin
nen" was zijn eerste reactie.
„Hoe denken jullie ooit in je
leven een brandkastenkraker
te vangen?"
Wij kregen opdracht de bewa
king buiten de fabriek te doen.
Ik weigerde en een' dag later
kwam de majoor zijn beklag
bij de burgemeester doen.
Dat vermoedde ik al, reden
waarom ik de volgende ochtend
al om half negen op het bureau
was. En ja hoor, daar stond de
majoor met de burgemeester.
Klaas Popke Roege heeft het
goed voor mij opgenomen. Ik
hoorde hem zeggen: „ik heb
liever dat van Wijngaarden
boven op de brandkast gaat
zitten, dan dat er de volgende
dag geen geld is". De majoor
kon inrukken. Dat zijn toch leu
ke dingen. Andere dingen wa
ren minder aantrekkelijk. Ik
herinner mij bijvoorbeeld een
volksgericht. Een huwelijk
dreigde door een inwonende
zuster op de klippen te gaan.
Broers van die zuster hebben
haar bij het bewuste echtpaar
uit huis gehaald. Zij en haar
spulletjes op een wagen gezet
en naar een leegstaand huisje
aan de rand van de gemeente
gebracht. Het volk er achter
aan. Daar had je je als bur
gemeester en als politie-man
niet mee te bemoeien anders
zouden er ongelukken gebeu
ren. De dorpsbewoners knap
ten het zelf wel op. Ik herin
ner mij een boerenjongen die
een meisje zwanger had ge
maakt. Hij wilde niet met haar
trouwen. Mooi dat hij in een
varkenshok werd geplaatst op
een wagen werd gezet en door
de dorpelingen bij het huis van
het meisje werd afgezet. Ge
trouwd is hij ook nog. Ook daar
kwamen wij niet aan te pas.
Maar laten wij nu maar eens
naar Soest gaan.
Trijntje en Ome Kees in de herfst van hun leven
Afscheid politie in '50. Voor het laatst op de fiets naar huis
P:
Wanneperveen. „Bromsnor" in actie bij onderzoek brand
politie-agent in Steenwijk
Schaatsen in de oorlogsjaren
Hoe en waarom ik er ben ge
komen is verteld. Ik kwam op
de Korteweg te wonen en ver
diende in 1930 een salaris van
f 2100,-per jaar. In Soest woon
den toen nog maar zo'n 13.000
mensen.
Wij hadden het ons als een klei
ne stad voorgesteld, maar het
zoas niet meer dan een afgelopen
dorp. Qua uitrusting stelde het
politie-apparaat weinig voor.
Wanneer er bijvoorbeeld een
ongeluk was gebeurd in de
Birkstraat dan kreeg je op
dracht er naar toe te gaan.
„Probeer onderweg maar een
auto "dan te houden" 'luidde
het advies „dan bén je er snel
ler". Doden bij ongelukken
werden vervoerd op een bran
card met wieletjes er onder.
Die werden dan, met het
slachtoffer er op, door politie-
fietsen getrokken. Als je in die
jaren nachtdienst had dan was
Soest een half uur na midder
nacht van de aardbodem ver
dwenen. Alle lichten floepten
uit, het was aardedonker. Zo-
iets had ik in het Noorden nog
I nooit meegemaakt. Trouwens
er waren meer verschillen. De
mensen in het Noorden zijn,
wat men er ook van zegt, ge
moedelijker. In Soest zijn ze
snel op de teentjes getrapt.
Ik heb geleerd op mijn woor
den te letten.
Soesters zijn nieuwsgierig, ze
willen alles van je weten. Als
ik terugkijk naar die twintig
jaar Soest dan kan ik uit de
grond van mijn hart zeggen dat
„Tante Jans" van De Gouden
Ploeg het beste mens is dat
ik heb gekend. Iedereen, arm
en rijk, oud en jong kon bij
dat beste mens terecht. Inspec
teur Schreuder zei tegen mij
toen ik pas begon: „eerst ken
nis maken met tante Jans".
Wij er naar toe. Achterom bin
nengekomen en kennis maken.
Het was mij er eentje. Zolang
zij in die zaak gestaan heeft
is ze er in alle opzichten de
baas geweest. Wie haar niet be
viel ging er uit én kwam er
nooit meer in. Dan had je het
er ook wel naar gemaakt. Ze
was eerlijk en correct. Het
was toch allemaal ook wel ge
moedelijk. Ik herinner mij een
nacht van de Gildefeesten. Wij
hadden opdracht het café te
sluiten wanneer het binnen op
vechten zou uitdraaien.
Dat zag tante Jans aankomen
en dus werden twee broers
die een vete wilde uitvechten
buiten geparkeerd. Daar heb
ben ivij met de gummistok toen
aan meegedaan. Daarna weer
het café in, geen proces-ver
baal, niet m^er over zeuren.
De oorlog heeft veel in Soest
veranderd. Evacuatie, angst,
verandering van mentaliteit.
Sla mij er niet voor op de borst,
maar ik heb veel mogen en
kunnen doen. Drie joden, bij
een j vriend van mij onderge
bracht, heb ik in de oorlog ver
zorgd. Van andere Joodse men
sen wist ik waar ze zaten. Er
waren er bij die gek werden
van dat binnen zitten. Dan ging
ik in uniform 's avonds met
ze wandelen of fietsen. Nooit
last gehad. Joods meisje van
5 jaar bij ons in huis gehad
dat na de oorlog door haar ou
ders werd afgehaald.
Ondanks allerlei prachtige be
loften hebben it>ij van die men
sen taal noch teken ooit ge
hoord. Hij, een zekere Mans
veld was employé bij de Bijen
korf, naar Zuid-Afrika vertrok
ken. Dat is het enige wat wij
weten. Zoiets doet natuurlijk
pijn, maar als ik er weer voor
stond deed ik precies hetzelfde.
Ik heb altijd een groot vertrou
wen gehad en echt bang ben
ik nooit geweest. Ik heb oog in
oog gestaan op het bureau met
de beruchte Nederlandse SDer
Lodder. Via Soest transpor
teerde hij joden. Ik zei tegen
hem: „ben jij vergeten Lodder
dat, je zondagsmorgens uit
de kerk kwam en bij ons dan
het politieblad kwam inkijken
of er nog vacatures waren?
Hoe kan jij hier dan nu bij
zijn?" „Ik lust op nuchter wel
een emmer met jodenbloed
was zijn antwoord. Als je dat
nou hoort van zo'n kerel dan
weet je niet meer wat mensen
zijn. Mensen, ach ik heb ze
leren kennen. Jonge collega's
die achter een boom gaan
staan en hun kansen afwachten
iemand te bekeuren. Zo zijn ze
niet allemaal hoor. Ook de nie-
we generatie telt agenten die
het net zo goed zullen doen als
wij vroeger. Het is een kwestie
van mentaliteit. Superieuren
als Schreuder en Scholtmeijer
zijn fantastisch voor mij ge
weest. Inspecteur Cor van Es
was voor mij een slechte kerel.
Van de tegenwoordige „baas"
Adama hoor ik ook niets dan
goeds. In 1950 ben ik met pen
sioen gegaan.
Kleinzoon „Kees": Opa ik wil ook bij
de politie.
Vandaag 1980: Groot-majoor rijks
politie Alkmaar
Alle drankjes en gebakjes bij
mijn afscheid heb ik zelf moe
ten betalen. Zelfs een lintje kon
er niet vanaf. Alleen de mensen
van het woonwagenkamp zetten
half negen in de ochtend een
niet te tillen fruitmand voor
mijn deur. Eenvoudige men
sen, maar wel een best volk.
Bij mijn afscheid vroeg burge
meester Bentinck of ik hier in
Soest bleef wonen. Ik heb hem
geantwoord: „Ja burgemees
ter, want ik ben zo gelukkig
dat ik ook na mijn pensionering
voor niemand een straat om
hoef te rijden of de pet in de
ogen te trekken.
Ik geloof dat ik a
daarom zo lekker slaapj W