19
Soester Courant van woensdag 5 november 1980
19
„De schoonheid
an Soest bedreigd*
Als er één plattelandsgemeen
te in Nederland is, die kan bo
gen op rijk landschappelijk
schoon van zeer uiteenlopen
de aard, dan is het wel Soest.
Reeds dadelijk is daar de kos
telijke eng, een prachtig brok
golvend bouwland, dat, hoog
gelegen, wonderlijk wijde uit
zichten biedt niet alleen over
(Je toch reeds uitgestrekte ge
meente Soest, maar den blik
vergunt nog veel verder te
dwalen. Wanneer ge het hoog
ste punt beklimt en uw gezicht
vfendt naar den kant der pro
vincie-hoofdstad, ziet ge op een
Helderen dag duidelijk den ma-
jbstueusen Dom zich afteke
nen, zonder dat ge uw toevlucht
behoeft te nemen tot een kij
ker. Deze eng vereenigt het
mttige met het aangenamein
ge eerste plaats is hij een uit
gestrekt stuk cultuurgrond van
uitstekende hoedanigheid, die
den schat van veldvruchten
dan de bewerkers schenkt en
bovendien, dank zij de talrijke
paden tusschen de akkers, een
gbetig gebruikte wandelgele-
g^nheid biedt, terwijl tevens,
egn fietsweg allerlei verplaat
singsmogelijkheden met zich
meebrengt.
MJae vier seizoenen door zijn
il'al haar pracht Hollandse
lichten, nu eens ontroerènd
toer, dan weer aangrijpend ge-
veldig, te bewonderen en elke
tocht naar den eng is dan ook
bonend. Van welk een testa-
ipentische bekoring is het,
vanneer op dit hooge brok
bouwland, pittig zwart tegen de
effen lucht, koninklijke paar
den den ploeg door den bodem
trekken of een zaaier zijn za
den in de voren werpt. Hoe
Tuischt en ritselt de rogge,
wanneer de krachtige zomer
nieuw leven stuwt in stengel
en blad, hoe kleuren fijntjes
tusschen het zingende graan de
elegante bolderik, de beschei
den driekleurige viooltjes en de
teedere korenbloem en hoe
raakt de lucht vervuld van de
zonnigheid der tierelierende
akker- en kuifleeuweriken,
terwijl eveneen de kwartel er
zijn „kwik-me-dit-kwik-me-
dat" roept.
Later in het jaar weer staan
de blonde schooven, rijk blijk
van vruchtbaarheid, te wach
ten op de wagens, die ze in
de schuren rijden. Allerlei ge
vogelte vliegt daarop naar de
stoppels om de gevallen kor
rels en de onkruidzaden weg te
snoepen en in den winter wijdt
een vacht van sneeuw den hoo-
gen wijden eng.
Maar de eng vormt één der
elementen van het Soester
landschappelijk schoon. Ge
heel anders weer geaard is het
gebied, dat door den Eem
Wordt doorstroomd. Hier vindt
rrien een imtig-Hollandsche
Weidestreek, waar het groen
van het gras en de kleurig
heid der wilde bloemen over-
heerschen. Bont en schilder
achtig weidt in dit rustige do
mein het vee, klinkt in den zo
mer het haren der zeisen of
het rikketikken der machines,
die met haar vlijmscherpe
rpessen de weien raseeren. On
gemeen rijk is hier het vogel
leven, want het zijn niet al
leen de wilde eenden, die hier
de slootkanten of in de
eppels broeden; de ken
ners weten de plekjes, waar
de geestige kemphanen hun
onbloedige veldslagen leveren
en wie in dit gebied binnen
dringt, hóórt den roffel van de
Wieken <|Jer kieviten, hij ziet
de langbeenige grutto's door
het gras' stappen of hij wordt
getroffeó door het vermil-
joenrood van de pooten der
tureluurs, die zenuwachtig
met den kop staan te knikken.
En wanneer 's avond alles
stil is en de dauw als een de
ken over het weigebied zich
spreidt, beluistert 's zomers
het oor de heerlijke monotonie
der kwartelkoningen, die zich
schuil houden tusschen de vei
lige grashalmen.
Voor schaatsenrijders is de
Eemstreek een uitgelezen ge
bied, want niet alleen het ri
viertje zelf, waar 's zomers
boot en tjalk vertier brengen,
ook het overstroomd gebied in
de onmiddellijke nabijheid
biedt in vele winters overvloe
dige gelegenheid om één der
heerlijkste openluchtsporten te
beoefenen.
En vele honderden zijn het ten
slotte, die den Eem 's zomers
beschouwen als een openlucht
badhuis.
Maar tevens is Soest de ge
meente der bosschen en hei
den, waarboven de wulp zijn
heerlijke fluittonen laat klin
ken en in wier veilige eenzaam
heid de vroeg-lentelijke
liefdesspelen der bolderende
berkhanen plaats hebben, een
schouwspel van zóó meesle
pende pracht, dat men de her
innering daaraan zijn heele le
ven meedraagt als een schat.
Vergeten mag evenmin wor
den het in ons heele land ver
maarde Söesterveen, waar niet
alleen een rijk insectenleven
valt te bestuderen - het is on
der meer het oorg, waar de
drinkerrupsen zich zoozeer
tusschen het riet op haar plaats
gevoelen' - maar dat in bota
nisch opzicht tevens van zoo
groote waarde is, dat de Ver-
eeniging tot Behoud van Na
tuurmonumenten zich gelukkig
achtte een belangrijk deel
daarvan als reservaat te kun
nen verwerven. De planten zijn
er door zeer vele soorten,
waaronder buitengewoon
merkwaardige, vertegenwoor
digd.
Van geheel anderen aard is
weer het stuifzandterrein, dat,
moge het niet de geweldige
uitgestrektheid hebben der
heerlijke Kootwijksche woeste
nijen, niettemin, zoowel wat de
grootte betreft als wat haar
formaties aangaat, van zeer
indrukwekkenden aard is. Een
rijk geaccidenteerd gebied ont
rolt zich voor den blik van den
beschouwer, die hier den vrede
van de eenzaamheid ontmoet;
dellingen wisselen boeiend af
met heuvels van zeer verschil
lende hoogte en wij weten
niet wanneer wij dit gebied het
meest moeten bewonderen: in
voorjaar en zomer, als de zen
gende zon deze dorre streek
brandt met haar opgetogen
licht, dan wel in den herfst,
wanneer boven de wijdheid der
verstuivingen de wolken hol
lend jagen, terwijl het zand als
een wilde rook wegsliert en
fijntjes den wandelaar prikt
in zijn gelaat. Maar ook wan
neer de winter zijn sprei van
sneeuw legt over heuvels en
dalen, is de schoonheid dezer
stille streek ontroerend.
Meen niet, dat het vervelend
is te dolen door zoo'n wijd
gebied van zand, zand en nog
eens zand. Tal van dieren, die,
hetzij overdag hetzij 's nachts,
het stuifterrein bezoeken, ge
ven door hun prenten blijken
van aanwezigheid. Wie deze
voetafdrukken, die als geheim
zinnige teekens in het zand
staan geschreven, heeft leeren
lezen, is in staat allerlei gebeu
ren uit het dierenleven, waar
bij hij zelf niet tegenwoordig
was, door nauwkeurig beschou
wen der hieroglyphen op te
bouwen. Bovendien waait de
wind het zand dikwijls in zul
ke fraaie golflijnen op, dat het
een aesthetisch genot van den
eersten rang is deze slingerlij-
nen te bekijken. Doch planten
groei ontbreekt geenszins alge
heel: verrukkelijk wiegelt er
de helm en de zandzegge en
men kan in de verstuivingen
nagaan met welk een taaiheid
de nederige wilgen met hun
dofzilveren blad en de kreupel-
dennetjes er zich handhaven.
Dierenleven valt er eveneens
overvloedig waar te nemen;
het vlinderleven in de buurt
is er rijk, telkend hoort men
het stemgeluid van de duin
piepers ook verschijnt er som
wijlen majestueus de wulp, ter
wijl het terrein in ornitholo
gisch opzicht stellig nog be
langrijker is geworden, sinds
in 1929 er het broeden van de
kleine plevier werd vastge
steld.
Voor den vogeltrek biedt het
rustige wijde gebied een bui
tengewoon mooie waarne
mingsgelegenheid.
Vooral in dè buurt van de Paltz
heeft het gebied nog bizondere
bekoringen, omdat hier niet al
leen in de warrigheid der hei
korhoenders en wilde eenden
broeden, maar bovendien te al
len kant de grillig vergroeide
jeneverbessen verrijzen als
geheimzinnige mythefiguren.
Om al deze redenen is het
stuifzandterrein een zeer bi
zonder recreatieoord, dat door
steeds meer personen niet al
leen uit Soest en omgeving of
zelfs de provincie, maar uit
heel ons land wordt bezocht.
In dit land van vrijheid en
gave róst kan men weer tot
zich zelf komen en een ander,
d.i. geestelijk en lichamelijk
hersteld, mens cfeworden.
Wilden wij aandacht wijden
aan elk bekorend-détail zoowel
van den Soester eng en het
Eemgebied als van de bos
schen, heiden en het veen, dan
zouden wij de ruimte van ver
scheidene boeken behoeven.
Laten wij. mogen volstaan met
vast te stellen, dat Soest voor
den natuurvriend, den liefheb
ber van planten en dieren, een
ontspannings- en studieter
rein is, waar hij dag-in, dag-uit
zijn hart kan ophalen en in
geen jaren uitgekeken raakt.
Edoch: de laatste jaren hebben
wij meer dan eens moeten
vaststellen, dat Soest met zijn
natuurschoon soms zeer zon
derling omspringt.
Indertijd hebben de autoritei
ten niet kunnen of willen ver
hinderen, dat een begin werd
gemaakt met de ontluistering
van den prachtigen eng, die nu
al sinds een aantal jaren in het
Westen wordt afgesloten door
een complex huizen - de Molen
straat - die ten overvloede in
de verste verte niet uitmunten
door eenigerlei bouwkunstig
schoon. Zal de ontluistering
van den eng, waar jaren lang
een bord heeft gestaan met
de aankondiging, dat er bouw
terrein te koop was, die een
attractie is voor den toerist
en den natuurminnenden be
woner van Soest zelf, vandaag
of morgen onherstelbaar zou
worden vernield, verderen
voortgang vinden? Wanneer
dit mocht geschieden, zou
Soest als plaats van vestiging
aanmerkelijk in waarde verlie
zen, zoodat het gemeentebe
stuur, alleen uit zakelijke over
wegingen reeds, naar men
mag aannemen, er een stokje
voor zal steken, dat de eng vol
komen wordt vernield. Ieder
zal het met ons eens zijn, dat
de eng behoort te worden be
waard als een kleinood.
Trouwens: de beboschte hooge
top van den eng, de Lazarus-
berg, is, als wij het wel hebben,
indertijd aan de gemeente
Soest geschonken door wijlen
de koningin-moeder. Met let
terlijk en figuurlijk zoo'n ko
ninklijk voorbeeld voor oogen,
zou het onbehoorlijk zijn te
gedoogen, dat de eng onher
stelbaar wordt aangerand.
Voortdurende waakzaamheid
is echter ook in ander opzicht
geboden. Gelijk wij reeds eer
der (De Wandelaar van Oct.
193U) terloops hebben opge
merkt, wordt de gemeente
Soest vooral de laatste jaren
door „immigranten", alsmede
door tal van andere bouwspe-
culanten ,,van eigen bodem"
systematisch bedorven. Wan
neer hun architectonisch
anarchisme hoogtij blijft vie
ren, zoo merkten wij destijds
op, is binnen afzienbare tijden
het oogenblik aangebroken, dat
men iedereen moet afraden
zich in Soest metterwoon te
vestigen. Doch laat ons het bes
te hopen, al valt dit soms wel
heel moeilijk.
Het is nog niet lang geleden,
dat men tegenover de jeugd
herberg aan de Bosstraat een
interessant complex heide
vond, maar thans ziet men er
vruchteloos naar calluna of
erica uit.
Wat toch is het geval? In 1933
liet de gemeente Soest het oog
op dit gebied vallen, omdat het
haar een geschikt werkver-
schaffings-object leek. De ar
beiders woelden er den grond
ondersteboven en een deel van
de heide verdween van de aar
de; er werd gele lupine (Lu-
pinus luteus L.) voor groenbe-
mesting gezaaid en heeft daar
in 1934 heerlijk gegeurd.
Ook een andere vertegenwoor
diger der papilionaceeën of
vlinderbloemigen, de serradel-
le (Ornithopus sativus Link),
schoot op, waar wat plekjes
waren uitgespaard. Het gehee-
le heidecomplex werd in 1933
echter niet omgespit, daar .in
middels de vórst intrad, xlié
verderen arbeid onmogelijk
maakte; én als wij hét wéf
hebben, daalde, nadat het weer
was begonnen te dooien, het
Soester werkloosheidscijfer
dermate, dat een voortgezette
„ontginning" van het terrein
niet meer noodig was. In den
herfst van 1934 echter werd het
onderbroken werk hervat en te
gen het einde van het jaar
liet het zich reeds aanzien, dat
de heide tegenover de jeugd
herberg tot aan de spoorlijn
Baarn-Utrecht weldra geheel
tot het verleden zou behooren.
Omstreeks December 1934 wist
de plaatselijke pers al te mel
den, dat het jonge plantgoed
reeds was aangekomen en op-
gekuild stond. Het lag namelijk
in het voornemen om het fijne,
tot voor kort ongerepte heide-
veldje, waaraan reeds zoo me
nig natuurvriend plezier heeft
beleefd, te vervangen door een
zeer varieerende beplanting
met de meest uiteenloopende
struiken, zoodat zich een radi
cale landschapswijziging ging
voltrekken. Open terrein zou
plaats maken voor boschge
was, dat natuurlijk eveneens
zijn bekoring heeft, maar
Soest-Zuid, waarin de Bos
straat is gelegen, heeft geen
behoefte aan een uitbreiding
van dezen landschapsvorm
het is wel-is-waar een zekere
troost, dat huizenbouw in het
betrokken gebied, hetwelk in
de eerste maanden van 1935
inderdaad volkomen werd ont
gonnen, wordt voorkomen,
maar dit neemt niet weg, dat
men de heide er noode zal mis
sen.
Het terreintje met de vrij zeld
zame slanke oogentroost (Eu-
phrasia gracilis Fr.) is nu ver
nietigd, maar gelukkig is er in
Soest nog een andere vind
plaats: n.1. langs de zooeven-
genoemde spoorlijn Baarn-
Utrecht. Prikbrem, kruipbrem
en bezemkruid zijn ten doode
opgeschreven, maar het ergst
vind ik, dat de zwerver door de
natuur er nu geen ontmoetin
gen meer kan hebben mpt tal
van boeiende vertegenwoordi
gers der insectenfauna.
Ettelijke vlinders, die met de
heideveldvegetatie zijn geasso
cieerd, d.w.z.: vlinders, wier
rupsen alleen het beperkte aan
tal soorten dezer plantenge
meenschap eten, welker aan
wezigheid voor haar dus een
absolute levensvoorwaarde be
tekent, zijn in het ontgonnen
gebied nu voorgoed verdwe
nen: inderdaad kan hier wor
den gesproken van een natuur-
verarming, die men niet mag
onderschatten.
Vergeefs zal men er voortaan
zoeken naar de rupsen van het
De Beetzlaan, landweg met bomen, met op de achtergrond de huizen aan de Nieuwstraat
De Van Weerden Poelmanweg in de omgeving van De Paltz, in de tijd dat het gemeentebestuur er woningen wilde bouwen
citroentje, want de vuilboo-
men, die in het heidecomplex
stonden en welker bladeren
juist worden gegeten door de
larven van Gonepteryx rbamni
L., werden alle gerooid; ook de
rupsen van Gastropacba quer-
cifolia L., waarbij men een al-
lerverrassendste schutkleur
kan vaststellen, zoodat zij door
nagenoeg eiken leek en zelfs
wel door geroutineerde ento
mologen over het hoofd worden
gezien, al zijn ze in volwassen
staat stellig pinklang, zal men
er in het vervolg nauwelijks
meer aantreffen, aangezien
ook zij de voorkeur geven aan
sporkehout.
De sierlijke nachtpauwoog (Sa-
turnia pavonia L.zal het ont
gonnen gebied mijden en de
schitterend gekleurde rups van
deze vlindersoort zal er met
haar pooten niet meer de cal-
lunastengels omklemmen.
Ook zal het eer niet meer we
melen van de ruige, fluwee-
len veelvraatrupsen (Macrot-
bylacia rubi L.en de vlinders
zelf van deze soort zullen niet
meer in woeste vaart boven de
wijde heide stuiven. De schoon
heid en de levenslust van het
bonte heidevlindertje (Anarta
myrtilli L.), een uiltje, dat zoo
snel is, dat de blik zijn wen
dingen meermalen niet ver
mag te volgen, zullen wij even
eens moeten missen. En het
zelfde geldt voor Ortbolita
plumbaria F., Ortbolita moe-
niata Sc., Selidosema ericeta-
ria, Vill., Orgya ericae Germ.,
Agrotis strigula Thnbg., Cosci-
nia striata L., Scodiona faga-
ria Thnbg., Eupitbecia nanate
Hb. en zoovele meer.
Verdwenen is het terrein, waar
de interessante Psychide Oreo-
psyche plumifera O. soms in
massa's placht te vliégen en
ook is het gedaan met de glo
rie der blauwtjes; de Amster-
damsche entomoloog B. J.
Lempke en schrijver dezes ont
dekten, na honderden exempla
ren daarvan door onze handen
te hebben laten gaan, eindelijk
daartusschen de soort Lycaena
argyrognomon Brgstr. (zoowel
in 1933 als in 1934 telkens
slechts één exemplaar); nu
zijn onze kansen op verdere
waarnemingen met betrekking
tot argyrognomon op het Bos
straatheitje - misschien mede
het Westelijkste gedeelte van
haar verspreidingsgebied -
voor altijd verkeken.
Er zullen misschien velen zijn,
voor wie deze Latijnsche woor
den, deze wetenschappelijke
benamingen, nietszeggende
en zelfs schrik aanjagende
klanken zijn, maar ik kan u
verzekeren, dat het aantal der
genen, die hart hebben voor
dat rappe vlindergoedje, waar
aan een nobele persoonlijkheid
als Augusta de Wit haar prach
tige boek „God's goochelaar
tjes" wijdde, de laatste jaren
veel grooter is geworden dan
menigeen denkt. En juist naar
de soorten, die ik hierboven
heb opgesomd en die „gebon
den" zijn aan een bepaalden
vorm van landschap, dat hoe
langer hoe meer voor de „cul
tuur" moet wijken en dus
steeds zeldzamer wordt, gaat
de belangstelling van de na
tuurvrienden in de eerste
plaats uit.
Dat Soest door een systemati
sche ontginning zijner heiden
zijn landschappelijke schoon
heid hoe langer hoe meer aan
tast, is ook dit jaar weer ge
bleken, toen men de spade
heeft gezet in een calluna per
ceel, dat gelegen is nabij De
Paltz, vlak bij de grens der
gemeente Zeist en het land
goed Pijnenburg.
Deze handeling heeft reeds een
storm van verontwaardiging
ontketend, maar tot overmaat
van ramp gedoogt het jongste
uitbreidingsplan, hetgeen bijna
ongelooflijk is, huizenaanleg
bij de Paltz, waardoor de
gaafheid van het omringend
terrein (stuifgebied heidevlak
te en juniperetum) volkomen
dreigt te worden vernietigd.
In dit verband moge er aan
worden herinnerd dat in de N.
R.C. van 7 April 1935 een zeer
belangrijk artikel voorkwam,
getiteld „Natuurschoon en
toerisme", waarin uiteen werd
gezet, dat de regeering hoog
noodig tusschenbeide dient te
komen teneinde de slechts
ruim 7600 vierkanten kilometer
recreatiegebied, waarover Ne
derland beschikt, in bescher
ming te nemen tegen „de spe
culatieve zucht of het persoon
lijk egoïsme van enkelen".
Van het laatste restje recrea
tiegebied, dat. men ons heeft
gelaten, mag niets meer wor
den afgeknabbeld. „Neder
land", zoo merkte de schrijver
in het geciteerde artikel op,
„moet niet het brood uit zijn
kast verkoopen", waarmee hij
te kennen wilde geven, dat de
natuurbeschermers en zij, die
belang hebben bij bevordering
van het toerisme, er met groo
te oplettendheid voor dienen
te waken, dat het nobele land
schap - voor den een bron van
bezieling, voor den ander bron
van verdienste - niet wordt ont
luisterd.
Enkele weken geleden was het echtpaar Tolman-Mussche nog eens in de belang
stelling in verband met hun 65-jarige echtvereniging. Zij zijn geen geboren
maar toch zeker wel getogen Soesters. Tolman stond op de bres voor de plaats
waar hij sedert 1918 woont, als geen ander. In de jaren twintig verzette hij zich
al regelmatig, via stukken in onze krant, tegen de aantasting van de natuur. Ook
in de dertiger jaren deed hij dat en aardig lijkt het ons nog eens te publiceren wat
Tolman in het door hem geredigeerde tijdschrift „De Wandelaar" in 1935 (nr.7)
over Soest schreef. Het was de tijd dat er nog paarden voor de ploeg liepen, dat het
Söesterveen nog onbebouwd was en er in de verste verte niet aan woningbouw
gedacht werd.
Wel was er toen een plan huizen te bouwen bij de Paltz, waar Tolman zich uiter
aard fel tegen verzette.
Het was de tijd dat in werkverschaffing het heideveld tegenover de jeugdherberg
aan de Bosstraat in cultuur gebracht werd: „De arbeiders woelden er de
grond ondersteboven en een deel van de heide verdween van de aarde; er werd
gele lupine voor groenbemesting gezaaid en het heeft daar in 1934 heerlijk ge
geurd' We laten Tolman verder aan het woord.
De Lazarusberg In de dertiger jaren