Wat vooraanstaande Soester personen ons te zeggen hebben*
SOEST IS VRIJ.
Komt eo aanschouwt de
daden des Heeren.
Holland leeft weer.
JUBILATE DEO.
Om altaar en troon.
Ons eerste nummer na
de bevrijding.
HERUITGAVE VAN DE SOESTER COURANT VAN 5 ME11945 TER GELEGENHEID VAN BEVRIJDINGSDAG 1985
Soest is vrij! Na bijna 4''o jaar van Duif-
sche bezetting, dat wil zeggen jaar van
terreur, onderdrukking en verraad, vrij.
We kunnen den inhoud van dit begrip nog
niet vatten. We weten alleen, dat een lood
zware druk van ons afgevallen is. Wc zul
len er nog aan moeten wennen, vrij uit te
kunnen spreken en naar de radio te kun
nen luisteren; te kunnen geloovcn wat er
in onze couranten staat; te kunnen vertrou
wen wat ons door de overheid wordt ge
zegd.
We zijn er aan gewend door den bezetter
steeds opnieuw bedrogen te worden; ach
ter de oogenschijnlijk meest onschuldige
maatregelen verborgen zich dikwijls de meest
brutale aanslagen op onze belangen.
We zijn er aan gewend, iedereen, dien we
niet zeer goed kennen, voor een Gesfapo-
agent aan te zien; we zijn er aan gewend
ons werk stiekum en schichtig te verrichten.
Maar nu zijn wc weer vrij! De Gestapo is
verslagen, het verraad is uitgeroeid, het le
ven heeft weer waarde.
Wanneer we in alle drukte en opwinding
van deze dagen ons even bezinnen op dc be-
teekenis van onze bevrijding, dan kan het
niet anders of er welf naast de uitbundi
ge vreugde een gevoel van diepe dankbaar
heid in ons op; dankbaarheid bovenal tot
God, die ons de verlossing gaf en ons be
vrijdde uit onze verdrukking. Dankbaarheid
jegens de dappere kerels, die hun leven in
zetten om die bevrijding mogelijk te ma
ken: de Britten, de Amerikanen, de Polen,
al onze bondgenooten en onze eigen dappe
ren uit de verzetsbeweging', binnenslands en
van over zee.
Dankbaarheid ook voor het feit, dat onze
gemeente zooveel leed bespaard is, dat
over haar had kunnen komen.
Maar tegelijk denken we met weemoed in
dit uur van vreugde aan hen, die dit niet
meer mochten meemaken, aan hen, die ge
vallen zijn in den strijd met de wapenen,
als slachtoffers van Gestapo en verraad, of
als niet combattanten door oorlogs
handelingen, waaraan zij geen deel hadden.
Voor hun nabestaanden is de blijdschap
vermengd met bitterheid. Laten ook wij te
midden van het feestgedruis even in eer
biedige hulde hen gedenken.
Soest is vrij! Steekt de vlaggen uit, laat
luide het Wilhelmus klinken.
Hoe was ons uit het hart gegrepen dat lied,
dat onder de bezetting ontstaan is: „Ik snak
naar een stad vol van rood, wit en blauw
met de fleur van Oranje en boven".
Welnu, die dag is daar! Zou dan Soest niet
feestvieren? Soest, dat zich ook in de don
kerste tijden hecht verbonden voelde met
haar Koninklijke Ambachtsvrouwe en het
Prinselijk paar. Met hoeveel weemoed zagen
we niet hoe hef Koninklijk Paleis leeg stond,
ja veel erger, door den vijand werd mis
bruikt.
Nu zal het weer zijn: Oranje Boven!
Leve de Koningin, Leve het Prinselijk paar!
Straks zal het paleis weer bewoond wor
den en Soest zal kunnen begroeten de hoo-
ge bewoners en de Prinsesjes, thans 3 in
getal.
In de 4 jaren, die achter ons liggen, heeft
Soest zich goed gehouden. Het was een
brandpunt van binnenlandsch verzet; een
wanhoop voor den bezetter. Eensgezind heb
ben we het verzet gevoerd; laten we nu
ook eensgezind een betere toekomst ingaan.
Veel is er geleden, veel wonden zijn er te
heelen, maar met Gods hulp zullen we, na
de beproeving, die we hebben doorstaan,
weer jaren van vrede tegemoet gaan.
A. L. DES TOMBE,
Burgemeester van Soest.
De kanonnen zwijgen, de vlaggen hangen
van de huizen, het Oranje siert iederen goe
den Nederlander, er is feest op straat en
feest in het hart, want het land is vrij. dc
vijand is verslagen.
Zoo zal het zijn, zoo is het, als deze
krant verschijnt, maar nu ik deze woorden
schrijf is het anders, nu klinkt reeds da
genlang het gedreun van het geschut bij
Arnhem, nu trekken dag aan dag de be
rooide vluchtelingen door, nu knetteren en
knallen de Britse jagers en gaan als brom
vliegen in eindelooze rij de Amerikaanse
bommenwerpers voorbij.
Nu, nu ik dit schrijf, worden de burgers
opgejaagd uit hun huizen en opgeraapt van
de straat, om te werken voor de vijand,
tegen eer en geweten in. Nu arbeiden 12
millioen blanke slaven in Duitsland en
zijn de concentratiekampen gevuld en roken
de ovens van de ontijdig gestorvenen.
Het is goed dit niet te vergeten op deze
feestdag, de vrijheidsvlag wappert tegen een
achtergrond van zwart leed. Maar, Gode zij
dank, hij wappert. Het is feitelijk voldoende
dit vast te stellen, en ieder verder aan zijn
eigen gedachten over te laten. Hef is beter
misschien vandaag niet te vee! te spreken,
maar te zwijgen, om door onze vreugde an
deren geen verdriet te doen.
Maar, maar ik kan niet zwijgen, nu de sluis
deuren eindelijk zijn opengebroken en Ne
derland zijn vuil spuien kan.
Ik kan niet 'zwijgen, nu deze nachtmerrie
eindelijk voorbij is. Nu er weer licht is en
licht komt in de huizen en harten.
Ik mag ook niet zwijgen, het zou ondank
baar zijn de mond te houden. Ondankbaar
tegenover hen, die hun krachten en hun le
ven gaven voor de vrijheid, ondankbaar je
gens de velen, die het offer hebben gebracht
voor hun land en volk, ons land en volk,
ondankbaar tegenover Hem, die, zooals psalm
46 zegt, 'n beproefde hulp is in benauwdheid.
In dezelfde psalm zegt dc dichter: Komt en
aanschouwt dc daden des Heeren, die de
aarde met verschrikking slaat, die oorlogen
bedwingt tot het einde der aarde, bogen ver
brijzelt, spiesen verbreekt, schilden met vuur
verbrandt.
Hoe vaak heb ik die psalm niet gelezen in
de oorlogsjaren en in het bijzonder deze
woorden, maar ze waren voor mij moeilijke
en slecht verteerbare kost. Dat wilde er bij
mij toch haast niet in, noch het eene, dat
God de aarde niet verschrikkelijk slaat,
noch het andere, dat Hij dc oorlogen be
dwingt.
Nee, dat was me vaak te ongerijmd, dat
was me te machtig. En het geloof heeft een
zware strijd gevoerd.
Maar nu,, ja, nu wil ik mijn loflied zingen
en in mijn dankbaarheid Hem niet vergeten,
nu wil ik hem betrekken in het feest van
deze dagen, nu wil ik Zijn naam noemen in
de krant.
Meer en beter nog dan dat, nu wil ik er
kennen, dat Hij het in laatste instantie is,
die ons de vrede bracht, dat Hij Zijn woprd
heeft gesproken en dc kanonnen zwegen.
O, wij hebben een harde les moeten leeren,
ons geloof is op een zware proef gesteld,
maar zie, nu willen wij het elkander toeroe
pen: Komt, aanschouwt de daden des He
ren.
Een ding hoop ik, dat wij op de hoogte ge
bracht zullen worden van al de daden en
wandaden, die er in de oorlogstijd en de
jaren daarvoor zijn gepleegd, daar hebben
we recht op, daar heeft de wereld recht op.
Wij willen weten, wie de schuldigen zijr»
van al dit leed, dat over de mensheid is
uitgestort, wij eisen openbaarheid en recht
vaardigheid.
Maar beter en meer nog dan dat: wij wil
len nu elkander opwekken: Komt en aan
schouwt de daden des Heren. Zoals hij eens
gezegd heeft van Cyrus, den vorst der Meden
en Perzen, dien Hij gebruikte om Israël
te verlossen: mijn knecht Kores, zo zegt
Hij het van Churchill en van Roosevelt en
zelfs van Hitier: mijn knecht, mijn knech
ten. Zij zijn op een voor ons verborgen wij
ze stukken geweest op het grote schaak
bord, waarop God Zijn zetten doet.
Het is feest vandaag. De gevangenisdeuren
zijn'open, Amersfoort is gelik wideerd, Vught,
Gestel, Haren zijn opgedoekt. Met verlan
gen zien wij de terugkeer van onze man
nen en jongens uit Duitsland tegemoet.
Het is feest vandaag. Wij kunnen weer
spreken. Wij mogen weer hardop denken.
Wij kunnen weer ademen. De grendels zijn
van de deuren geschoven. Hoe is het mo
gelijk na al die jaren, na heel die zware
beproeving. We kunnen haast weer lachen.
De verhalen komen los. De droevige en de
blijde. We zullen ontzet en blij verrast zijn.
We zullen huilen en lachen tegelijk. Laat
er één toon in doorklinken, éen klank, die
boven alle andere uitkomt, deze klank: Komt,
aanschouwt de daden des Heren.
J. I. VAN SCHAICK,
Ned. Herv. predikant.
Wie zal op het oogenblik precies zijn ge
voelens kunnen vertolken? Niemand.
We zijn vrij. De knechtelijke banden zijn
van ons afgenomen. We zijn weer Neder
land, we mogen opnieuw leven onder ons
geliefde Oranjehuis. Geen concentratiekamp
pen en gevangenissen meer. Geen arbeids
inzet rooft onze kostelijke jonge levens.
Och, we spreken nog maar weinig uit. Het
is ons als een droom. We kunnen het nog
niet verwerken, we kunnen de werkelijkheid
nog niet tasten.
Toch moeten wc ons uiten. Persoonlijk, maar
ook gemeenschappelijk. We moeten het el
kaar zeggen, met stralenden blik, met een
warmte van stem, zooals we elkaar nog nim
mer hebben aangesproken.
We zullen beginnen, allereerst en vóór alles,
met onzen dank te brengen aan God.
Hoe hebben wij Zijn bijstand geweten, al die
donkere jaren. Was hij niet bij ons geweest,
we waren lang vergaan. Ook in ons geliefde
Soest en Soestdijk is, dat weten wij, door
duizenden gebeden, vaak uit diepen nood.
Daarom zullen we het persoonlijk dankge
bed moeten kennen, heel voor ons zelf,
maar ook het danken met onze gezinnen.
En dan zullen de kerken in ons dorp vol-
stroomen, om, als na Leidens ontzet wel
eer, den Almachtige te loven voor Zijn ge
nade.
Dat zal er eerst bij ons moeten zijn. Maar
dan mogen we elkaar vervolgens als burgers
van Soest aanspreken, in nauwen band ver
eend als burgers van ons bevrijde vadert
land.
Vandaar dit feestnummer, dat op zulk een
energieke wijze door den heer Smit is sa
mengesteld. De pers is immers een mach
tig middel, om elkaar dc vreugde van ons
hart te vertolken. Dat is zij tenminste in
een vrij land. Daarom verschijnt ook on
middellijk deze krant, mede als een symbool
van de herwonnen vrijheid. Symbool is dit
nummer en tevens spontane uiting.
Wij willen U allen gclukwenschen, ware va
derlanders, eigen burgers en evacuc's van
onze schoone woonplaats. Samen hébben we
dc bange oogenblikken doorgemaakt, samen
vieren we deze blijde stonde. Wat hadden
wc een zorg in dc dagen, toen we voor een
groot gedeelte zelf moesten evacueercn.
Noord-Holland zal door Soest nimmer wor
den vergeten. Hoe vaak hebben we elkaar
vervolgens niet gesproken over het vliegveld,
en onze nabijheid daaraan. Soms waren er
bange oogenblikken, als bommen neerstort
ten en de afweer geweldig blafte. De moei
lijkste oogenblikken voordat dc laatste we
ken aanbraken, waren wel, toen burgers wer
den neergeschoten of als gijzelaars werden
weggevoerd. Hoe hebben we toen ook met
elkaar de eenheid gevoeld als burgers van
Soest en Soestdijk.
Maar daarom roepen wij U op: Dankt,
dankt nu allen God, met blijde feestgezan
gen. En vervolgens: Laten wij hernieuwde
trouw zweren aan ons Oranjehuis. Het zat
er nu op aan komen, in Gods kracht, een
nieuw staats- en maatschappelijk leven op te
bouwen. Met feestvieren zullen we niet
klaar zijn. Alle energie, die er leeft in het
Nederlandsche volk, zal nu te voorschijn
moeten treden.
De plichten zullen nu moeten gekend wor
den. Niet alleen in het geheel van het volks
leven, maar ook in dat van de plaats. We
zullen de handen in elkaar moeten slaan,
om in ons geliefde Soest de wonden te hee
len, die door den oorlog zijn veroorzaakt.
We zullen opofferingen moeten kennen,
waarbij de cén den ander uitnemender zal
moeten achten dan zichzelf. Met ons gan-
sche hart hopen we, dat ons Prinselijk Gezin
zich weer in ons midden mag vestigen. Dan
zullen we echter ons dat ook waardig moe
ten toonen.
Zoo zien wij, dat er voor danken alle re
den is. Maar naast het danken zal het bid
den niet minder plaats moeten hebben. We
zijn er niet. We beginnen pas.
Feestvieren, ja, dat zullen wij. Maar tegelijk'
zullen we de lippen op elkaar klemmen, en,
het oog naar boven gericht, zullen we ons
uiterste best moeten doen in volkomen zelf
verloochening.
Dan verstaan we het woord van Bilderdijk,
dat hij in 1810 al voorspellend dichtte op
de komende bevrijding, die in 1813 werd
geschonken
Holland leeft weer,
Holland streeft weer
Met zijn afgelegde vlag
Door de boorden
Van het Noorden
Naar den ongeboren dag.
Holland groeit weer!
Holland bloeit weer!
Hollands naam is weer hersteld!
Holland uit zijn stof verrezen,
Zal opnieuw ons Holland wezen;
Stervend heb ik 't U gemeld.
S. WOUTERS,
Gereformeerd predikant.
Ivoor tijd en eeuwigheid.
Moge dit zoo blijven!
Paree Domine paree populo Tuo. Spaar Heer,
spaar Uw volk en schenk aan geheel Neder
land spoedig den goeden, weldadigen vrede.
PASTOOR VOSS.
Hoe trilt de vreugde in ons hart, nu ons
dierbaar Soest van de vijandelijke bezet
ting is bevrijd, wij jubelen het uit: „Gode
zij dank".
Wat zal het zijn, als geheel Nederland
weer vrij is, als de goede vrede over
de lage landen aan dè zee weer is neer
gedaald. Ja, wij zijn blijde!
Onze blijdschap w.ordt echter getemperd
door de gedachte .aan onze Broeders en
Zusters in Christus, die nog onder druk
staan, die zoo zwaar zijn getroffen in hun
ne dierbaren en hunne bezittingen, getem
perd door de schrikkelijke verwoestingen,
die zijn aangericht in Nederland.
Wij Soesters mogen God toch wel bijzonder
dankbaar zijn.
Zeer zeker hebben wij moeilijke jaren
doorleefd, zijn angstige en smartvolle uren.
en dagen ons deel geweest, ja zelfs dierba
ren van ons weggerukt. Aanhoudend baden
iyij: „Domine adjuva nos festina".
Bij alle moeilijkheden, smart en lijden had
den we echter de zekerheid en den troost,
dat wij ons als goede Nederlanders, ver
knocht aan Oranje, trouwe onderdanen van
H. M. Koningin Wilhelmina, bewoners van
het mooie Soest, één voelden, steun had
den aan elkander, dat er voor ons gezorgd
werd.
In stilte werd gewerkt, gezorgd, met ons
medegeleden, werd voor ons gezwoegd door
allen te samen, maar vooral door het hart,
dat geheel gewijd is aan Soest en zijn be
woners, het hart dat klopt voor ons, het
hart van onzen Burgervader.
Op het Raadhuis, als middelpunt van Soest,
werkt hij steeds voor ons met zijn staf van
ambtenaren, in den ruimsten zin van het
woord, deelt hij ons lot, bewandelt kalm en
vastberaden den goeden weg tot ons aller heil.
Wanneer iederen Zondag het „Domine sal-
vum fac regem nostrum" smeekend opstijgt
ten Hemel, dan denken wij ook aan ons
Gemeentebestuur, aan onzen Burgervader.
Na den dank aan God, dank aan onzen
Burgemeester en zijne medewerkers, Moge
God hem nog vele jaren voor ons behouden.
Onder Zijn leiding gaan wij rustig verder
en zijn wij gerust.
In de voorbije jaren hebben we ondervonden
wat het zeggen wil „Eendracht maakt macht"
en „Hoe zoet is het als broeders en zusters
samen te wonen", één van gevoelen, éen
van zin, een ieder respecteerend in zijn
goede overtuiging, samen lijden, samen wer
ken tot ons aller heil naar ziel en lichaam,
Altaar en troon. Deze behooren, Gode zij
dank, in ons Vaderland nog bij elkaar.
Dit is, ga de geschiedenis maar na, altij'd
zoo geweest en zal zoo lang ons volk zijn
bestaan heeft, zoo blijven.
Dat dit zoo was in de bange oorlogsjaren
bewijzen de gebeden, die opgezonden zijn
voor land en volk.
De troon van Oranje was niet ledig in ons
gebed al vertoefde ons Vorstenhuis in bal
lingschap.
Nu de Heere ons gebed heeft verhoord, zou
den wij nu de wacht niet betrekken bij al
taar en troon?
Wij zijn een geslagen volk, een diep ver
nederd volk, maar een volk, dat bij het al
taar zijn schuld heeft beleden, is geen ver
zwakt volk. Neen! een biddend volk is een
sterk volk. Het heeft God aan zijn zij
Zijn echter nu alle gevaren geweken? Neen!
Mannen en vrouwen! Gij verwondert er U
over, dat God, die heilig is in zijn richten,
te midden des toorns ons nog desontfermens
gedachtig is geweest.
Toch wij verheugen ons met beving. De
strijd tegen God en zijn altaren wordt nog
voortgezet.
Feller dan ooit. Dat wij nu, geleerd door het
verleden, wakende mogen zijn. Of moet de
strijd tegen de altaren, onze heiligste goe
deren, van welke zijde dan ook, op onzen
Vaderlandschen bodem eerst zoo hoog op
laaien, dat wij in 'onze heiligste overtuiging
geknot worden?
Dat wij nu als één man stelling kiezen tegen
het ongeloof. Die heldenmoed wordt gebo
ren in den weg der verootmoediging.
Heeft God ons dat geleerd in de oorlogs
jaren?
God heeft ons wakker geschud. Daarom,
doe alle lauwheid van II en sta pal bij de
altaren.
Wij hebben ook in den weg Uwer gerich-
ten, U, o Heere, verwacht. Zij er nu meer
geloof bij ons dan voor 1940.
Zij er meer gebondenheid aan God en zijn
dienst. Leven wij dichter bij het altaar des
kruïses.
Staan de belijders van den Christus, te mid
den van het ontredderd wereldleven als
kloeke getuigen. Of zult gij dat overlaten
aan hen, die uit een concentratiekamp of
uit de gevangenis gekomen zijn en daarA
maanden of jaren geleefd hebben met het
zwaard boven hun hoofd en hebben geleerd
op God te vertrouwen.
Dat de arme wereld, die angstig vreest, het
aan ons zie, dat er een volk is, dat leeft
uit de eeuwige beginselen en nu de wacht
betrekt bij het altaar. Dat zij, die alles'
verloren hebben nu uit dankbaarheid bui-
gen bij het altaar voor hun levensbehoud.
Wij lezen, dat God zegt tot Josia de jonge
koning van Israël, die God vreesde: „Om
dat Uw hart week geworden is en gij U
voor het aangezicht Gods vernederd hebt,
als gij zijn woorden hoordet tegen deze
plaats en hare inwoners en hebt U verne
derd voor mijn aangezicht en Uw kleeren
gescheurd en geweend, zoo heb Ik U ook
verhoord, spreekt de Heere. „Het weeke
hart, dat is niet een hart, dat siddert voor
de vijanden. Neen! Dat is een hart, dat
siddert voor God.
Over de nationale zonden schreit het zijn
mannentranen. Doch dit verraadt geen slap
heid. Het weeke hart vindt gij bij de hel
den des geloofs, die als de vijand aankomt,
opstaan van de knieën met kloeken moed
en zeggen: „God is ons een jtoevlucht en
sterkte, Hij is krachtiglijk bevonden een
Hulp in benauwdheid".
Zij heffen de banier des geloofs op en met
die banier in handen scharen zij zich ron
dom den troon van Oranje.
Zij hebben voor den troon onzer Vorstin
gebeden, zij willen nu om dien troon staan,
dankende.
Dat is nog wat anders dan alleen „Oranje
boven" roepen.
Neen! Geen uitbundige feestvreugde past
ons, wij zijn in rouw.
De lofzang is in stilheid tot U o God."
Zij schragen den troon met hun gebed en
omringen die met hun liefde en trouw.
Veel zoekt U af te trekken van Oranje.
Veel tracht U te verleiden andere vanen op
te steken. Leer onderscheiden de verleiden
de stemmen en blijf luisteren naar het
Woord onzes Gods.
Ook gij, jonge mannen, vermengt U niet met
hen, die naar verandering staan.
Wij roepen U bijzonder op tot trouw aan
het beginsel dat opkomt, ook in het staat
kundig leven uit God.
Mag ik U hieraan herinneren?
Toen in den strijd tegen de Hugonoten in
Frankrijk de bekende Admiraal de Colignv
een kleine vesting moest verdedigen, gin
gen de vijanden listig te werk. Zij schoten
pijlen over de muur, waaraan linten beves
tigd waren met allerlei schoone beloften,
die vervuld zouden worden, als zij de ves
ting overgaven.
Wat deed de Coligny nu?
Hij nam een reep perkament, schreef daar
op slechts twee woorden in het Latijn: „Re
gem - Habemus". Wij hebben een Koning.
Hij bond dit perkament aan een werpspeer
en wierp deze met eigen hand over den
muur.
Dat zij ons antwoord: Wij hebben een Ko
ning in den hemel voor Wiens Woord wij
buigen en een Koningin op den troon voor
wie wij strijden.
Mannen en Vrouwen! Betrekt de wacht bij
het altaar. Sta aaneen geschaard rondom
den troon van Oranje.
Dat ons gansche christenvolk pal sta in de
mogendheid des Heeren in de aloude waar
heid en godsvrucht onzer vaderen. Met oran
je op de borst en een gebed in het hart
Voor den troon onzer geëerbiedigde Vorstin.
Jonge menschen!. Veel zal II gevraagd wor
den. Gordt U aan tot den strijd om altaar
en troon.
Kinderen! Juigt het „Oranje boven" blijde
uit.
Brenge de Heere al onze gevangenen we
der en storte Hij balsem in de geslagen won
den en harten, die in rouw gedompeld zijn
en voor wie deze dagen zoo moeilijk zijn.
En Gij, Heere, richt Uwe altaren op en doe
ons buigen in dankerkentenis.
Bevestig den troon van Oranje en kroon
ons Vorstenhuis met Uw genade.
L. DE BRUIJNE,
Christelijk Gereformeerd predikant.
Niet aan allen, die thans in onze gemeente
verblijven, is het bekend, dat vóór 1 Oct.
1941, het tijdstip waarop een verbod tof
verschijning op ons blad werd gelegd, „De
Soester Courant" een goede bekende en
graag geziene gast was in nagenoeg elk
gezin in Soest en omgeving.
Alleen door de N.S.B.-ers werd ons blad
gehaat en deze haat was gerechtvaardigd. We
hadden het er naar gemaakt.
Tot in ons laatste nummer in September
1941 immers, hebben wij ons verzet tegen
de N.S.B. en haar uitwassen en tegen alles
wat zich als „nieuwe orde" aandiende.
En toch waren onze Soester landverraders,
hoewel zij geen abonné op ons blad waren,
onze meest aandachtige lezers.
Niet alleen kwam dit maar al te goed tot
uiting in meerdere hatelijke anonieme brie
ven en telefoontjes, waarin het concentratie
kamp ons steeds als een aangenaam oord
werd aanbevolen, maar meer nog in brieven,
die gezonden werden aan diverse Duitsche
instantie's, Raad van Voorlichting, Departe:-
ment van Volksvoorlichting en Kunsten enz.
Met of zonder deze brieven werd ons blad
regelmatig aan deze instanties toegezonden
en dit wetende, zal het U niet verwonderen,
dat wij voor 1 Oct. 1941 tot vier maal toe
tot een bezoek aan het Departement wer
den opgeroepen, om plaats te nemen op het
daar voor lastige uitgevers en redacteuren
gedeponeerde matje.
Maar genoeg hierover. In dagen van minder
papïerschaarschte zullen wij nog wel gele
genheid krijgen ook hierover nog een en an
der te zeggen.
Dat deze schaarschte met het eindigen der
oorlogshandelingen niet direct is opgelost,
zullen wij niet behoeven te zeggen, ook al
zou het formaat van dit nummer het te
gendeel wiilen suggereeren.
We hadden ons nu eenmaal voorgenomen,
dat ons eerste nummer na de bevrijding 'n
feestnummer moest zijn, zoowel wat inhoud
als formaat betreft.
Zooals menige huismoeder een pondje goed
meel, een half pondje boter en een hoeveel
heid suiker zal hebben gereserveerd, om op
den dag van de bevrijding een extra feest
gebak te bereiden, zoo hebben ook wij een
kleine hoeveelheid papier, op groot formaat,
krampachtig bijeen gehouden, om daarvan
ons „feestgebak" samen te stellen.
Wij presenteeren dit „gebak" naar onze
smaak, maar hopen, dat U er van zult smul
len, nadat U, gedurende 41/2 jaar, in de cou
rant uitsluitend waardelooze en slecht rie
kende surrogaat werd voorgezet.
De opname van dit „surrogaat" in de bla
den, tijdens de oorlogsjaren, heeft onze re
geering doen besluiten de verschijning van
alle tot nu toe uitgekomen bladen te ver
bieden, hetgeen ongetwijfeld oorzaak zal
zijn, dat direct groote vraag naar ons blad
zal bestaan.
Of wij, gezien de papierschaarschte, hieraan
direct geheel kunnen voldoen, laat zich nog
niet zeggen.
Zeer begrijpelijk zullen wij alles in hef
werk stellen, om zooveel papier als maar
mogelijk is voor onze courant te verkr^en
en dat daarmede ook het formaat van ons;
blad ten nauwste samenhangt, spreekt voor
zich zelf.
Het ligt in ons voornemen ons blad
TWEEMAAL PER WEEK
te doen verschijnen en verkrijgbaar te stel
len tegen den prijs van
f 1.00 PER KWARTAAL.
Zij, die bij de stopzetting van onze cou
rant abonné op ons blad waren, zullen wij,
tenzij men ons het tegendeel bericht, we
derom direct als zoodanig beschouwen, ter
wijl anderen opgaven voor abonnementen ge
lieven te doen aan ons bureau
VAN WEEDESTRAAT 35.
Wij doen geen bijzondere belofte voor de
toekomst, doch zeggen alleen, dat wij, even
als voorheen, er naar zullen streven het bes
te te geven, hetgeen op journalistiek terrein
kan worden geboden.