Amersfoort en Omstreken. 1873. No. 84. Zaterdag 2 Augustus. Uitgever: A. M. SLOTHOUWER, Uren van vertrek der algemeene Communicatie-middelen voor Amersfoort. ZIJN WIJf GEREED? AI 1 It TILL A. WEEKBLAD VOOR Dit Blad verschijnt des Zaterdags namiddag. Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden ƒ0,75. Franco door het geheele Rijk0,85. Afzonderlijke nummer7Vo Cent. Boekhandelaren en Postdirecteuren nemen bestellingen aan. TE AMERSFOORT. Advertentiën van 15 regels Iedere regel meer ƒ0,50' 0,10* Groote letters worden berekend naar plcatsruimte. Dienstaanbiedingen door den belanghebbende in persoon bezorgd0,25. Zomerdienst aangevangen 15 Mei 18*73. Vertrek van Amersfoort naar Utrecht: NEDERLANDSCHE CENTRAAL-SPOORWEG. Vertrek van Amersfoort naar Zwolle 7,44 aank. Utrecht 8,20, Amsterdam 9,25, Rotterdam 9,40, 's Hage 9,45. 11,1 (sneltr.) 11,30, 12,30, 12,40, 12,50. 2.17 3,2, 4,25, 4,35, 4,50. 3.18 (sneltr.) 4,7,35, 7,45, 7,55. 8,18 8,55, 10,5, 10,20, 10,25. DILIGENCEDIENST J. FLOOR OP AMSTERDAM. Vertrek van Amersfoort 1,30 uur nam., van Soestdijk 2,30 uur, van Baarn 3 uur, Eemnes 3,30 uur, aank. Amsterdam 6 uur. Vertrek van Amsterdam 8,30 uur voorm., aank. te Amersfoort 1 uur nam. DILIGENCEDIENST OP BARNEVELD. Uit Barneveld vertrek 9 uur 's morgens op de eerste treinen. Uit Amersfoort 9 's avonds na aank. der laatste treinen. 8,49 vertr. v. Utrecht 8,15, aank. Zwolle 10,38, Groningen 1,50, Leeuwarden 1.57. 9,43 (sneltr.) 9,15, 11,8, 1,50, 1,57. 1,34 12,45, 4,—, 8,50, 8,10. 6,10 (sneltr.) 5,50, 7,44. 10,10, 8,59 8,20, 10,52. DILIGENCEDIENST OP MAARSBERGEN. Uit Amersfoort 6,45 's morgens op de trein van 8,31 naar Arnhem (aank. 9,40 uur) en van 7,51 uaar Utrecht (aank. 8,35) en 3 uur 's middags op de trein van 6, naar Arnhem (aank. 7,3.) Uit Maarsbergen 10,15 uur 's morgens na aank. der trein van 10,11 uit Arnhem en 8,25 uit Utrecht en 8,30 uur 's avonds na aank. der treiu van 8,15 uit Arnhem. Deze vraag deed zich onwillekeurig aan ons voor bij het lezen van een uittreksel uit den Times met betrekking tot de Cholera dat wij in een onzer vorige nommers mede deelden. Zijn wij bereid om den nieuwen aanval der ziekte die langzaam nadert krach tig te weerstaan? Hebben wij de jaren rust, die zij ons sedert baar laatste bezoek gelaten beeft, ten nutte gemaakt om toestanden te doen ophouden, waarvan wij met zooveel schade hebben geleerd dat ze bijdragen tot de verspreiding der cholera? Of hebben wij in de meening dat er toch niets aan te doen is en de mensch zijn lot toch niet ontgaan kan, alles bij bet oude gelaten, ons vleijende met de hoop dat de vreesselijke ziekte die ons al zoo vele offers kostte eindelijk wel niet meer zou verschijnen. Helaaswij moeten bet erkennen dat in de gemeente Amersfoort, die bet jaar 1866 met roode letters in baar herinneringsboek beeft opgeschreven, in de gemeente Amers foort, waar nog velen treuren over de ver liezen toen geleden, is sedert dien tijd nage noeg niets gedaan om eene herhaling van die slachting te voorkomen. Maar niet al leen dat er geene verbeteringen zijn aange bracht, men is voortgegaan met den toestand te verergeren, en men kan dan ook met vrij groote zekerheid voorspellen dat, wanneer niet nu nog maatregelen worden beraamd, het waarschijnlijk aanstaand bezoek der cho- lera op nieuw een groot verlies aan de be- FEUILLETON. Zooveel genoegen als het Frits deed om het vee te vocde- ren, de paarden naar het wed te brengen, met zijn vader naar het land te gaan, om te zaaien, te maaien, schoven te binden, en in triumf naar het dorp te rijden, zoo weinig behagen schepte Myrtilla in het melken der koeien, het ma ken van boter, het doppen van erwten en het schellen van aardappels. Als de jonge meisjes van Dofenheim haar 's morgens bij de wasch de „heidin" noemden, bekeek ze zich met welge- vallen in de bron, en als ze dan haar mooie, zwarte haar, haar purperroode lippen, haar witte tanden, haar halsketen van rozebottels zag, begon ze te lachen en bromde „Zij noemen mij de Heidin, omdat ik mooier ben dan de anderen." En dan bracht ze het water met den top van haar kleinen voet in beweging en begon luidkeels te lachen. Catharina, die dit alles bemerkte, klaagde er bitter over, en zei„Myrtilla is voor niets te gebruiken, ze wil niets doen. Zij laat mij maar preeken en raadgeven en knorren zij doet alles verkeerd. Voor een paar dagen nog, toen we de appels op zolder legden, kon ze waarlijk niet laten in in den mooisten te bijten, om te zien of ze al rijp waren. Haar grootste knust bestaat hierin, dat ze aan alles knab- belt, wat ze maar vindt." Bremer zelf moest toegeven, dat de geest der heidenen in haar huisde, en als hij zijne vrouw van 's morgens vroeg tot 'savonds laat hoorde roepen: „Myrtilla, Myrtilla, waar volking onzer gemeente zal toebrengen. Maar, zullen misschien sommigen zeggen, wat kunnen wij doen, wij leven immers in een gezonde streek, de lucht en de bodem zijn hier veel beter dan op andere plaatsen van ons land die minder dan wij te lijden hadden. Voorzeker is het waar dat Amers foort èn door bodem èn door luchtgesteld heid bevoordeeld is boven andere plaatsen, maar des te bedroevender is het om op te merken dat ook hier weer blijkt dat, naar mate de natuur den mensch het leven ge makkelijker maakt, zijne zorgeloosheid ook des te grooter wordt. TerHjl toch de bodem uit een bij uitstek gemakkelijk doordring baren zandgrond bestaat, die door zijn ge ring gehalte aan oplosbare stoffen de gele genheid verschafte om met geringe moeite goed drinkwater te bekomen, heeft men sedert eeuwen met de uiterste zorgeloosheid dien zuiveren zandbodem tot bewaarplaats van alle uitwerpselen gemaakt. Men heeft er niet aan gedacht dat de faecaliën die men verstoptedaarom niet verdwenen en dat men door ze te verstoppen en niet te vernietigen van zijne oorspronkelijke woonplaats lang zamerhand een kerkhof heeft gemaakt. De stoffen toch, die men met den naam van fae caliën bestempelt en die, wanneer men ze iu behoorlijken vorm met lucht, water en plan ten in bouwbare aarde samenbrengt, spoedig geheel in hetzij onschadelijke hetzij zeer nuttige stoffen worden omgezet, diezelfde stoffen hebben jaren noodig om in hunne zijt ge toch Hè, dat kind; daar zit het nu weer in de struiken om bessen te plukkendan lachte hij in zich zelf en dacht: „Arme Catharina, daar staat ge nu, als een hen, die eendeneieren heeft uitgebroedde jongen zijn in het water, gij vliegt in de rondte, gij roept hen, en moogt toezien." Jaarlijks, na den oogst, brachten Frits en Myrtilla gan- sche dagen,'ver van de plaats verwijderd door om het vee te hoeden, zingend, fluitspelend en aardappels onder de asch roostend, terwijl ze 's avonds den rotsachtigen heuvel, onder het spelen op een fluit uit boomschors vervaardigd, afklommen. Dat waren Myrtilla's schoonste dagen. Bij het vuur van vlasstroo zat ze dan neêr, en terwijl ze het mooie hoofd op de hand liet rusten, bleef ze uren lang onbeweeglijk zitten in droomcrig gepeins schier verloren. De koppels wilde ganzen en eenden, die tegen het einde van den herfst de blauwe lucht doorkliefden, van den eenen berg naar den anderen, over de groote bosschcn heen, sche nen haar tot in den grond harer ziel droefgeestig te stem men. Zij volgde hen met een langen langen blik in de grenzelooze diepte der oneindigheidom dan eensklaps op te springen, de armen uittebreiden en te roepen: „Ik moet wegik moet weg Ach ik ga weg!" Dan begon ze te schreien, met het hoofd tusschen de knieën, en Frits die naast haar stondschreide ook en zei „Waarom weent ge, MyrtillaHeeft iemand u kwaad gedaan? De een of ander jongen uit het dorp? Kasper, Willem, Hendrik? Zegik zal het hem betaald zet ten zeg het maar!" „Neen I" „Maar waarom schreit ge dan?" elementen te worden ontleed wanneer meu ze in oorsponkelijken toestand iu vergaar bakken bewaart, waaruit ze langzamerhand door den omringenden bodem worden opge nomen en daar slechts dienen om het vroe ger zuivere grondwater te vervuilen en voor het gebruik door mensch en dier ongeschikt te maken. Wij behoeven den bodem van be woonde plaatsen slechts te onderzoeken om overal en somtijds op aanzienlijke diepte nog sporen vau uitwerpselen van menscheu en diereu aan te treffen. Daar nu vele van die stoffen in water oplosbaar zijn, is het na tuurlijk dat dit ze opneemt, en zoo komt het dat op plaatsen, waar vroeger, vóór dat de mensch er zijne woning had gebouwd, uitstekend water werd aangetroffen, thans nog slechts een vocht wordt gevonden dat den mensch moest doen walgen, daar hij het drinkende zijn eigeu uitwerpselen weder tot zich neemt. Afgescheiden nog van het verre gaand onsmakelijke ja walgelijke van een dergelijk drinkwater, is het voor de gezond heid bepaald schadelijk, en het is gebleken dat wanneer de sporen van uitwerpselen die in het drinkwater voorkomen afkomstig zijn van clioleralijders, het gebruik van dat water in niet geringe mate tot de verspreiding dier ziekte bijdraagt. En niet geuoeg dat door de vervuiling van den bodem het drinkwater wordt bedorvenook de lucht wordt er door verpest. Bij de langzame ont leding der faecaliën in onzen doordring baren bodem toch ontstaan een aantal gas- „Tic weet het niet." „Wilt ge naar den Falberg loopen?" „Neen dat is niet ver genoeg." „Maar waar wilt ge dan heenMyrtilla „Daarheen! daarheen!" zei ze, terwijl ze met de hand ver over het gebergte wees„waarheen die vogels trek ken!..." Dan zette Frits groote oogen op en stond met open mond te kijken. Op zekeren dag in September, toen ze zich weêr aan den zoom vau het w oud bevonden't liep tegen den middag, was de hitte zoo groot en de lucht zoo kalm, dat de rook van het kleine vuur, in plaats van in een zwarte zuil om hoog te stijgen, even als water onder de droge doornstrui ken bleef hangen. De krekel had haar eentoonig gezang ge staakt, geen insekt gonsde, geen blad fluisterde, geen vogel tjilpte. De ossen en de koeien, met gesloten oogen en de knieën onder den buik gebogen, rustten in den schaduw vau den grootcn eik midden op de weide, en nu en dan liet een enkele een dof en lang gebrul hooreu, als wilde hij zijn leed klagen. Frits had eerst een slag voor zijn zweep willen vlechten, maar zich vervolgens met den hoed over de oogen op het gras uitgestrekt, terwijl Friedland naast hem was gaan lig gen, en tot aan de ooren gaapte. Slechts Myrtilla voelde niets van de drukkende warmte. Hurkend bij het vuur, met de armen over de knieën, in de brandende zon, bleef ze onbeweeglijk zitten, terwijl hare groote zwarte oogen in de duistere diepten van het woud staarden, (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Weekblad voor Amersfoort en Omstreken | 1873 | | pagina 1